Beste vertalers
Door Wannes Gyselinck, op Wed Oct 07 2020 22:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week schrijft Wannes Gyselinck een noot aan de vertalers, de onzichtbare helden van het literaire veld. ‘Ik las ooit ergens dat het aantal depressies bij vertalers opvallend hoog is. Hoe kan het ook anders, als zelfuitwissing de vereiste is voor een vruchtbaar professioneel leven.’
Heeft iemand jullie eigenlijk vorige week – 30 september – een gelukkige Dag van de Vertaler gewenst? Ik dacht het niet. Waarom niet? Omdat jullie onzichtbaar zijn. Sterker nog. Omdat jullie onzichtbaar moeten zijn. Een beetje als geheim agenten. Of dubbelspionnen.
Wat een leven. En wat een labeur. Kauwen op andermans woorden, door andermans paragrafen ploegen en en passant de eigen sporen uitwissen, heroïsche vertalersoplossingen bedenken, maar niemand die jullie gesmoorde ‘eureka’s’ hoort. Mag horen. Want een luidruchtige vertaler, dat hoort niet. Wij – armtalige lezers – willen in de illusie verkeren dat we ‘Murakami’ lezen, dat we intieme uren doorbrengen met ‘het origineel’, niet met een wat vermoeid ogende, in woordenboeken grasduinende body double (of language double).
Ik las ooit ergens dat het aantal depressies bij vertalers opvallend hoog is. Hoe kan het ook anders, als zelfuitwissing de vereiste is voor een vruchtbaar professioneel leven.
Ik las ooit ergens dat het aantal depressies bij vertalers opvallend hoog is. Hoe kan het ook anders, als zelfuitwissing de vereiste is voor een vruchtbaar professioneel leven.
Zeldengeprezen (als de vertaling al wordt genoemd dan is ze meestal “vlot”), vaker versmaad (dat wil dan vaak zeggen dat het opviel, dat het een vertaling was, dat de sporen niet voldoende uitgewist waren). Soms is er die ene veelzeggende uitzondering – laatst nog kregen Johanna Pas & Gaea Schoeters een eervolle vermelding in de recensie van ‘hun’ Kae Tempest/Tiresias-vertaling – ‘een vertaler krijgt zelden zoveel credits dus ik voel me ongelofelijk vereerd’, schreef Pas op Facebook.
Daarom een blijk van hulde aan u, vertalers, sprekers in tongen, dienaars van de gevleugelde Hermes (die andere pendelaar tussen werelden), een heldere klaroenstoot voor dat geruisloos werk van u, schaduwkunstenaars, schrijvers in kolommen (één per taal), met uw eeltige duimen van het doorbladeren van woordenboeken, en stukgelezen ogen. Want in de eerste plaats zijn jullie lezers, pioniers soms, vooropgestuurd vanuit onze cultuur om de taalproducten van andere culturen te scouten, als eerste te lezen, en leesbaar te maken.
Ken je dat UV-licht waarmee je op een murder scene de uitgewiste bloedsporen fluorescerend kan doen oplichten, de bebloede sporen van handen die langs de muren hebben geschuurd, sleepsporen van het afgemaakte lichaam over de badkamertegels, de plassen bloed in het hoogpolig tapijt. Dat soort licht zou ik soms eens willen werpen op jullie smetteloos witte, vertaalde pagina’s: niet dat ik jullie wil vergelijken met moordenaars, maar om jullie sporen te zien: de alternatieven die jullie afgewogen hebben, alvorens tot de eindoplossing te komen, hoe bijzinnen hoofdzinnen werden, hoe een ‘je’ terug ‘u’ werd of omgekeerd, hoe het register werd teruggeschroefd van stijf-literair naar vertrouwelijk pratend.
Er heersen nogal wat misverstanden over wat jullie dag in dag uit doen. Het begint al met de metaforen die voor jullie werk bedacht zijn. Neem nu het woord ‘translation’ – wat eigenlijk een Latijnse vertaling is van het Griekse ‘metaforos’: een overzetting. Alsof jullie veerpontjes bemannen tussen de oevers van twee talen. Alsof jullie een soort PostNL-couriers zijn die haastig pakketjes inhoud overbrengen, snel de doos van taal A opendoen, inhoud eruit, nieuwe doos, en klaar. Alsof er niets gebeurt tijdens dat geheenenweer tussen talen. Tussen culturen. Tussen historische tijdperken.
En als men al erkent dat er tijdens die ‘overdracht’ iets gebeurt, dan wordt dat meestal als verlies geboekt. ‘Poetry is what gets lost in translation’, zoals Robert Frost het gevleugeld formuleerde. Wacht: ‘Poëzie is wat je (maar er staat geen ‘you’) kwijtspeelt (verliest?) – nee wacht: ‘Poëzie is wat verloren geraakt (een verloren voorwerp?) in vertaling’ (al heb je daar al het probleem dat aan ‘translation’ en ‘vertaling’ een andere metafoor ten grondslag ligt. Bij ‘translation’ heb je de overtocht. Bij ‘vertalen’ zie je een toverstaf – ik raak de éne taal aan, en, hocus pocus, nu is het plots een andere taal. (hocus pocus: wat een raar soort vertaling is, hoorde ik laatst, van hoc est corpus – het katholieke ‘dit is mijn lichaam’ – wat op zich ook een soort vertaling is van lichaam naar brood, van geest naar materie, van inhoud naar vorm).
Anyhow – in ieder geval – Poëzie dus als verloren voorwerp bij het oversteken van een taalgrens, of als accijns dat je betaalt, het offer dat je brengt als je de mystieke eenheid van stijl en inhoud opbreekt en ‘overzet’ – alweer – naar een andere taal.
Als poëzie geboekt wordt als een verliespost bij het vertalen, dan zijn jullie de boekhouders van dat verlies.
Hoe je het draait of keert: jullie zijn altijd aan de verliezende hand. Als poëzie geboekt wordt als een verliespost bij het vertalen, dan zijn jullie de boekhouders van dat verlies. Alsof jullie niet iets zouden kunnen toevoegen. Of verbeteren (de cultus van het origineel is heel erg Westers, dus die gedachte – dat het origineel in vertaling kan worden verbeterd – zullen we in eerste instantie reflexmatig wegwuiven).
Sommige van de aantijgingen aan jullie adres zijn nog erger: jullie verspillen niet per ongeluk de ‘poëzie’ in jullie onhandige overdracht, jullie doen het moedwillig! ‘Traduttore, traditore’ zijn dan vaak de twee woorden Italiaans die men uit het hoofd kent. Volkomen onvertaalbaar ook (wat meteen de aanklacht kracht bijzet). ‘Vertaler, verrader’, ruwweg (in het Engels viel die zachte ‘d’ tussen klinkers weg en werd het ‘traitor’).
Dat kan je op twee manieren uitleggen: de vertaler pleegt verraad aan het origineel, want krijgt nooit ‘alles’ – de volledige rijkdom van de oorspronkelijke betekenissen, ingebed in en opgeladen met een bepaalde cultuur, een historische tijdperk – intact naar de overkant, hij moet zijn smokkelwaar ten dele konterfijten. Dat brengt ons naar een tweede lezing: de vertaler die verraad pleegt aan de lezer van zijn vertaling, in de vorm van bedrog. Of illusionisme: hij of zij doet alsof de vertaling eigenlijk het origineel volledig vervangt, creëert als het ware een magische bril voor de lezer, waardoorheen die plotsklaps vloeiend Japans, Hongaars of Russisch kan lezen. Een bril zonder krasje of vlekje – dat zou de lezer op een vervelende manier herinneren aan zijn onvermogen om de originele taal zelf te savoureren. Een bedrog van de vertaler die dus inspeelt op het zelfbedrog van de lezer.
In the end – uiteindelijk – gaat het over hoe we ons als culturen tot andere culturen denken, of hopen te verhouden. Gaat het misschien zelfs over de hoop dat er iets universeels bestaat, dat talen slechts de inwisselbare gewaden zijn van ideeën die we allemaal delen. Dat is op zich een mooie gedachte. Maar het kan ertoe leiden dat we de vervreemdende Andersheid van het Andere wegretoucheren. Dat alles zo vertrouwd en ‘eigen’ wordt gemaakt, dat het meteen als ‘iets van ons’ kan worden ingelijfd, dat die verkwikkende confrontatie met het Vreemde uitblijft.
In het Amerika van Trump is slechts 2% van wat er in de boekenwinkels te koop is vertaald.
Enkele feiten: in het Amerika van Trump is slechts 2% van wat er in de boekenwinkels te koop is vertaald. En als het vertaald is, zullen Amerikaanse vertalers het origineel op een veel ingrijpendere manier naar hun hand zetten – veel harder hun best doen om het origineel te veramerikaniseren – dan gebeurt in een een kleiner taalgebied als het Nederlandstalige. Dan loop je interessante vormen van import mis: zinswendingen, culturele eigenheden, woorden zelfs (het houdt bijvoorbeeld wel steek dat ik me enkel in een vreemde taal niet thuis kan voelen in mijn eigen huis – unheimlich – of dat als ik flaneer ik me toch al snel in Parijs waan).
Als ik nog even de etymologische hakbijl mag zetten in het laatste woord van die Italiaanse aantijging van zoëven – traditori – op zoek naar de wortel (‘het origineel’). Komt van ‘tradere’ – doorgeven (daar is die metafoor weer), dezelfde wortel waar ook ‘traditio’ van is afgeleid – traditie. ‘Traditio’ kan je op twee manieren vertalen (maar dat moet ik jullie niet uitleggen): dat wat wordt doorgegeven (het ‘pakketje’), maar ook ‘de daad van het doorgeven’. Daar kleefde al in het evangelie een kwalijk geurtje aan: als Judas Jezus aangeeft bij de Romeinse autoriteiten wordt ook dat ‘traditio’ genoemd. En later in de Christelijke geschiedenis was een ‘traditor’ iemand die de heilige teksten doorgaf aan de Romeinse autoriteiten om die te verwoesten.
Zonder verwoesting geen traditie. Traditie, schrijft Walter Benjamin, is altijd deels ruïne.
Ik denk dat het de Duitse cultuursocioloog Walter Benjamin was die de ambivalentie van dat woord – en daarmee ook van jullie vertaalpraktijk – heeft blootgelegd. Zonder verwoesting geen traditie. Traditie, schrijft hij, is altijd deels ruïne. (Waarmee ik niet wil zeggen dat een vertaling altijd een beetje een murder scene is). Het is de onderhandeling waarin culturen beslissen: dit nemen we mee, dit laten we achter. Diezelfde onderhandeling voeren jullie, permanent, op de grens tussen tijden en culturen. In dat opzicht zijn jullie de offerbrengers aan de permanente onafheid van een cultuur, aan de poreusheid ook van de grenzen tussen culturen. Maak je van een geëmigreerd literair werk een geassimileerde nieuwe Belg – die zijn eigenheid achterlaat ten gunste van een vlotte (daar is dat woord weer) aanvaarding, of maak je er een opzichtige vreemdeling van, exotisch-aantrekkelijk voor de één, afstotelijk vreemd voor de (xenofobe) andere?
‘Die arme Fransen hebben maar één Proust terwijl de Nederlandstaligen drie versies van Du côté de chez Swann kunnen lezen, elk met een heel nieuwe leeservaring.’
Ik dramatiseer wellicht. Soms is het zo simpel als vertaler Rokus Hofstede me eens tijdens een interview zei: ‘Die arme Fransen hebben maar één Proust, die moeten het doen met slechts één versie. Terwijl de Nederlandstaligen inmiddels drie versies van Du côté de chez Swann kunnen lezen, elk met een heel nieuwe leeservaring.’
Ook van de Goldbergvariations blijven we ‘interpretaties’ produceren. Dat is misschien nog de beste metafoor: de vertaler als muzikale ‘interpreet’, als vertolker. De eigenheid van Glenn Gould zit hem niet in de noten die hij speelt – die zijn ‘van Bach’ – maar in de subtiele keuzes die hij maakt over welke aspecten van de muziek hij wil doen oplichten (en welke dan ook in het donker blijven).
Epiloog. Ik loog wat, in het begin van deze brief. Die dag van de vertaler – ik zet ‘m in m’n agenda – heb ik pas gegoogled nadat ik beslist had jullie aan te schrijven. Ik las een vertaling van Antigone door classica-vertaalster-dichteres Anne Carson (getiteld: Antigonick). Die is alleen al voor het voorwoord de moeite van het lezen waard. Dat voorwoord is een brief aan het hoofdpersonage, Antigone – op een dergelijke intieme voet staan jullie met jullie teksten (had ze in het Engels kunnen tutoyeren, dan had ze dat gedaan, maar ‘you’ is nu eenmaal jij en u, nog zo’n beslissing die vertalers uit het Engels dag in dag uit moeten nemen). Ze schrijft (en ik vertaal het niet) ‘Perhaps you (jij, u, Antigone) know that Ingeborg Bachmann poem from the last year of her life that begins “I lose my screams” dear Antigone, I take it as the task of the translator to forbid that you should ever lose your screams.’
De vertaling van Anne Carson is indrukwekkend, omdat ze de kloof wijd doet gapen tussen toen en nu, doordat ze het anachronisme viert, door de geëmancipeerde manier waarop ze poor old Sophocles alle hoeken van de kamer laat zien, de patriarchale structuren met splijtende ironie openbreekt. Eén voorbeeld: de beroemde, aartsmoeilijk te vertalen koorzang – Veel is vreemd op deze wereld, niets is vreemder dan de mens (in vertaling van Johan Boonen, en dan moet ik als classicus aanstippen dat ‘vreemd’ de vertaling is van het Griekse deinos is, wat ‘geweldig’ maar ook ‘gewelddadig’ betekent, ‘indrukwekkend’ maar ook ‘afschrikwekkend’, een door en door ambigu woord dus).
Die zin wordt bij Carson: ‘many terribly quiet customers exist but none more terribly quiet than Man’. En wat verder: ‘Hij (de mens dus, of toch maar: de Man) is vernuftig: vissen vangt hij in zijn net, met zijn kunst temt hij de geiten uit de bergen.’ Dat wordt bij Carson:
‘salty silvers roll into his net, he weaves it just for that,
this terribly quiet customer
he dooms
animals and mountains technically
by yoke he makes the bull bend, the horse to its knees’
Een vrouw die Oude Mannen vertaalt, die bemiddelt tussen het Oud-Griekse patriarchaat en ons, welja, wankelende patriarchaat, die heeft wat goed te maken. Die heeft wel degelijk iets te verbeteren.
Een allerlaatste voorbeeld. Emily Wilson, de eerste vrouw die Homerus’ Odyssee naar het Engels vertaalde. Odysseus wordt door Homeros de ‘polutropos’ genoemd, letterlijk (zo dat al bestaat) ‘hij die veel draait’ of ‘gedraaid wordt’. De eerste regel van de Odyssee wordt dan ‘traditioneel’ (dat wil zeggen: trouw aan onze ideologische interpretatie van die Griekse heldenwereld) ‘Muze, zing van de man van duizend listen’. Wilson maakt ervan: ‘Tell me about a complicated man.’ De toon is sober, conversational. En de man complicated.
Wilson legt uit waarom ze dat nodig vond: ‘There’s an idea that Homer has to sound heroic and ancient, but that idea comes with a value system attached, one that includes endorsing this very hierarchical kind of society as if that’s what heroism is.’
Beste bedriegers, veermannen- en vrouwen, konterfijters, virtuoze vertolkers, verbeteraars van woorden en werelden, onzichtbaar of opzichtig, u bent bij deze gezien, gelezen en goedgekeurd.
Met warme groet
Een bewonderaar.