Cultuurbesparingen wereldwijd: Spanje
Door Vincent Scheltiens, op Thu Dec 12 2019 23:00:00 GMT+0000In Spanje staat momenteel een nieuwe linkse regering in de steigers: een coalitie van de sociaal-democratische PSOE met het linkse kartel Unidas Podemos. Inzake cultuurbeleid heeft ze veel werk op de plank. Hoe de diepe snijwonden na de bankencrisis en de mismeestering van cultuur door de Partido Popular (PP) herstellen, en de kunstensector weer versterken?
Tien jaar na ‘de eurocrisis’ is het Spaanse culturele veld nog steeds niet van de inslag bekomen. In 2009 dreigde de hele Spaanse financiële sector in elkaar te stuiken. De eurolanden staken Spanje honderd miljard toe, maar het was vooral de Spaanse belastingbetaler die het gelag betaalde.
Eerst socialisten en dan conservatieven – gedicteerd door de trojka van Europese Commissie, Europese Centrale Bank en IMF – hakten er met draconische soberheidsmaatregelenextra hard in: zorg, onderwijs en cultuur werden de eerste slachtoffers.
Tussen 2009 en 2013 verloor het theater in Spanje niet minder dan 32% van zijn subsidies
Subsidies werden nagenoeg gehalveerd. Zo verloor theater tussen 2009 en 2013 niet minder dan 32% van zijn subsidies en werd het budget voor promotie en culturele samenwerking verminderd met 80%.
Vorig jaar, in 2018, bracht de Fundación Alternativas namens de sector de dramatische effecten van die bezuinigingen duidelijk in beeld. Haar rapport El estado de la cultura en España (de staat van de cultuur in Spanje) becijferde dat er de jongste tien jaar bijna 50.000 banen verloren gingen. In 2009 stelde de cultuursector 591.200 mensen te werk, in 2016 waren dat er nog 544.700.
Vooral voor de jaren vanaf 2011, toen de conservatieve Partido Popular aan de macht kwam, was het rapport vernietigend. In die periode werd de helft van het nationale cultuurbudget weggesaneerd. Het jaar 2018 vormde een dieptepunt, met een begroting van slechts 838 miljoen (tegenover 1,05 miljard in 2010).
De crisis maakte dat mensen ook zelf minder geld gingen besteden aan cultuur. In 2008 bedroegen die uitgaven nog 368 euro per persoon per jaar, in 2016 waren ze weggezakt naar 307 euro. Het rapport van de Fundación Alternativas klaagde ook aan dat cultuur geen enkele rol meer speelt bij de internationale promotie van het marca España, het merk Spanje.
Tien jaar lang werd de cultuursector dus veronachtzaamd, terwijl zich intussen grote veranderingen voordeden. De digitale revolutie vroeg om andere formats, technieken, ondersteuning en verspreiding. Wetgeving hinkte achterop, waardoor artiesten ontwapend werden in het genereren van inkomsten.
Regionale inhaalbeweging
Die verschraling staat in schril contrast met de explosie van creativiteit die in 1975 loskwam na het einde van Franco’s dictatuur, toen Spanje als parlementaire monarchie bestuurlijk onderverdeeld werd in zeventien autonome gemeenschappen (Comunidades Autónomas), die met een eigen regioparlement en -regering voortaan zelf meer verantwoordelijkheid kregen over cultuur.
Onder het rechts-conservatieve bestuur van de Partido Popular werd het departement cultuur tot tweemal toe gedegradeerd tot een staatssecretariaat.
Zeker in de zogenaamde ‘historische naties’ – Catalonië, Baskenland en Galicië – gaf die grotere autonomie de ondersteuning van cultuur een flinke boost. Na de transición van 1975 snakten deze regio’s naar een grote inhaalbeweging. Vanaf de democratisering zetten ze volop in op de promotie van de erkende eigen taal, het onderwijzen ervan en de ondersteuning van zowat elke culturele expressie in die taal. Het kwam er in deze regio’s op aan een alternatieve cultuur te laten domineren in de publieke ruimte.
Maar in tegenstelling tot de staatshervorming in België bleef cultuur in Spanje ook een nationale bevoegdheid, en dus sterk afhankelijk van de terugkerende regeringswissels tussen rechts en links in Madrid. En als de casus Spanje iets illustreert, dan wel dat er aan weerszijden van het politieke spectrum grote ideologische verschillen spelen tegenover cultuur...
Mini- en maxi-ministers
Zo werd het departement cultuur onder het rechts-conservatieve bestuur van de Partido Popular (PP) tot tweemal toe gedegradeerd tot een staatssecretariaat, ondergebracht bij het departement onderwijs (in 1996 onder José María Aznar en in 2011 onder Mariano Rajoy).
Telkens werd deze beleidsmatige onderwaardering ongedaan gemaakt door een sociaal-democratisch kabinet (in 2004 door José Luis Rodríguez Zapatero en in 2018 door Pedro Sánchez). Zo beschikt cultuur nu weer over een volwaardig ministerie, het Ministerio de Cultura y Deporte (MCD). Het wordt geleid door José Guirao, voormalig directeur van het Reina Sofía museum.
Dat Spaanse cultuurministerie in Madrid blijft van belang omwille van het rijke culturele erfgoed dat het beheert: staatsmusea als het Prado of het Reina Sofía, de nationale bibliotheek, het instituut voor cinematografie en audiovisuele kunsten… In totaal beheert het momenteel weer een nationale cultuurbegroting van 953 miljoen.
Notoire figuren uit het culturele veld als cultuurminister: gebruikelijk in Spanje, een illusie in Vlaanderen.
Sinds 1975 werd dat Spaanse cultuurministerie trouwens wel vaker geleid door even verrassende als prestigieuze namen, zoals auteur en voormalig communist en Buchenwald-gedetineerde Jorge Semprún, die het grootste deel van zijn oeuvre vanuit Parijs in het Frans schreef.
Cultuur als volwaardige materie beschouwen of het departement prestige verlenen door notoire figuren uit het culturele veld zelf aan het hoofd te plaatsen: het zijn belangrijke stappen waar we in het huidige Vlaanderen amper van durven dromen.
Een zootje met btw
Naast het gewicht van het cultuurministerie zijn er wel meer gaten die de aankomende regering van PSOE en Unidas Podemos moet zien dicht te rijden. Zij werden de afgelopen tien jaar allemaal geslagen door de Partido Popular, die qua mismeestering van cultuur gelijkaardige strategieën gebruikt als de Vlaamse conservatieven van N-VA. Beide partijen sporen ook in hun mix van neoliberaal socio-economisch beleid en repressieve bejegening van het middenveld.
Concreet moet de nieuwe regering drie beslissingen terugdraaien die de Partido Popular er ooit doordrukte, als zij de cultuursector weer structureel wil versterken.
Een eerste hangijzer is de IVA cultural, de indirecte verbruiksbelasting op cultuur zoals wij de btw hebben. Spanje kent drie btw-tarieven (21%, 10% en 4%). In 2012 trok de rechtse regering-Rajoy het tarief voor ‘cultuurproducten’ op naar 21%, waardoor Spanje bijna dubbel zo hoog eindigde als het Europese gemiddelde (12,1%).
Die enorme verhoging ontketende toen veel protest. En niet alleen artiesten waarschuwden dat dit ingrijpende btw-beleid contraproductief zou uitvallen. Ook een studie van Pricewaterhouse over de gevolgen van die verhoging op het bioscoopbezoek rekende voor dat het Spaanse Ministerie van Financiën tien miljoen euro minder zou rapen, omdat de bezoekersaantallen voor film dramatisch gedaald waren. Erger nog: al 859 zalen hadden de deuren moeten sluiten, goed voor 3.500 verloren banen.
Vermits deze extra btw-belasting zijn doel miste, werden bepaalde ‘cultuurproducten’ uiteindelijk toch teruggebracht naar een verlaagd tarief. Daardoor is het btw-tarief vandaag een onlogisch zootje. Op tijdschriften betaal je 4% btw en op een theater- of bioscoopticket 10%. Op e-books betaal je 21%, maar op de papieren versie dan weer 4%
Tegelijk is de nettoprijs die de bezoeker of gebruiker betaalt, echter niet gedaald. Waar de centen voorheen naar de staat gingen, verdwijnen ze nu richting onderneming. Cultuur moet toegankelijker worden en geen luxebesteding, klinkt het vanuit de sector. Die vraagt daarom een algemene verlaging naar 4%.
In 2018 werd het Estatuto del Artista goedgekeurd, een kunstenaarsstatuut om artiesten meer rechten te garanderen inzake pensioenen en sociale zekerheid.
Een ander cruciaal punt is de financiering van de culturele sector. Centraal staat hier de vraag naar een hervorming van de Ley de Mecenazgo, het patronaatsrecht, waarbij giften en donaties aan het culturele veld fiscaal aftrekbaar gemaakt worden.
Ook dringend was de hervorming van de Ley de Propiedad Intelectual, het intellectuele eigendomsrecht om piraterij tegen te gaan en de inkomsten van cultuurscheppers en -vertolkers veilig te stellen. Financieel hebben zij het nu eenmaal niet makkelijk. Daarom werd in september 2018 onder Pedro Sánchez (een PSOE-minderheidskabinet met gedoogsteun van Unidas Podemos en anderen) eindelijk het Estatuto del Artista goedgekeurd. Dit kunstenaarsstatuut moet artiesten meer rechten garanderen inzake pensioenen en sociale zekerheid.
De nieuwe regering wil op dat elan verder gaan. In hun ‘voorakkoord voor de vorming van een progressieve regering’ van 12 november 2019 rangschikten Pedro Sánchez (PSOE) en Pablo Iglesias (Unidas Podemos) cultuur als zesde prioriteit in hun tienpuntenprogramma: ‘cultuur als een recht verankeren en de precariteit in de sector bestrijden’. Ook sport moet bevorderd worden om gezondheid en integratie te verbeteren.
Censuur en repressie
Een ander wraakroepend probleem blijft de censuur. De Spaanse wetgeving is op dat vlak zo repressief dat elke regering die zich links noemt, hier werk voor de boeg heeft.
Zo werden in februari 2016 twee poppenspelers – titiriteros – van het gezelschap Desde Abajo ('van onderop') tot effectieve gevangenisstraffen veroordeeld na de opvoering van hun stuk La Bruja y Don Cristobál in de Madrileense wijk Tetuán. Ook al hadden ze vooraf aangekondigd dat het geen kinderspektakel was, toch dienden ouders klacht in omdat één van de figuren op zeker ogenblik een bordje omhoog stak met daarop ‘Gora ETA’, Baskisch voor ‘leve ETA’. Beide poppenspelers werden veroordeeld op basis van de wet die ‘verheerlijking van het terrorisme’ verbiedt.
Die uitspraak veroorzaakte veel deining, maar is geen unicum. In België verblijft sinds mei 2018 de Mallorcaanse rapper Josep Miquel Arenas Beltrán, beter bekend onder zijn artiestennaam Valtónyc. Vier maand eerder was hij door de Audiencia Nacional veroordeeld tot 3,5 jaar effectieve gevangenis voor laster, majesteitsschennis en verheerlijking van terrorisme in zijn teksten. Beltrán besliste daarop naar België te vluchten. Spanje vaardigde een Europees aanhoudingsbevel tegen de rapper uit, maar de Belgische rechtbank weigert hem vooralsnog aan Spanje uit te leveren.
Zulke feiten leren dat ‘de staat van de cultuur’ van meer afhangt dan louter de overheidsbudgetten die ervoor beschikbaar zijn, of de lopende regering die erover wikt en beschikt. Minstens zo betekenisvol is wat er beweegt in het bredere publieke debat.
Echt Spaans zijn vooral de stieren
Met de recente electorale doorbraak van het uiterst-rechtse VOX is cultuur in Spanje weer helemaal centraal op de politieke agenda gekomen. Het hyper-nationalistische VOX wil namelijk de Spaanse identiteit in de verf zetten, een identiteit die ze bedreigd acht door de perifere nationaliteiten en de aanwezigheid van mensen afkomstig uit andere oorden.
Het hyper-nationalistische VOX ijvert voor de wettelijke bescherming van de jacht en het stierenvechten.
VOX wil de Spaanse taal overal laten domineren. Het wil komaf maken met de autonome gemeenschappen (en dus ook hun eigen cultuurbeleid) en droomt van een gecentraliseerd Spanje als vroeger. Tegelijk ijvert de partij voor wat ze typisch Spaanse cultuuruitingen vindt: een mythisch beeld van het platteland, de wettelijke bescherming van het nationale culturele patrimonium en in het bijzonder de jacht en het stierenvechten, plus de actieve bevordering van folklore en lokale feesten binnen het kader van de Hispanidad.
Klinkt dat herkenbaar? Zoals de huidige Vlaamse regering een tegenoffensief wil inzetten met onder meer een canon en een museum voor de Vlaamse geschiedenis, zo wil ook VOX de Spaanse geschiedenis officialiseren – tegen alle andere interpretaties (vooral die van Catalanen en Basken) in. Is het toeval dat VOX en N-VA in het Europees Parlement dezelfde fractie delen? ‘Om technische redenen’, zo luidt de officiële uitleg.
In elk geval sluit VOX naadloos aan bij een algemene rechts-nationalistische trend op het Europese continent: de groeiende overtuiging dat de oorspronkelijke cultuur bedreigd zou worden door een soort van omvolkingsgedachte.
Zoals in elke nationale identiteitsconstructie diaboliseert VOX daarbij niet alleen bedreigende ‘externe anderen’, maar ook het ondermijningswerk van ‘interne anderen’: Spanjaarden die het kamp van de vijand kiezen en de eigen culturele waarden en normen te grabbel gooien. Dat zijn volgens VOX linkse Spanjaarden in het algemeen, en feministen en cultuurmakers in het bijzonder.
Niets is internationalistischer dan de constructie van een nationale identiteit.
De alerte lezer(es) zal meteen de internationalistische inslag van dit discours herkennen. Niets is nu eenmaal internationalistischer dan de constructie van een nationale identiteit. Ook bij ons hekelen gespierd conservatisme en extreemrechts de linkerzijde om haar vermeende laisser-aller en actieve medeplichtigheid aan de ‘islamisering’. Volksvreemd geachte ‘kosmopolitische culturo’s‘ ondergraven de eigen identiteit en cultuur, zo wordt er steeds weer benadrukt.
Hoe je daar als kunstensector mee omgaat, blijft een moeilijke oefening. Wel mag het duidelijk zijn dat je louter verzetten tegen besparingen nog geen oplossing biedt voor die veel bredere ontwaarding van de kunsten. Misschien zelfs integendeel: bezuinigingen aanklagen bevestigt vooral het beeld van wereldvreemde culturo’s die alleen maar uit zijn op ‘ons geld’.
Zowel in Spanje als in Vlaanderen zou de cultuursector zich daar nog meer over mogen bezinnen. Wat vormt moet het precieze mikpunt vormen van hun counterstrategie? Zelfs al verkopen beleidsmakers hun budgettaire oefeningen op cultuur en middenveld graag gewoon als ‘goed huisvaderschap’, toch staan ze nooit los van diep ideologische motivaties.