Dag Arnout en Arne

Door Karel De Sadeleer, op Wed Sep 20 2023 22:00:00 GMT+0000

Karel De Sadeleer rilt in het doopvont van zijn briefschrijverschap. Bijna had hij zijn toezegging aan rekto:verso ongedaan gemaakt. Aan Arnout De Cleene en Arne De Winde, de redacteurs die aan zijn mouw trokken, legt hij uit waarom. 'Qua rubriek is die briefschrijverij doorgaans niet meer dan een vrijplaats voor snelle vingeroefeningen waarvan er te lande al veel te veel zijn.'

Jullie hebben me gevraagd om briefschrijver te worden en ik heb toegezegd. Aanvankelijk was er voorbehoud. Dat is er nog steeds. Het briefschrijversformat noodt kritiek. Fundamenteel gaat het om wat Berckmans tot Verdonck kakelt: ‘een format? da schètte …’

Meer dan een formele gimmick is zo’n brief niet. Gimmick kan grappig zijn, en als hij het gevolg is van een volgehouden artistieke strategie, dan kan hij misschien subversief of activerend werken, maar qua rubriek is die briefschrijverij doorgaans niet meer dan een vrijplaats voor snelle vingeroefeningen waarvan er te lande al veel te veel zijn.

Daarnaast teert de (ook in jullie knullige lor — sorry! — cultuurblad) geformaliseerde brief op een illusoire relatie tussen briefschrijver en rechtstreeks aangeschrevene. De rubriek suggereert nabijheid, of zelfs intimiteit, tussen schrijver en aangeschrevene omdat de briefschrijver zich als persoon lijkt bloot te geven. Maar dat is hoogstens half waar. Blootgeving heeft ook niets van doen met vrijgevigheid/empathie van schrijver. Blootgeving van briefschrijver is gewoon een slinkse tactiek om gratuite welwillendheid vanwege [leezər] — en dus niet: aangeschrevene — op te roepen.

Uit wat ik heb begrepen door/uit/wegens lectuur van Barthes leid ik af dat lezer een veel minder beladen term is dan pakweg auteur, terwijl ik term + gebruik ervan zelf wel degelijk/veel zwaarder beladen vind, in die mate, zelfs, dat mij de nood hoog lijkt voor een herijking van de terminologie. De enigszins fonetische schrijfwijze is een tussenstap, of een pas de bourree, of een minuscule performatieve geste (zoals die keer toen ik dacht dat mijn ballen weer inwaarts waren gekropen — waarheen? naar de ruggengraat, dat wist ik op dat ogenblik wel, waaraan ballen in eerste instantie groeien alvorens ze in de balzak tot wasdom komen — en dat die ballen zich terugtrokken kwam puur van de stress besefte ik achteraf, en veel later legde ik de link met wat Mehring innere Migration noemt, op het moment zelf had ik van Mehring of Barthes natuurlijk nog niet gehoord, laat staan iets gelezen, en van handelen was, behalve het onwillekeurige, betastende onderzoeken van de hele balzak, zoals de dorpsdokter het ook zou doen, te weten om tot een etiologie te komen (alsof dat — de etiologie, bedoel ik, niet het betasten, wat altijd meestal in een handomdraai gebeurd is, naar men wel weet — tijdens zulke existentiële paniek — de mijne, niet die van de dorpsdokter! — mogelijk zou zijn), uiteraard geen sprake, en toen mijn moeder zei dat ik niet moest jammeren, dat die ballen ooit wel weer tevoorschijn zouden komen, bijvoorbeeld wanneer ik in real life zou zien wat voor gulzige woelrat m’n meisje achter d’r string gevangen houdt en die twee ballen prompt weer kwamen ingedaald toen ik de nacht erop droomde van het levendige smik-smakken dat een woelrat laat horen wanneer ze honger krijgt) om mezelf eraan te herinneren dat een tijdens de jaren aan de KUL overgeleverd corpus receptietheorie ergens stof ligt te verhappen.

Zou Adorno zeggen ivm die faux-blootgeving: retorica van geformatteerde briefschrijverij als ‘der Vorrang der Taktik’, wat suggereert dat iets anders plaats moet maken, nee? Blootgeving is dus retorische performance, of het middels gesticuleren vormgeven van een retorisch construct, helemaal naar myopie smaak en luimen van de brede bevolkingslaag die zich laat voorstaan op vormingsverlichting.

Mbt concept van retorisch construct, trouwens, via Barthes: ‘Bien plus : non seulement vous marquez votre appartenance de classe, mais encore vous faites de cette marque une confidence littéraire, dont la futilité n'est plus reçue : vous vous constituez fantasmatiquement en “écrivain”, ou pire encore : vous vous constituez.’ In de Engelse vertaling staat er dan ‘you constitute yourself.’ Da’s duidelijker voor mij, maar het wringt met de algemene teneur van die autobiosessie van Barthes. Heeft ermee te maken, vermoed ik, dat Barthes’ discours zich in een niche heeft laten drommen wegens beperkte armslag — als een mol of een worm. Punt is natuurlijk dat zelfconstitutie van ‘schrijver’ nog steeds vaste prik is. Alsof het werkelijk zo hoort. (Cf. wat H onlangs peroreerde na een boekvoorstelling: ‘Zonder netwerk haal je ’t niet als schrijver. Ik kan het weten want ik moet godsamme hard netwerken, maar een geluk dat ik m’n uitgever heb die me vaak over m’n magische girofles komt wrijven met die lekker warme handen van ‘m. En breng m’n groeten over aan A.’ Groot gelijk heeft-ie waarschijnlijk wel, maar ik kan er zelf niet van meespreken, want wat dat als schrijver werkelijk betekent, wil me niet helemaal duidelijk worden, behalve dat het dus minstens deels een performance/happening is.)

Blootgeving is zo een vast & elementair onderdeel van een literair aandoende maskerade. De schijnbaar blote schrijver trekt zich, bij wijze van aankleden pro facto, een zak over de kop — alsof zak een kink prop betreft — en in een nogal doorzichtige beweging doet de schrijver hetzelfde met de aangeschrevene. Die krijgt, als object van de maskerade, ook een zak over de kop. In het beste geval of i.f.v. schuifcomfort (door oor/strot) van brief heeft schrijver nog een beeltenis van aangeschrevene op voorzijde van zak getekend/laten drukken.

Brief vectoriseert op as tussen geromantiseerde ikken, welk vectoriseren, zegt Barthes, ‘fait l’écriture romanesque […] Elle a pour charge de placer le masque et en même temps de le désigner.’ Masker van zak is aldus ‘un mensonge manifesté; il trace le champ d’une vraisemblance qui dévoilerait le possible dans le temps même où elle le désignerait comme faux.’

Alors: in werkelijkheid wordt geen persoon aangeschreven en wel een persona. Bv: Harold Polis met z’n brief aan de ongetalenteerde cultfiguur Bukowski, wiens oeuvre ook maar een bijeengerocheld stuk sleazeballing is in naam van wat eerst (gendernormatieve) bekentenisliteratuur heette en nu door het leven gaat als autofictie-cum-Zeitgeist.

Als genre gaat die autofictie een heel eind schwesterficken met de briefschrijverij, maar over het algemeen blijft ze wel aan deze zijde van het burgerfatsoen, wat voor zo’n paap als Polis altijd een plus is. Ergo: Bukowski moeten we blijkbaar nog niet retroactief kielhalen, toch niet zoals we wel moeten met die hork van een Céline.

Of Rudi Laermans die op twaalf mei van dit jaar de cultuurparticipant aanschrijft. Een aantal kenmerken van die cultuurparticipant zijn verondersteld/impliciet, een aantal kenmerken zijn door [leezər] zelf in te vullen, geheel vrij ‘naar luimen en lullen’. Cultuurparticipant is in die hoedanigheid vertegenwoordiger van wat Marc Kregting de ‘amorfe massa lezers […] met consumptief vermogen’ noemt.

Kregting-citaat komt uit boekje over verwarring die zou kunnen bestaan inzake redactiepraxis rond eeuwwisseling in NL & Vl. Boekje heb ik onlangs, twintig jaar post-publicatie en twee maanden nadat ik jullie een bijdrage laten geworden heb over mijn eigen verwarring inzake courante recensiepraxis, in een ruk uitgelepeld, voetnoten incluis, zoals die waarin dit citaat van Derrida: ‘De massaproductie die pers en uitgeverijen overspoelen vormen niemand, ze veronderstellen het fantasma van een bij voorbaat geprogrammeerde lezer. Zodat ze die middelmatige bestemmeling die ze van tevoren gepostuleerd hebben ten slotte ook in formats gieten.’

Implicatie daarvan lijkt mij, alvast, dat geformatteerde briefschrijverij de bestendiging bewerkstelligt van een in essentie burgerlijk ideaal, een imaginaire orde die zich te midden van een cultureel landschap in plaatstaal/beton/met subsidies gekruid varkensvet heeft gebolwerkt. Kleinburgerlijk, maar met stamina van vechtersbaas aan anaboleninfuus.

Burgerideaal laat zich willekeurig knippen. Tot er geweld mee gemoeid is, natuurlijk. Zou Adorno zeggen: ‘Meine Freunde und ich haben das Gefühl, daß wir nur noch Objekte in genau kalkulierten Plänen sind.’ Of dat zei hij toch toen hij door jonge vrouwen met de tieten bloot z’n eigen aula werd uitgejonast.

Plus ter herhaling: via een omweg gaat de tekst gewoon naar de [leezər] van jullie tantekaatjeszine — excuus, ik weet echt niet wat me bezielt! — cultuurblad, en niet naar de aangeschrevene, die dus niet alleen een persona is, maar ook nog eens een voorwendsel, een (op z’n Heideggers) geobjectiveerd tuig, gecamoufleerd tot (ideaal)beeld dan wel simulacrum (op z’n Baudrillards dan weer) van wat de schrijver in z’n kop aan manische hologrammen heeft zitten. Alles voor de leugen, alles illusoir. Zo lijkt het wel.

Let wel: ik heb niets tegen illusies an sich. Vandaag draag ik bv een zwangerschapshemd. Het is blauw, licht en comfortabel, welke laatste twee eigenschappen in de meeste omstandigheden interessant zijn voor een dynamische burger als ik, maar vooral lijkt het hemd in se me te wapenen voor een lange dracht + de naweeën daarvan. Als ik over vijf jaar een nieuwe roman werp — da’s een ruime, conservatieve schatting, maar ik heb het liever zo dan constant een allengs ruimer wordend [leezər]spubliek steeds weer de deur in het gezicht te moeten slaan/douwen — dan zal dat hemd me ongetwijfeld een heel eind op weg geholpen hebben. Hemd is vergelijkbaar met Vekemans’ hoed of Hertmans’ recycleerbare luiers, maar dan praktischer, bv qua impromptu toiletbezoek tijdens podiumgesprek/ontegensprekelijk debat.

De [leezər] van jullie blad wordt opgenomen in de illusie en dat vind ik op een manier grappig. Bijna om je billen bij af te kletsen. Die [leezər] is namelijk een generisch wezen dat over het algemeen als intelligent wordt beschouwd, welke kwalificatie natuurlijk bierkaai noch kapiteinse wal raakt, want de [leezər] is uiteraard niet noodzakelijk intelligent. (Net als schrijver, trouwens, maar da’s natuurlijk een heel andere kwestie.) [leezər] is misschien wel geletterd, maar dat wil hoegenaamd & helegaar niets zeggen want de [leezər] heeft gewoon leesscholing gekregen van de anabole kleinburgers die zelf een bij voorbaat geprogrammeerde lezer zijn (Derrida, cf. supra) — plus ook nog eens hoe Weiss hen karakteriseert: ‘knutselaars van het heroïsch realisme’, waaronder ik versta: zelfbedruipend en zelfverheerlijkend — en vervolgens geleerd heeft de deur open te houden in de roddelvodden kranten kattenbaklorren waar het zichzelf nabauwende ingebubbelte z’n weekendlectuur haalt; lectuur welke volgens Mehring ‘lediglich ein Ausschlag [ist], sozusagen Herpes auf der Stirn einer ansonsten harten, Männlichkeit ausstrahlenden Literatur..’

Concept van intelligente [leezər] is een mythe die samen met andere verlichtingsidealen in stand wordt gehouden — cf. wat Thomas Browne in z’n Pseudodoxia Epidemica (1672) zegt over ‘the Welsh Rabbit’, namelijk dat

‘the principles of Sense and Reason conspire to asseverate it to be, like unto the Myths of Paganism, an Inanimate Body, vivificated by the Ignoration and Superstitiosity of Men. For had they but inquired into the Etymon, or true meaning of the name of the Entity in question, they would have experienced that it was originally a Synonyme for a British Dainty […]’,

wat dus evengoed kan gelden voor de [leezər], met dien verstande dat de [leezər] eerder dan een cultureel onderlegd ens agens gewoon een doordeweekse Filistijn is met nukkige weltschmerz of aanvallen van fanatieke grootheidswaan.

Er zijn [leezər]s, geloof ik, ook van jullie blad, die zich daaraan onttrokken hebben, of die toch een een dandyeske houding hebben aangenomen, een rococo-achtige variant op de zelftwijfel die anders uitstekend werkt tegen de breinindigestie opgelopen tijdens het banale weghappen van te brokken aangeboden lectuur. Ervaart die [leezər] geen pijn aan z’n eigendunk, dan is het omdat [leezər]s minderwaardigheidscomplex waarschijnlijk al in de pekel van z’n fiscaal extra-voordelige groepsverzekering zit.

Plus: [leezər] kan er altijd voor opteren om brief niet te lezen, cf. wat Johnson z’n derde generatie laat zeggen in Jahrestage: ‘Je hoort de brieven van anderen niet te lezen, zelfs niet als ze je hem te lezen geven.’ (Implicatie: brief = schimmelworst met bloedarmoe?)

Wat ik dus — godsamme, dat duurt altijd toch zo afgrijselijk lang — wil zeggen: briefschrijverij is op eerste en tweede gezicht een weerzinwekkende praktijk. Bijna had ik daarom m’n toezegging ingetrokken met de boodschap ‘ik schrijf uiteindelijk toch geen brieven — und tut-tut mir ganz kein leid.’

Omdat het schrijven van brieven me echter de gelegenheid biedt anders na te denken over schrijfpraxis in het algemeen en stemgebruik in het bijzonder, omdat ik gewoon speelruimte wil ontginnen en omdat er een bom geld tegenover staat, stem ik alsnog/nogmaals in. Zo simpel is het soms wel. Binnen een viertal weken, dus, een eerste echte brief. Nu al kan ik meegeven: het is er een voor rekenwonder kabbelwater Harold.

Groetjes,
Karel

PS: Nou moet ik toegeven dat ik jullie socials niet op de voet volg en dus niet weet of/hoe vaak er wordt gereageerd op zo’n brief. (En ik moet ook toegeven dat die voorlaatste brief van je, Arne, met die nogal gevoelige boventoon — je jongensachtige tremolo heeft iets weg van wat onze straatmerel na valavond bij 30° Celsius slaakt — een bijzonder efficiënt werkstuk was. Ikzelf heb het droog gehouden, maar m’n meisje niet.) Ik weet dus niet of & hoe aangeschrevene dan wel [leezər] courant reageert, laat staan of aangeschrevene dan wel [leezər] zich de moeite getroost om een voldragen antwoord te formuleren. Nescio, et non credo. Mocht het de aangeschrevene in een van mijn brieven, dan wel jullie [leezər] behagen om een antwoord te schrijven en te laten publiceren, dan wil ik graag de mij daartoe gereserveerde digitale stoel afstaan. De loonfee mag dan a) aan een ngo naar keus of b) toch gewoon aan mij worden uitgekeerd.