Chronisch protest. Johanna Hedva’s Theorie van de Zieke Vrouw in de praktijk
Door Thalia Ostendorf, op Sat Dec 02 2023 16:00:00 GMT+0000Hoe ziet protest eruit buiten een strak marsritme, bijvoorbeeld als je chronisch ziek bent? Ook activistische gemeenschappen moeten over zorg praten, stelt Thalia Ostendorf. 'Een protesterend lichaam is geen onbeschreven blad.'
De laatste keer dat ik wekenlang zo slecht kon ademen dat ik mijn bed niet uitkwam, is inmiddels jaren geleden. De dienstdoende arts dacht niet aan een astma-aanval want ik was ‘te rustig’. Pas na mijn zoveelste doktersbezoek werd ik naar het ziekenhuis gestuurd voor testen. De eerste tekst die ik las die chronische ziekte als uitgangspunt had, was Theorie van de Zieke Vrouw van de Amerikaans-Koreaanse kunstenaar Johanna Hedva (1984). Ziekte kwam bij mijn weten in verhalen voor als iets abnormaals, als een kwade wind die plots opsteekt of als tragische onderbreking van een gezond leven. Tegen de ziekte moet dan gevochten worden, er wordt bestraald, gesport, gemedicineerd; ziektes zijn verhalen van strijd. Hedva’s strijd ligt elders, de ziekte is er nu eenmaal. Er is geen traceerbare ontstaansgeschiedenis of einde.
Hoe gooi je een baksteen door het raam van een bank als je niet uit bed kan komen?
Er waren artsen die mij als kind vertelden dat ik misschien over mijn astma heen zou groeien, maar dat is nooit gebeurd. Ik heb het nog steeds, en altijd gehad, kwijtraken behoort niet tot de mogelijkheden. Wat ‘chronisch’ ook betekent: je verwacht geen oplossing, het gaat om managen, soms is het beter, soms is het erger, en dat zijn de schalen waarmee je het moet stellen. Alle facetten van het leven worden gekleurd door de continu aanwezige ziekte.
In Theorie van de Zieke Vrouw vraagt Hedva hoe politiek protest mogelijk is als je chronisch ziek bent. Want, heel concreet: hoe gooi je een baksteen door het raam van een bank als je niet uit bed kan komen? Die vraag hield me erg bezig toen ik in het kader van mijn doctoraatsonderzoek in Sociale Antropologie en Moderne Talen aan de Universiteit van St Andrews in Schotland introk bij een aantal groepen vredesactivisten, zoals Voices for Creative NonViolence (VCNV), die onder andere in Chicago ‘in community’ leefden (vergelijkbaar met hoe in Nederland mensen ‘op kamers’ wonen). Het voornaamste doel van de vredesactivisten was om hun overheden tot andere keuzes te brengen: stoppen met de wapenhandel, weg uit Afghanistan, minder geld naar defensie, vreedzaam beleid in Israël en Palestina, stoppen met tieners voor het leger te rekruteren … – en burgers ervan te overtuigen hetzelfde te doen. De leden van de organisaties waren niet altijd pacifistisch. Terwijl pacifisten ervan uitgaan dat geweld onder geen enkele voorwaarde gerechtvaardigd is, steunden sommigen bijvoorbeeld specifieke onafhankelijkheidsstrijden zoals die in Palestina. Wel waren hun protestacties principieel geweldloos. Vanuit mijn positie als participerende onderzoeker was ik bij zoveel mogelijk acties en protesten aanwezig, maar trok ik bepaalde grenzen: ik droeg bijvoorbeeld geen spandoeken, of liep niet mee op de snelweg en begaf me niet op de treden van het Capitool in Washington, D.C. (beide reden tot arrestatie).
Creatief verzet
Onze voorstelling van protest beperkt zich meestal tot een mars of demonstratie van mensen die met borden en leuzen achter elkaar aan lopen. Hedva beschrijft hoe invloedrijk de geschriften van Hannah Arendt zijn voor de manier waarop we politiek – en dus protest – doorgaans zien en bedrijven. Voor Arendt is de zichtbaarheid van (politieke) lichamen in de publieke ruimte van essentieel belang. Maar wat als je die ruimte niet kan betreden, vraagt Hedva, bijvoorbeeld door ziekte? En daarbij: een (protesterend) lichaam is geen onbeschreven blad. Racisme en seksisme spelen een grote rol in hoe we onze bewegingsvrijheid ervaren. Er zijn meerdere manieren waarop iemand zich niet kan bewegen. Misschien zie je het nut niet in van protesteren in de publieke ruimte, of zijn de fysieke en mentale risico’s zo groot dat deze vorm van politieke zichtbaarheid niet binnen je bereik ligt. Zijn er dan andere manieren om politiek actief en zichtbaar te zijn, die zich onderscheiden van onze gangbare voorstellingen van protest? Hedva’s essay is zelf al een goed voorbeeld van activistische inzet die niet staat of valt met de aanwezigheid van het lichaam tijdens een protest: door te schrijven geeft ze uiting aan het verlangen iets te doen. Maar de geschiedenis kent talrijke voorbeelden van andere verzetsvormen. Een van de meest succesvolle abolitionistische protesten, bijvoorbeeld, was de Britse suikerboycot, die begon in 1788: zo’n 300.000 Britten weigerden door slavenarbeid gemaakte suiker te kopen en consumeren. De vrouwen die achter deze boycot in het Schotse Edinburgh zaten waren quakers. Ze wilden niet als individuen op het voorplan treden – dat had te veel weg van een persoonlijkheidscultus –, maar hun inzet én impact waren niettemin erg groot.
Arrestatie fungeerde voor de leden van WAT, zoals vaak in de context van activisme, als een instrument dat ze strategisch konden inzetten.
Tijdens mijn verblijf bij verschillende actiegroepen viel me op hoe divers en creatief protest kan zijn, en vooral ook hoe belangrijk zorg binnen de gemeenschap is tijdens elke fase van de acties. Zo was er Witness Against Torture (WAT), een groep die ontstond in 2002 met één actiepunt: Guantánamo Bay moet sluiten. Tijdens hun manifestaties droegen de leden oranje overalls met zwarte kappen over het hoofd. Bij een van de meer spraakmakende arrestaties noemden ze niet hun eigen namen, maar die van gevangenen in Guantánamo Bay. Volgens de advocaten van de gevangenen voelden hun cliënten zich gesterkt door het besef dat niet iedereen hen was vergeten. Of neem een protestactie van een van mijn informanten, Kathy Kelly, die in 1988 in een nucleaire raketsilo inbrak om daar maïs te planten. De actie is bekend als de Missouri Peace Planting. Sommige mensen beschouwen dit soort acties als ludiek, maar het is de activisten ernst en de straffen die ze riskeren zijn zwaar: Kelly heeft voor die actie negen maanden in een maximum security gevangenis gezeten. Ze is naar eigen zeggen bereid dat risico te nemen mede door de gemeenschap die ze achter zich geschaard weet:
‘There are all kinds of places to deepen our experience of overcoming fears; we learn courage jumping off the high dive. But to take that to a point where we might be in a life-or-death situation like it might be under occupation during a war, or facing imprisonment for instance, that’s another kind of learning that, I think, often requires some pretty solid relationships, so that people don’t go towards that alone.’
Kathy begon ooit in een gaarkeuken te werken om tegenwicht te bieden tegen haar zwager die agent was en volgens haar over mensen in bepaalde buurten praatte alsof ze niet menselijk waren – en wier problemen niet verholpen konden worden doordat zij in de kern het probleem waren. Kathy legde uit dat de interacties en relaties die ontstonden toen ze in de gaarkeuken werkte, haar een fundamenteel andere blik gaven op de buurtbewoners en hun problemen. In feite werden de problemen menselijker.
Nood breekt wet
In 2019 bracht ik een koude januariweek door met de vredesactivisten van WAT, voornamelijk zestigplussers. Het aantal mensen van kleur was op een hand te tellen, mijzelf incluis. Ze hadden een vertrouwen in de politie dat ik niet met hen kon delen. Ik zag dat ze door hun hogere leeftijd en overwegend witte huidskleur – aspecten die voor hen vrijwel onzichtbaar waren – niet terugschrokken voor een arrestatie; ze hoefden geen geweld te vrezen en hadden geen banen meer te verliezen. Die ‘veilige’ positie sprong extra in het oog omdat ze protesteerden tegen een gevangenis waar alle gevangenen moslimmannen zijn die zonder proces (en vaak ook zonder aanklacht) uit hun levens zijn getild.
Arrestatie fungeerde voor de leden van WAT, zoals vaak in de context van activisme, als een instrument dat ze strategisch konden inzetten. Gearresteerd worden zorgt potentieel voor media-aandacht, waardoor datgene waartegen je protesteert meer publieke en politieke zichtbaarheid krijgt (zeker als er niet veel mensen op een protest aanwezig zijn). Dergelijke arrestaties hebben ook een belangrijke morele component: je geeft aan dat iets het waard is om de wet voor te breken. Die morele drijfveer wordt soms ook gebruikt als argument in de rechtbank. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld verdedigen antioorlogactivisten zich vaak (maar meestal zonder succes) met het argument dat ze de wet braken uit noodzaak om groter leed tegen te gaan (Necessity (Duress of Circumstances)). Iemand schade berokkenen uit zelfverdediging of onder de dreiging van fysieke schade is in principe immers niet illegaal.
Zorg moet door iemand gedragen worden, en idealiter wordt dat werk eerlijk verdeeld, maar in de realiteit heb ik dat nauwelijks gezien.
Tijdens mijn verblijf bij de Amerikaanse vredesactivisten wilde ik zo veel mogelijk participeren in hun gemeenschap: ik sliep op een matje in dezelfde ruimte als zij, nam deel aan hun dagelijkse routine en ging mee naar protesten. Maar onze verschillende achtergrond was niet zonder consequentie. Door de Black Lives Matter-demonstraties in 2014 waren deze activisten zich meer bewust geworden van hun witte privilege, en zetten het nu in tijdens arrestable actions (acties waarbij er een kans is gearresteerd te worden). Ik was beduidend jonger dan de meesten, niet wit, niet Amerikaans. Arrestatie zou op zijn minst tot deportatie leiden. Onze lichamen konden in dezelfde ruimte niet hetzelfde doen, hadden een ander effect. Het vertrouwen dat deze activisten in hun arrestable actions hadden, hangt samen met hun positie: de ervaring en kennis van witte personen met en over politie is heel anders dan die van Zwarte personen. Terug in Nederland zag ik op het nieuws hoe tijdens Black Lives Matter-demonstraties Zwarte mensen door de politie werden aangevallen op het grasveld tegenover het Witte Huis waar wij nog geen tien dagen eerder hadden gestaan zonder lastiggevallen te worden. Het risico op politiegeweld, zeker in de VS, bepaalt je bewegingsruimte. Het is voor mensen van kleur zo groot dat het altijd meespeelt in je afwegingen en keuzes.
Zieke, zorgende vrouw
Zorg is een hoeksteen van Hedva’s theorie: door zorg te dragen steek je een spaak in het wiel van het kapitalistische werkregime. Sinds mijn veldwerk sta ik daar sceptischer tegenover dan toen ik Hedva’s tekst voor het eerst las. Zorg dragen is ook werk. Zorg moet door iemand gedragen worden, en idealiter wordt dat werk eerlijk verdeeld, maar in de realiteit heb ik dat nauwelijks gezien. De Zieke Vrouw in Hedva’s theorie is, zo benadrukt die op verschillende plekken in de tekst, niet per definitie een vrouw, maar adresseert de ervaring dat ‘ziekte, beperking en kwetsbaarheid iedereen die zorg nodig heeft vervrouwelijken – dat wil zeggen, ‘zwakker’ en ‘fragieler’ maken’, en dus zorgbehoevender.
In Chicago verliep de zorg binnen de activistische groep grotendeels langs gendered lines. De vrouwen binnen de organisatie hadden de weg naar activisme gevonden uit morele overwegingen en via professionele wegen. Zo was een huisgenoot een psychiatrisch zorgverlener, en een lid van een andere groep die ik vaker heb geïnterviewd, een kolonel op rust. De mannen daarentegen leken eerder via een persoonlijk trauma bij de groep terechtgekomen: vaak ging het om ex-militairen met een posttraumatische stressstoornis, maar ook leden zonder militaire loopbaan hadden meer dan eens een verleden met psychische problemen of zochten een soort bevestiging van het feit dat ze een bepaalde vorm van masculiniteit verworpen hadden door vredelievend te protesteren. Het waren meestal de vrouwen die de zorgtaken – vooral op emotioneel vlak – op zich namen, zonder dat dat geëxpliciteerd werd. Het delen van traumatische verhalen nam een belangrijke plaats in in de werking van de groep. De gesprekken die in de activistische gemeenschap gevoerd werden, waren zo zwaar dat ik na een paar maanden zelf last begon te krijgen van soortgelijke symptomen als die van de mensen met wie ik sprak. Als dat gebeurt met de mensen die zorg dragen, wie zorgt er dan voor hen wanneer ze uitvallen? En kunnen dergelijke activistische groepen dan nog functioneren?
Als je voor jezelf zorgt, wie gaat de extra zorgtaken dan overnemen, en hoe worden anderen dan ontlast?
Zorg is, met andere woorden, ook werk, zwaar werk. Er zijn grenzen aan de zorg die je kan dragen, zeker als je daar niet voor bent opgeleid. Aan mijn universiteit krijgen alle doctoraatsstudenten in Sociale Antropologie trainingen voordat het veldwerk begint. Die bestaan voornamelijk uit waarschuwingen. We moesten erover waken niemand te re-traumatiseren met onze vragen, maar omdat trauma’s en triggers nu eenmaal onvoorspelbaar zijn, wisten we nooit heel goed wat we konden doen, afgezien van sommige dingen niet vragen. Sommige mensen in de groep hadden eigenlijk professionele hulp nodig, maar richtten zich in plaats daarvan tot hun activistische gemeenschap. Maar kunnen leken in deze context de gepaste zorg leveren? Zorg dragen op deze manier is riskant, zowel voor diegene die verhalen deelt als voor diegene die luistert.
Aan de universiteit maar ook in activistische gemeenschappen zou het gesprek over zorg veel diepgaander moeten zijn. Spreken over zelfzorg en zorg voor je naasten lijkt onbelangrijk wanneer je je inzet voor oorlogsslachtoffers, wier situatie zoveel slechter is dan je eigen dagelijkse leven. Dat betekent echter niet dat je strubbelingen binnen de gemeenschap niet serieus mag nemen, noch dat je eigen behoeftes niet bestaan. Maar als je voor jezelf zorgt, wie gaat de extra zorgtaken dan overnemen, en hoe worden anderen dan ontlast? De nadruk die Hedva legt op zorgen voor jezelf én voor een ander is treffend: ‘Hier is een oefening. Ga naar de spiegel, kijk jezelf aan en zeg hardop: “Voor je zorgen is niet normaal. Ik kan het alleen tijdelijk doen.” Dit tegen jezelf zeggen is maar een echo van wat de wereld de hele tijd herhaalt.’ De oefening is een klein protest. Het gaat over onszelf, maar ook over de ander. Het gaat om een noodzakelijke wisselwerking waarbij we ook het welzijn van de ander in de gaten houden, het gaat om zorg geven en zorg ontvangen. Hedva’s theorie geeft een inkijk in een realiteit die onzichtbaar blijft wanneer men gezond is:
‘Want wanneer we allemaal ziek zijn en aan bed gekluisterd en we onze verhalen delen over therapieën en comfort, steungroepen vormen, getuige zijn van elkaars verhalen over trauma, zorg en liefde voor onze zieke, gepijnigde, kostbare, gevoelige, fantastische lichamen vooropstellen en er niemand over is om aan het werk te gaan, misschien zal kapitalisme dan eindelijk tot zijn hoognodige, lang-overtijdse en motherfucking glorieuze einde komen.’