Cultuurbesparingen wereldwijd: Australië
Door Ahilan Ratnamohan, op Thu Nov 28 2019 23:00:00 GMT+0000Vlaanderen bespaart op cultuur en heeft in die clash tussen beleid en kunstensector vele andere landen zien voorgaan. Neem Australië, wat kunnen we daarvan leren? Regisseur Ahil Ratnamohan getuigt: ‘Uit ervaring weet ik dat ingrijpend besparen op kleinere spelers in het kunstenveld niet iets is wat je achteraf zomaar kan terugdraaien.’
In de zes jaar dat ik in de Vlaamse kunstensector aan de slag ben, zijn mij drie zaken heel erg opgevallen:
- Hoe trots Vlamingen zijn op hun kunstenveld (en niet alleen kunstenaars en programmatoren, maar ook schoonmoeders en uitbaters van fabrieken waar alle economische migranten belanden).
- Hoe ongelooflijk veel artistieke plekken Vlaanderen telt (van mijn eerste jaren in Antwerpen herinner ik me hoe ik elke dag thuiskwam en weer een nieuw theater of artistieke organisatie had ontdekt).
- Het algemene gebrek aan besef van hoe goed het hier in België eigenlijk is (zelfs al klinkt dat tegenstrijdig met punt 1).
Ik kom van het land ‘down under’. De nationale hobby is er sport. Om je in Australië als puber populair te voelen, kan je best (a) knap zijn naar westerse normen, of (b) goed kunnen sporten. Pas nu besef ik dat mijn voetbalobsessie zeker beïnvloed was door zo’n verlangen naar populariteit, als omweg naar de kunst (die het op zichzelf nooit zou halen in die populariteitstest, of toch zeker niet in het middelbaar).
Antwerpen telt meer artistieke plekken dan Sydney, een stad met tien keer meer inwoners: onwaarschijnlijk.
Ik was oorspronkelijk niet van plan om in België te blijven. Het plan was om terug te keren naar Australië. Maar ik werd versierd door de Vlaamse kunstscène. En door het publiek. Terwijl ik in Sydney bij al mijn buren moest gaan aankloppen met vrijkaarten om ze überhaupt in mijn voorstelling te krijgen – waarop zij hard hun best deden om ze toch te vermijden – blijken mijn buren in België vaak zelf al op de hoogte van een aankomende première.
Ik werd versierd door het onwaarschijnlijke feit dat Antwerpen meer artistieke plekken telt dan Sydney, een stad met tien keer meer inwoners: ruim 5 miljoen. Ik vond het crazy dat een kunstenaar in België niet internationaal moet gaan spelen om te overleven. Ongelooflijk ook hoe mensen reageren, als ik met tegenzin vertel dat België de beste kunstscène ter wereld heeft.
Tegenzin is hier een kernwoord. Want dat is nog altijd ergens het gevoel waarmee ik deel uitmaak van deze fenomenale kunstensector. Omdat je het hier als maker meteen een stuk moeilijker krijgt als je kunst afwijkt van ‘the Flemish Way’. Omdat onze theaterzalen nog weinig de echte maatschappij weerspiegelen. En om alles wat Anissa Boujdaini over het kunstenveld schreef in haar mooie en confronterende artikel naar aanleiding van de besparingen. Ik kan daar niets van ontkennen.
Met tegenzin moet ik toegeven dat België de beste kunstscène ter wereld heeft.
Toch geloof ik dat Vlaanderen de beste omstandigheden en mogelijkheden ter wereld biedt om werk te maken. En dat wordt keer op keer bevestigd als ik op een buitenlands festival speel. Daar staan altijd minstens twee andere producties uit Vlaanderen. Ik kan jullie niet ontlopen. En net daarom komt de besparingsbeslissing van jullie regering mij zo bizar over.
Treurnis in Australië
In 2015 werd de Australische kunstscene verwoest door een vergelijkbare funding cut. De toenmalige cultuurminister George Brandis besloot om 105 miljoen dollar uit de Australia Council te plukken (één derde van het totale subsidiebudget) voor een eigen slush fund waarmee hij de grote instellingen meer geld wou geven. Zijn motivatie luidde:
‘Let us not forget that the major performing arts companies are the heart and soul of the performing arts sector in this country. They are the big employers of artists and art workers. They are the people who undertake most of the touring, including the regional touring, as well as the international touring. They are the people who provide the performances that the great audiences of Australia enjoy.’
Het is een beetje creepy hoe sterk Brandis’ redenering doet denken aan die van de Vlaamse regering hier. Van de ene dag op de andere stortte Brandis de Australische small to medium sector in crisis. Na twee jaar strijd is het wel gelukt om een deel van het geld terug te winnen voor de Australia Council en Brandis’ National Programme for Excellence in the Arts teniet te doen. Zelf werd de minister al snel vervangen. Nu zit hij ergens in Groot-Brittannië.
Maar drie jaar later is de Australische kunstensector nog altijd niet hersteld. Vandaag is elk bezoek aan Australië voor mij een ontzettend treurig en ongemakkelijk gebeuren. Mijn collega-kunstenaars spreken in een stad verstoken van cultuur, geeft me altijd een diep schuldgevoel, omdat ik me tegenover hen zo geprivilegieerd voel in het culturele paradijs dat België is.
Waarom? Op zich is het geld in Australië niet per se weggenomen. Het is eerder anders verdeeld, ten voordele van de grote huizen en hun ruime publiek. Maar als je dat beschouwt als een experiment om te zien of de kunstensector beter fungeert zonder de middelgrote kunstenspelers, dan is dat – vrees ik – niet gelukt.
Grote instellingen kregen in Australië gemiddeld 31 dollar per bezoeker, tegenover slechts 3 dollar per bezoeker bij de small-to-medium en independent sector.
Australische cijfers leren dat small-to-medium gezelschappen verantwoordelijk zijn voor 82% van de internationale tournees. Toen zij in 2014 nog goed waren voor één derde van de subsidies uit de Australia Council – tegenover bijna twee derden voor de Major Performing Arts organisaties – trokken die kleinere en middelgrote spelers wel dubbel zoveel publiek: 6,87 miljoen bezoekers tegenover 3,37 miljoen bij de grote huizen.
Tijdens het parlementaire debat over de Brandis-saga bleek bovendien uit onderzoek dat de ‘majors’ gemiddeld 31 dollar per bezoeker kregen, tegenover slechts 3 dollar per bezoeker bij de small-to-medium en independent sector. Waarom daar dan niet meer in investeren?
Beslissende omslag
Intussen hebben de besparingen veel veranderd in Australië. Van de tijd dat ik er mijn eerste stappen zette in de hedendaagse performance, herinner ik me dat ik in Performance Space, dé plek in Sydney voor meer experimenteel werk, geregeld iets nieuws kon zien van middelgrote gezelschappen uit Sydney zelf. Minstens één keer per maand passeerde er ook iets uit het buitenland.
Wilde ik als maker iets creëren, dan kon ik kiezen uit een diverse waaier aan instellingen waar ik dat werk misschien kon ontwikkelen. Die waaier was wel niet zo divers als in België, maar toch breed genoeg om mij te blijven voeden en overtuigen om verder aan de slag te gaan met een precaire carrière in de kunsten. Ik hoefde niet weg te gaan uit Australië om een artistieke praktijk uit te bouwen.
Intussen is de situatie helemaal anders. Performance Space is nu een festival van twee weken geworden, en er bestaat niets om dat gat te vervangen. Zo sprak ik twee jaar geleden met een lichtontwerper en productiemanager met wie ik vroeger altijd wilde werken. Neil Simpson was altijd overbevraagd. Je kon zijn naam wel vermelden op je projectaanvraag, maar de kans was klein dat hij ook echt beschikbaar zou zijn tegen het moment dat je het geld had. Nu vertelde hij me dat hij werkloos was.
In Australië beheersen 29 grote organisaties nu 59% van de middelen en het speelveld, terwijl bijna 400 kleine groepen en onafhankelijke kunstenaars vechten voor slechts 16%.
Of neem Matt Prest, de golden boy van mijn generatie: een knappe en kei-sterke performer met een ongelooflijke artistieke visie. Ik zag hem vaak bij workshops, short performance nights en in voorstellingen waarin ik graag zelf had willen spelen. Ik was altijd ontroerd en overweldigd. Nu heeft hij al een hele tijd niet meer gespeeld. Hij werkt vandaag als productieassistent bij een kunstencentrum. Hij vertelde me hoe dat hij stilletjesaan terug zijn eigen dingen wil beginnen maken, maar dat dat niets zou uitmaken, want dat er geen plekken meer zijn om nieuw werk te presenteren.
In Australië beheersen 29 grote organisaties nu 59% van de middelen en het speelveld, terwijl bijna 400 kleine groepen en onafhankelijke kunstenaars vechten voor slechts 16%. Voor mensen als Matt Prest zijn de kansen om een idee te ontwikkelen nog kleiner. In 2014 financierde de Australia Council nog 1.340 individuele kunstenaars voor in totaal 2.489 projecten. In 2016 ging het nog om 405 individuele kunstenaars en 694 projecten: ongeveer 70% minder.
Als je al het geluk hebt om een projectsubsidie te krijgen, is het volgende obstakel dat er bijna geen small-to-medium theaters meer zijn om je werk te ondersteunen. In 2016 werden nog 128 van zulke organisaties gefinancierd, tegenover 147 in de voorgaande vierjarige subsidieronde.
En bij de ronde van dit jaar lijkt dat aantal nog verder te zullen zakken. Van de 400 gezelschappen die onlangs een projectaanvraag hebben ingediend, zijn er slechts 162 door de voorronde geraakt. En zij kregen vorige week van de Australia Council vervolgens te horen dat slechts 55%-60% van hen op geld mogen hopen. Dat betekent dus 89 à 97 gezelschappen, vergeleken met de 124 van vier jaar geleden.
Geeft Vlaanderen het op?
Beste Vlaamse beleidsmakers, als jullie het artistieke bolwerk dat Vlaanderen is willen opgeven, je m’en fous. Ik ben niet het soort kunstenaar dat normaal deze artikels schrijft. Ik ben niet het soort kunstenaar dat normaal vecht voor de rechten van kunstenaars. Als gekleurde maker zie ik sowieso maar een klein deeltje van het subsidiepotje, misschien zelfs niets.
Als jullie regering de Vlaamse waarden en cultuur wil behoeden, waarom begint ze dan niet bij het bewaken van waar jullie Vlamingen het beste in zijn?
Maar voor de gastvrijheid die ik in Vlaanderen heb ervaren, voor de hulp die ik heb gekregen van verschillende middelgrote organisaties, ben ik het op zijn minst aan jullie verplicht om jullie te waarschuwen: uit ervaring weet ik dat sterk besparen op kleinere spelers in het kunstenveld niet iets is wat je achteraf zomaar kan terugdraaien. Het is een onomkeerbare beslissing over de toekomst van de uitstraling van de Vlaamse kunsten in de wereld. Wil je zo de geschiedenis ingaan?
Als buitenstaander beeld ik me in dat de artistieke machten in Frankrijk en Duitsland, die elke aankondiging van de Vlaamse Gemeenschap met argusogen volgen, nu likkebaarden bij jullie keuze: ‘Eindelijk! Eindelijk gaan die kleine Vlamingen de macht afstaan. Europa ligt voor het grijpen!’ De Duitsers hebben hun kunstenbudget al snel verhoogd met 23%, de Fransen zijn zeker al bezig met een slim plan voor ‘Artistic Refugees from Flanders’. Wees maar zeker dat zij hierop gaan kapitaliseren.
Als expert in het integreren in Vlaanderen, in het bezit van een inburgeringscertificaat van Stad Antwerpen, vraag ik me af: als de huidige regering de Vlaamse waarden en cultuur wil behoeden, waarom begint ze dan niet bij het bewaken van waar jullie Vlamingen het beste in zijn?