Cultuurbesparingen wereldwijd: Nederland
Door Robbert van Heuven, op Sat Nov 30 2019 23:00:00 GMT+0000Gidsland Nederland ging Vlaanderen al in 2011 voor in stevige besparingen op de kunsten, vergezeld van een bewust kwalijk disours over ‘kunst als linkse hobby aan het subsidie-infuus’. Wat heeft dat acht jaar later opgeleverd, nu er opnieuw bespaard zal worden op het Fonds Podiumkunsten? ‘Een vicieuze cirkel waarin vooral kleine kunstorganisaties steeds meer gemarginaliseerd zijn’, waarschuwt Robbert van Heuven.
Na de neoliberale, kunst-vijandige staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) leken ze een verademing, de cultuurministers Jet Bussemaker (van de sociaal-democratische PvdA, 2012-2017) en Ingrid van Engelshoven (van het sociaal-liberale D66, 2017-heden). Nu zou, zo hoopte de Nederlandse culturele sector, de kunstvriendelijke politiek terugkeren. Die van voor de flirt van de liberale en christelijke partijen VVD en CDA met extreemrechts tussen 2010 en 2012.
Inderdaad werd de cultuur vanuit de politiek een stuk vriendelijk bejegend, en kwam er een heel klein beetje meer geld. Maar van de schade van Halbe Zijlstra werd feitelijk niets gerepareerd.
Die 200 miljoen was een symbolisch offer op het altaar van een door de PVV aangewakkerde cultuurstrijd.
Erger nog: de schade die Zijlstra aan het stelsel toebracht, was zodanig structureel dat hij nog steeds doorwerkt en door zal blijven werken tot het stelsel zal worden herzien, of tot er fundamentele herstelwerkzaamheden worden verricht. En ook met de huidige minister lijkt dat er allebei niet in te zitten. Integendeel.
Symbolisch offer
Even terug naar 2010. In Nederland treedt een kabinet aan waarbij, in de woorden van premier Rutte, ‘rechts Nederland de vingers zal kunnen aflikken’. Een minderheidskabinet van christenconservatieven en neoliberalen wordt gesteund door de extreem-rechtse partij van Geert Wilders.
Dankzij de economische crisis moet er bezuinigd worden, en een van de eerste slachtoffers van de besparingsdrift is de cultuursector. Niet omdat daar veel geld weg te halen is – de te bezuinigen 200 miljoen euro is op de rijksbegroting marginaal – maar omdat de kunsten een politiek aantrekkelijk slachtoffer zijn. De 200 miljoen is een symbolisch offer op het altaar van een door de PVV aangewakkerde cultuurstrijd.
Bij de presentatie van het regeerakkoord geeft Wilders aan ‘blij’ te zijn dat die ‘cultuurbobo’s’ last gaan krijgen van de bezuinigingen. Als de Tweede Kamer probeert de btw-verhoging op theaterkaartjes te voorkomen, gaat de PVV daar dwars voorliggen: het moet en zal de cultuursector pijn doen.
De bezuinigingen kwamen vooral hard aan in de cultuursector door de botte bejegening door de politiek.
De bezuinigingen mogen dan op de rijksbegroting weinig voorstellen, ze komen hard aan in de cultuursector. Dat komt door de botte bejegening door de politiek, maar vooral ook door de (al dan niet moedwillig) ondoordachte maatregelen die een nieuw geïmplementeerd cultuurstelsel op scheuren zetten.
De kern van dat nieuwe stelsel, ingevoerd in 2008, is dat het onderscheid maakt tussen enerzijds de grote culturele basisvoorzieningen (stadsgezelschappen, grote danshuizen, orkesten en musea) die rechtstreeks door het Rijk worden gefinancierd, en anderzijds kleinere gezelschappen, theatermakers en individuele kunstenaars die subsidie kunnen aanvragen bij een aantal kunstfondsen.
Als het stelsel wordt ingevoerd, maakt vooral die laatste groep zich zorgen. Kunstenaars bij de fondsen zijn bang dat ze als ‘minder belangrijk’ zullen worden gezien, doordat ze altijd in de schaduw zullen staan van de grote instellingen en daardoor bijvoorbeeld voor beleidsmakers en politici onzichtbaar zullen worden. En dus ook het eerste aan de beurt zullen zijn bij eventuele bezuinigingen. Daar krijgen ze gelijk in.
Want als Zijlstra in 2011 zijn plannen bekend maakt, blijken de grootste klappen inderdaad bij de Fondsen te vallen, terwijl de grote huizen relatief worden ontzien. Zo verliest het Fonds Podiumkunsten 40% van zijn budget en moet het 30% van zijn makers en gezelschappen schrappen. De overblijvers moeten het met een stuk minder middelen doen.
Krom aan de bezuinigingen is bovendien dat Zijlstra beweert dat kunstinstellingen gewoon zakelijker moeten worden, zodat ze niet aan het subsidie-infuus hoeven te hangen. Om vervolgens het geld weg te halen bij de meest kwetsbare instellingen, die het door hun meer experimentele aard niet van grote publieksaantallen moeten hebben.
Zo vergroten de bezuinigingen de kloof tussen kleine en grote instellingen. Er is minder experimenteel aanbod te zien, kleine zaaltheaters vallen om, kleine musea hebben het moeilijk. Grote gezelschappen merken relatief weinig van de bezuinigingen, grote musea weten met blockbusters grote publieksaantallen te trekken, maar maken het daarmee de kleine musea nog moeilijker. En het kunstzinnige experiment verdwijnt van het netvlies. Het netvlies van het publiek. En, minstens zo erg, van de politiek.
Blinde vlek
Dat effect wordt versterkt door de reactie op de bezuinigingen. De cultuursector wil zich verdedigen. Niet tegen de bezuinigingen alleen, maar vooral tegen de cultuuroorlog die tegen hen wordt gevoerd in het publieke domein. Er wordt een ‘schreeuw voor cultuur’-actie georganiseerd en een ‘Mars der Beschaving’, maar die hebben alleen een averechts effect. Die cultuurbobo’s kunnen dus alleen maar schreeuwen en iedereen die kritisch op ze is een gebrek aan beschaving verwijten.
Door het economische rendement van cultuur te benadrukken, liet de cultuursector zijn dekking op een ander vlak vallen: dat van de intrinsieke waarde van de kunst.
Een andere verdedigingslinie is het benadrukken van het economisch rendement van de cultuursector. Met de boeken van Gerard Marlet en Richard Florida in de hand wordt aangetoond dat cultuur goed is voor het economische vestigingsklimaat en voor de huizenprijzen, in de hoop de neoliberalen te vermurwen. Dat zal allemaal waar zijn, maar daarmee laat de cultuursector wel zijn dekking op een ander vlak vallen: dat van de intrinsieke waarde van de kunst.
En dat is nu net de enige verdedigingslinie van de kleinere instellingen en gezelschappen, maar ook bijvoorbeeld van de productiehuizen die jong talent ondersteunen. Zij leveren immers geen economisch rendement, maar zijn wel degelijk belangrijk voor de vitaliteit en diversiteit van de Nederlandse cultuursector. Om een voorbeeld te noemen: vrijwel alle huidige artistiek leiders van de Nederlandse stadstheatergezelschappen zijn begonnen bij Fondsgesubsidieerde gezelschappen of productiehuizen.
Maar eenmaal op het argumentatiespoor van economisch rendement raken intrinsieke argumenten op de achtergrond en raken de kleine instellingen dus nog verder uit het zicht van de politiek en het grotere publiek dat voor draagvlak zou moeten zorgen.
De bezuinigingen hebben vooral de kloof tussen kleine en grote instellingen vergroot.
Het uiteindelijke resultaat van die blinde vlek is dat de politiek, anders dan ze eerst beloofde, een hiërarchie aanbrengt in haar eigen cultuurbeleid, zeker in tijden van financiële schaarste. De Basisinfrastructuur (vergelijkbaar met de Kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap in Vlaanderen) wordt door politiek en kunstenaars gezien als ‘ere-divisie’, zowel financieel als beleidsmatig, waar uiteindelijk iedereen in terecht wil komen.
Broekzak-vestzak met gaten
Flash forward naar 2019. Schaarste aan middelen is er nog steeds, ondanks een kleine financiële reparatie van het nieuwe kabinet. En er dreigt alweer een nieuwe bezuiniging op het Fonds Podiumkunsten, dankzij de politieke focus op de Basisinfrastructuur in combinatie met een minister met weinig middelen en kennis van het veld, maar met veel profileringsdrang.
Minister Van Engelshoven vindt, overigens terecht, dat er binnen het kunstenveld te weinig aandacht is voor nieuwe genres en disciplines, zoals de urban arts en voor talentontwikkeling. Daarom, vindt ze, moet de Basisinfrastructuur uitbreiden. Met nieuwe plekken voor andere genres, festivals, jeugdtheater en met een aantal wat vaag omschreven ‘ontwikkelinstellingen’, waar nieuwe disciplines en nieuwe makers zichzelf kunnen ontwikkelen.
Een dergelijke uitbreiding kost echter geld, en dat heeft Van Engelshoven niet. Haar collega-ministers zijn ook niet van plan haar dat geld te gunnen. Want er mag dan in het politieke domein iets milder over de kunsten worden gesproken, de angst voor de boze burger die het bezopen vindt dat er geld wordt uitgetrokken aan zoiets als kunst, zit er goed in. Boze boeren en bouwbedrijven hoeven met hun trekker of dieplader maar het Malieveld op te rijden en ze worden met open armen ontvangen door de premier.
Het geld voor de uitbreiding van de Basisinfrastructuur moet dus uit de cultuurbegroting komen. En daar wreekt zich meteen het grote-instellingsdenken en de blinde vlek voor het kleinere bij politiek en ambtenarij. Het ministerie besluit de uitbreiding van de Basisinfrastructuur te betalen door het geld weg te halen bij het Fonds Podiumkunsten. Zo raakt het Fonds per 2021 8,6 miljoen miljoen euro kwijt, waardoor er - zo schat het Fonds - straks nog maar ruimte is voor structurele ondersteuning van 60 kleinere makers en gezelschappen. Nu zijn dat er nog 113. Een vergelijkbare kaalslag, kortom, als onder Zijlstra.
In 2021 raakt het Fonds Podiumkunsten 8,6 miljoen miljoen kwijt, waardoor het aantal gesubsidieerde kleinere gezelschappen en makers dreigt terug te vallen van 113 tot 60.
Volgens de minister zelf is dat geen bezuiniging, omdat het geld voor podiumkunsten beschikbaar blijft. Maar daarmee miskent de politiek, wederom, het belang van de kleine instellingen voor de diversiteit en het experiment binnen het podiumkunstenlandschap. Zo versterkt ze nogmaals de beweging die zich al vanaf 2008 voltrekt en het experiment steeds meer naar de marge duwt en het Nederland cultuurbeleid feitelijk terugbrengt tot ‘grote-instellingen-beleid’ (ziehier ook een eerdere analyse daarover).
Tegelijkertijd heeft niemand in het culturele veld om deze verschuiving gevraagd. De Raad voor Cultuur, het adviesorgaan van de regering op het gebied van cultuur, gaf in haar sectoradviezen misschien wel aan dat de Basisinfrastructuur wat pluriformer mocht, maar die gedachte was ingebed in een veel groter advies over structurele versterking van het culturele veld. Losgezongen van de andere adviezen van de Raad versterkt de verschuiving de huidige problemen alleen maar.
Lippendienst zonder daadkracht
Het verzet tegen het voorgenomen beleid is dan ook groot. En het is duidelijk dat de sector heeft geleerd van de periode Zijlstra. Zo hielden de grote instellingen zich toen muisstil, terwijl de bijl elders terecht kwam. Nu neemt de Basisinfrastructuur het hardop op voor de Fonds-collega’s. De instagram-actie die de toneelgezelschappen samen met hun Vlaamse collega’s opzetten – ‘dit is ons publiek’ – is vele malen publieksvriendelijker en positiever dan de schreeuwen en marsen tijdens Zijlstra.
De politiek zal de put pas weer dempen als het kalf verdronken blijkt.
Maar ook politiek liggen de kaarten iets gunstiger dan voorheen. De cultuurcommissie van de Tweede Kamer is veel kritischer en beter ingelicht dan sinds lang het geval was. Het zwakke optreden van de minister in het verdedigen van haar niet heel erg doordachte plannen helpt hen ook makkelijker scoren. Ook durven Kamerleden weer hardop op te komen voor de intrinsieke waarde van de kunsten. Een Kamermeerderheid, inclusief Van Engelshovens eigen partij D66, steunt een voorstel om streng te kijken naar de gevolgen van de bezuiniging op het Fonds.
Omdat iedereen wel op zijn vingers kan natellen dat de gevolgen behoorlijk desastreus zullen zijn, ook voor politiek ‘knuffelbare’ groepen als het publieksvriendelijke Orkater, lijkt een reparatie al bij voorbaat in de maak. Alleen zal de politiek de put pas wel weer dempen als het kalf verdronken blijkt.
En daarmee zijn de structurele problemen van het huidige stelsel dus nog lang niet opgelost. De marginalisering van de kleinere instellingen blijft ingebouwd in het systeem. Elke keer dat er geld verdwijnt bij de Fondsen worden die nog onzichtbaarder, en uit het oog is uit het hart. Dus zal bij gebrek aan financiële middelen het mechanisme zichzelf opnieuw herhalen.
Stad versus regio
De gevolgen van die marginalisering zijn overigens niet alleen politiek en financieel. Ook het publiek verliest steeds meer het zicht op het kleine en uitdagende. Experiment is eigenlijk alleen nog maar in de grote steden te zien en zo ontstaat een kunstkloof tussen stad en regio die zichzelf ook versterkt. Doordat het publiek in de regio steeds minder uitdagend aanbod te zien krijgt, is het ook voor de grote gezelschappen steeds lastiger om in de regio kaartjes te verkopen voor uitdagender aanbod: het publiek is steeds minder gewend om artistiek risico te nemen.
Door die dalende kaartverkoop rijst steeds meer de vraag of het nog wel de moeite loont om lange tournees te maken langs alle regiotheaters. Gezelschappen in de Basisinfrastructuur overwegen alleen nog maar in de grote steden te spelen, waardoor het artistieke aanbod in de regio nog meer verschraalt.
Experiment is eigenlijk alleen nog maar in de grote steden te zien, waardoor tussen stad en regio een kunstkloof ontstaat die zichzelf steeds verder versterkt.
Zo raakt een politieke weeffout in het cultuursysteem via een omweg aan enkele van de grote breuklijnen die op dit moment door Nederland lopen: die tussen stad en regio en die tussen de kosmopolitische, diverse, hoogopgeleide en cultureel geïnteresseerde bewoners en de meer traditionele, lager opgeleide en meer homogene, witte inwoners van de landelijke regio’s.
Als het een van de politieke uitdagingen is om die groepen bij elkaar te houden en polarisering tegen te gaan, dan draagt verdere culturele verschraling van de regio daar niet aan bij. In Vlaanderen, waar N-VA en Vlaams Belang bij de jongste verkiezingen vooral verder doorbraken in de buitenstedelijke gebieden, kunnen we zien waar dergelijke polarisering toe kan leiden.
De vraag is alleen of en wanneer die weeffouten zullen worden gerepareerd en hoe de vicieuze cirkel van de marginalisering van de kleine gezelschappen kan worden doorbroken. Daarvoor zullen toch echt een minister en ambtenaren nodig zijn die oog hebben voor de blinde vlek van het instellingsdenken. De kans dat die de komende jaren het ministerie zullen bevolken, is echter klein. Tot grote frustratie van de Nederlandse cultuursector.