Beste Susan Sontag
Door Marlies De Munck, op Fri Nov 29 2024 10:00:00 GMT+0000Met Regarding the Pain of Others schreef filosofe Susan Sontag een diepgravend essay over gewelddadige beelden. Ze was sceptisch: geen enkele foto heeft ander geweld kunnen voorkomen. Maar wat ben je met die houding wanneer je dagelijks geconfronteerd wordt met – en bewust afstemt op – zo’n stroom beelden op sociale media? Kan een beeld van pasta met linzen en courgettes, tegen de achtergrond van diepe ellende, ook hoop bieden?
Beste Susan Sontag
Onlangs zag ik in de krant een foto van een peuter gehuld in wit laken, haar naam in haastige Arabische letters op haar wang geschreven. Een tweede foto toonde een gevangene op de Westelijke Jordaanoever met het nummer 17 op het voorhoofd. Het deed me denken aan een campagne die momenteel loopt in de Dossin-kazerne. Onder de noemer ‘Elke naam telt’ worden daar 25.843 namen ingelezen van mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit die kazerne werden gedeporteerd. In het hoorbaar maken van hun naam ligt een postume erkenning van de personen die ze ooit waren.
Ik vroeg me af of de twee foto’s in de krant misschien hetzelfde deden: legden ze getuigenis af van de ontmenselijking? Maakten ze de ontmenselijkte slachtoffers weer tot zichtbare personen? Of joegen ze de ontmenselijking net aan? Ik wist niet hoe deze mensen heetten en wat hen precies was overkomen. Reduceerden de foto’s hen tot beeldmateriaal in een doorlopend spektakel van geweld? Ik keek, voelde de beklemming en dacht: we moeten het dringend nog eens hebben over jouw laatste essay, Regarding the Pain of Others, dat je uitbracht in 2003.
Kijken naar de pijn van anderen is onvermijdelijk een vorm van spektakel.
Meer dan een kwarteeuw nadat je je essaybundel On Photography publiceerde, lijk je in deze tekst je vertrouwen volledig kwijt in het politieke vermogen van fotografische beelden. Anders dan Virginia Woolf, die volgens jou nog geloofde in de afschrikkende werking van oorlogsfotografie, meen je dat gruwelijke beelden van slachtoffers nooit een volgende oorlog kunnen voorkomen. Inderdaad, al die schokkende foto’s van twintigste-eeuwse genocideslachtoffers hebben niet kunnen verhinderen dat zich vandaag opnieuw een genocide voltrekt.
We zijn te zeer gewend geraakt aan gruwelijke beelden, een echte schok kunnen ze volgens jou niet meer teweegbrengen. Ook is het gevoel van objectiviteit verdwenen dat aanvankelijk nog werd gekoppeld aan het mechanische karakter van de fotografie. Vandaag weten we dat foto’s manipuleren, dat ze zelfs kunnen liegen. Bovendien maken ze ons tot voyeurs, merk je op, en dat voyeuristische spel wordt wel erg onkies wanneer we vanop een veilige afstand kijken naar oorlogsslachtoffers ver weg. Kijken naar de pijn van anderen is onvermijdelijk een vorm van spektakel.
Susan, ik kan niet anders dan je sceptische observaties beamen. Als beeld op zichzelf, zonder betrouwbare uitleg over context, tijd en plaats, kan een oorlogsfoto weinig reveleren. Wie bracht dat nummer 17 aan op het hoofd van die man? Waarom? Het gevaar is dat beelden een eigen leven gaan leiden en uiteindelijk ons politieke begrip ondermijnen. Bovendien is het digitale tijdperk meer dan ooit een tijd van versnippering. Door de gaten van onze aandacht lekt alle inhoud weg. De permanent opgejaagde, vluchtige blik zoekt enkel nog naar esthetische prikkels. Je analyse over de toenemende passiviteit van het publiek kan ik ook alleen maar onderschrijven. Clicks en likes moeten zowat de meest lamlendige vormen zijn van kijkersengagement.
Op de foto contrasteert het felle geel-groen van de courgettes mooi met de donkere kruidenmengeling. Maar achter de dampende kookpotten ontwaar je de honger, de ellende.
Toch moet ik bekennen, Susan, dat ik in de online beeldenstroom van vandaag nieuwe vormen van empathie ervaar. Zo vernam ik net via Facebook dat Omar zwaar is toegetakeld tijdens een Israëlische aanval. Omar is het zoontje van chef Mahmoud van de Gaza Soup Kitchen, een initiatief van een familie in Noord-Gaza die er via fondsenwerving in slaagt om dagelijks warme maaltijden te bereiden voor hun lokale gemeenschap. Via sociale mediakanalen documenteren ze hun onderneming in een voortdurende stroom van foto’s en filmpjes. Omar ken ik als een lachend, lief jongetje, ongeveer even oud als mijn zoon. Grote nieuwsgierige ogen, niet cameraschuw. Samen met zijn broers en zussen, neven, nichten, vriendjes, ouders, tantes, nonkels, grootouders, en al die anderen die meedraaien in de Gaza Soup Kitchen, is hij als een tweede familie van mij geworden. Zijn pijn raakt me.
‘We believe in transparency through visual storytelling’, luidt de slagzin op hun website. Ondanks al jouw terechte kritische bedenkingen over de zogenaamde transparantie van fotografische beelden, heb ik als kijker toch het gevoel dat dit soort visuele ‘storytelling’ een belangrijke politieke impact heeft. Deze beelden blijven kleven. Als kijker ben ik begaan met het lief en leed van deze mensen. Ik volg de dagelijkse updates om te weten hoe het met hen gaat. Ik hoop dat de kleine Hamoudi morgen nog leeft.
Natuurlijk is dat precies het emotionele effect waarop wordt gemikt. De machinerie van de Gaza Soup Kitchen is aangedreven door altruïsme, maar minstens even sterk door pragmatiek. Uiteindelijk moet er geld binnenkomen. Achter de schermen, vanuit Washington D.C., houdt de broer van chef Mahmoud de business gaande: de fondsenwerving, de online fotoverslaggeving, de financiële transfers en logistieke organisatie voor de bedeling van voedsel, water, kleding, medicijnen, onderwijs.
Je wordt erin gezogen, ondergedompeld in de kleurrijke, dramatische wereld van de Gaza Soup Kitchen. Dit is geen doom scrollen, het is next level oorlogsfotografie.
De beelden zijn very instagrammable: lachende kinderen in helder gekleurde outfits, de haren netjes gekamd, close-upvoedselfotografie à la Ottolenghi, onweerstaanbaar schattige peuters die knuffelen met fluffy kittens. Dat alles tegen de achtergrond van de totale destructie. Af en toe komt het leed iets prominenter in beeld, maar nooit bloederig. De foto’s zijn voorzien van vlotte commentaren, geschreven in een herkenbaar hedendaags idioom, zoals bijvoorbeeld deze: ‘Our crew at the frontlines of hunger today in Al Zawaydah went through 450 pounds of zucchinis to boost the nutritional value of meals, adding freshness to the lentils and pasta.’ Op de foto contrasteert het felle geel-groen van de courgettes mooi met de donkere kruidenmengeling. Maar achter de dampende kookpotten ontwaar je de honger, de ellende.
Wat ik hier zie, is dialectiek in actie. Mensen die slachtoffer zijn en tegelijk ook beeldschoon, en bovenal beeldslim. Ze weten het verlangen naar authenticiteit voor hun kar te spannen: de belofte van transparantie wordt ingelost door de vele persoonlijke verhalen en de smaakvolle beschrijvingen van recepten en ingrediënten. Dit is scroll material, hier wil je meer van zien, grote hoeveelheden, post na post, reel na reel. Je wordt erin gezogen, ondergedompeld in de kleurrijke, dramatische wereld van de Gaza Soup Kitchen. Dit is geen doom scrollen, het is next level oorlogsfotografie. De hedendaagse beeldverteerder weet goed genoeg dat dit soort beelden behoren tot het rijk van de schone schijn. Zo ook de foto’s van de sympathieke mini-gemeenschap van de Gaza Soup Kitchen: je weet dat hun lach een oorlog verdringt. Onder de gepimpte kleuren en de blije gezichten schrijnt des te harder de realiteit.
Niettemin geven de foto’s me hoop. Ze doen de wereld kijken naar een realiteit die niet verborgen mag blijven. Maar ik vraag me af, Susan, wat jij zou hebben gedacht van dit soort oorlogsfotografie. Ongepast sentimenteel? De spektakelmaatschappij ten top? Een perverse vorm van reality-tv? Maar wat als deze foto’s vandaag effectiever blijken te zijn dan de frontale confrontatie met rauwe beelden, die volgens jou toch niet werkt? Wat als deze kleurrijke beelden de morele betrokkenheid van de kijker verhogen in plaats van afstompen?
In werkelijkheid is er geen communicatie, en er is ook geen ruimte voor symbolische verbeelding, voor het benoemen van wat zich voor onze ogen afspeelt – er is alleen stilte.
Het brengt me bij een nog lastigere vraag: waartoe leidt je scepsis? Is er een alternatief voor het tonen van het geweld? Ik geloof niet dat jij zou instemmen met al diegenen die zwijgen en wegkijken – laat staan met degenen die journalisten ombrengen of hun de toegang tot het oorlogsgebied ontzeggen. Hoewel hun pogingen tot censuur doen vermoeden dat ze maar al te goed begrijpen wat beelden kunnen teweegbrengen, weerklinkt in hun argumenten eenzelfde defaitisme als in jouw laatste essay: het geweld valt toch niet te stoppen.
Neem nu de Vlaamse rectoren die weigeren om de samenwerkingen met Israëlische universiteiten door te knippen. Zij stellen hun inertie voor als een vorm van realisme: symbolische acties als deze zouden volgens hen toch geen verschil maken. Een boycot kan voor hen niet – zelfs niet wanneer hun studenten en personeel, hun ethische commissies en steeds meer stemmen in Israël erom vragen – omdat ze ‘alle lijnen van de communicatie willen openhouden’. In werkelijkheid is er geen communicatie, en er is ook geen ruimte voor symbolische verbeelding, voor het benoemen van wat zich voor onze ogen afspeelt – er is alleen stilte.
Susan, je was begaan met het lot van de Palestijnen. Je zag hoe hun politieke situatie pijlsnel verergerde. En je hebt gelijk, geen foto heeft kunnen voorkomen dat hun tragedie zich verder voltrok. Maar als je had geweten dat jouw kritische, diepgravende reflecties zouden worden omgebogen tot een afzweren van de hoop, was je dan toch niet opnieuw, en anders gaan kijken?
Met respectvolle groet
Marlies De Munck
PS: Inmiddels vernam ik dat Omar nog leeft. Hij werd getroffen door een drone terwijl hij een man hielp wiens huis net was gebombardeerd. Zijn toestand is nu stabiel, maar er wachten hem maanden van revalidatie in een belegerd ziekenhuis, ver weg van de dampende kookpotten van de Soup Kitchen.