Beste Sander Bax
Door Gaea Schoeters, op Thu Mar 21 2019 23:00:00 GMT+0000Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week richt Gaea Schoeters zich tot literatuurhistoricus Sander Bax, die net het boek De literatuur draait door schreef. ‘Als de realiteit het criterium wordt voor het beoordelen van fictie, hoe kan literatuur dan nog functioneren?’
Het gaat bij literatuur niet om de ideeën of de plot; eenmaal je die kent, verliezen ze hun aantrekkingskracht, dus dat is niet de reden om boeken te (her)lezen. Het echt originele, het eigene en het onsterfelijke van een boek is dat wat je stijl zou kunnen noemen: het bijzondere timbre, de kleur, de manier van zeggen. Dat is wat het uniek maakt, zoals ook een mens in het beste geval iets unieks kan hebben. En net dat is hetgeen wat het meest veronachtzaamd wordt door de literaire kritiek. Maar dat, precies dat, is het onsterfelijke aspect van literatuur: die ongrijpbare, moeilijk te omschrijven eigenheid die je makkelijk vergeet, maar die je bij het herlezen van boeken telkens weer treft, veel meer dan de ideeën of de plot.
Aldus sprak Yves Petry. Niet ongeveer zo, maar precies zo, met die woorden, die herhalingen, die interpunctie en die pauzes, letterlijk ‘aldus’ dus, toen ik hem onlangs aan de telefoon had voor een interview. Ik kon hem alleen maar bijtreden. Het fenomeen dat hij beschreef was me ook opgevallen: de criteria waarop literatuur wordt beoordeeld, zijn in de laatste vier, vijf jaar ingrijpend veranderd.
We praatten nog even verder, klagende schrijvers onder elkaar — jouw onderzoekershersenen hebben ons intussen al geturfd en geteld en toegevoegd aan de groep schrijvers-cultuurpessimisten die vasthouden aan een twintigste-eeuwse, voorbijgestreefde (?) poëtica — over de manier waarop de focus is opgeschoven naar andere parameters: geloofwaardigheid, realisme, actualiteitswaarde.
We gaven toe dat we er, af en toe en onbewust, zelf ook ons voordeel mee hadden gedaan, wellicht, maar dat het toch een spijtige zaak is hoe de lezing van het literaire werk door deze dwingende bril wordt versmald tot zijn raakpunten met de realiteit. Even, kort, raakten we nog het autobiografie-fetisjisme van de media aan, om dan, met een gelaten zucht, terug te keren naar ons eigenlijke onderwerp van gesprek.
Afgelopen zondag begon ik, wellicht aangemoedigd door diens afsluiter ‘een zinvol weekend’, jouw boek De literatuur draait door te lezen. Daarin onderzoek je aan de hand van een aantal case-studies de invloed van de mediacultuur op de hedendaagse literatuur. Kortom: hoe handhaven literaire schrijvers zich in de huidige mediacultuur, en hoe beïnvloedt die laatste de romans die ze schrijven?
In mijn overmoed had ik het gesprek met Yves Petry even daarvoor nog afgesloten met de niet geheel on-ironische bedenking dat gedeeld pessimisme misschien wel een grond voor optimisme was — een overtuiging die hij overigens niet met me deelde — maar na een paar honderd bladzijden lezen kwam ik tot de conclusie dat er zaken zijn waarover een mens liever geen gelijk wil hebben.
Laat me je boek hieronder even in een paar paragrafen samenvatten. Je begrijpt ongetwijfeld dat ik daarbij hier en daar wat kort door de bocht moet gaan, want dat er in de huidige mediacultuur geen ruimte is voor verdieping en detail. Zelfs een respectabel cultuurtijdschrift als rekto:verso ontsnapt niet aan zijn tijd. Ook de concentratiespanne van onze lezers wordt steeds korter. En vergeef me dat ik je genuanceerde houding ten opzichte van je onderwerp aan het eind tot een eenduidige stellingname reduceer. Ook dat hoort bij de regels van het spel: zonder polarisatie komen we nergens.
Korte schets van de historische context: sinds de culturele transformatie van de jaren 1960 raakten hoge en lage cultuur steeds meer met elkaar vermengd. Gevolg: de consensus over wat wel of niet kunst en canon is, vervaagt en literatuur moet in toenemende mate concurreren met boeken uit de populaire cultuur. Voeg daarbij de commercialisering van het literaire bedrijf in de jaren 1980 en 1990, en de steeds toenemende invloed van de massamedia. Schud. Bekijk het effect op de literatuur.
In den beginne, zeg je, ging dat nog goed: Mulisch, Reve en Wolkers wisten het spel handig te spelen en de literatuur bloeide op. Schrijvers werden mediafiguren, maar hun werk bleef onaangetast, want ze slaagden er op handige wijze in de modernistische poëtica te vermengen met de wetten van de media. (Rewind. Die modernistische poëtica is het amalgaam van literaire kenmerken waar dinosaurussen als ik aan gehecht zijn: stilistische rijkdom, complexiteit, fictionaliteit, en een ambigue, complexe relatie tussen de auteur en zijn werk.)
Het huidige mediasysteem, schrijf je, hanteert een bijna tegengestelde definitie van literatuur.
Over naar vandaag. Het huidige mediasysteem, schrijf je, hanteert een bijna tegengestelde definitie van literatuur. En het is in het spanningsveld tussen die twee conflicterende paradigma’s dat auteurs zich moeten positioneren. Zichzelf en hun werk, waarbij de nadruk steeds meer naar de eerste pool verschuift.
De nieuwe regels. In de huidige literaire mediacultuur laten zich drie duidelijke tendensen aflezen: het belang van het (bij voorkeur in cijfers meetbare) succes, de neiging tot schrijven over het persoonlijke leven en de manier waarop de taal van de media doordringt in romans. Drie regels die, dat ziet elk kind, op gespannen voet staan met de klassieke definitie van literatuur.
Vroeger was succes bijna altijd verdacht. Tegenwoordig zijn hoge verkoopcijfers een kwaliteitslabel.
Want laat ons wel wezen, vroeger was succes bijna altijd verdacht. Of, met Clockwork Orange-auteur Anthony Burgess: The kind of book that sells by the million rarely imparts to its readers the sense of epiphany. Die logica is nu omgekeerd: tegenwoordig zijn hoge verkoopcijfers een kwaliteitslabel. Auteurs mikken ook bewuster op goed verkopende thema’s en formats. Weg met de artistieke urgentie: Aim to sell!
Succesromans leunen daardoor steeds dichter aan bij populaire genres — dit noem ik in een humeurige bui weleens de onstuitbare opmars van de lineaire plot of de triomf van het Netflix-model. Ook literaire romans moeten pageturners zijn, die vooral niet te veel inspanning vragen van de lezer, niet stilistisch (weg met de lange zinnen) en niet inhoudelijk (empathie en herkenning zijn belangrijk). Dat wringt obviously met het uitgangspunt dat literatuur bedoeld is om te vervreemden of om ons aan het denken te zetten, maar past wonderwel bij het populisme van onze tijd.
Wie wil aanschuiven bij DWDD of De Afspraak kan maar beter zorgen dat er ‘echtheid’ aan zijn of haar werk kleeft.
Twee: de media zijn tuk op wat echt gebeurd is. Wie wil aanschuiven bij DWDD of De Afspraak kan maar beter zorgen dat er ‘echtheid’ aan zijn of haar werk kleeft. Dat paradigma verklaart de explosie aan (auto)biografische teksten, met het literaire exhibitionisme van Knausgård als toppunt, maar verhoudt zich slecht tot het begrip ‘fictionaliteit’ — in mijn ouderwetse literatuuropvatting een kernbegrip. Is het literaire gehalte van een boek niet net af te meten aan de mate waarin een persoonlijke gebeurtenis wordt gefictionaliseerd en dus van het persoonlijke naar het algemeen geldende is opgeschoven?
Een pijnlijk voorbeeld. Auteur Inge Schilperoord werd na het verschijnen van Muidhond, een roman met een pedofiel hoofdpersonage, uitgenodigd bij DWDD. Toen bleek dat ze geen ‘beeldmateriaal’ kon of wilde meebrengen, verviel de uitnodiging. Ook Paul & Witteman wilden haar graag in de studio, om commentaar te geven bij een lopende pedofiliezaak. Toen zij aangaf dat ze zich wilde beperken tot haar boek (fictie dus), verbleekte ook daar de interesse.
Dat Muidhond een boek is dat zijn beklemming en zijn impact minstens evenzeer, zo niet meer, haalt uit hoe het is geschreven dan uit de feiten, hoe echt of onecht die ook zijn, is blijkbaar totaal irrelevant. Meer nog, deze ‘fictie’ wordt ervaren als hinderlijk: het gaat hoegenaamd niet meer over literatuur.
Drie: (politieke) actualiteit. Na de ‘bankencrisisboeken’ volgden ‘het jaar van de pedo’ en ‘het jaar van de vluchteling’ — de artistieke urgentie was bij de ene auteur wellicht al oprechter dan bij de andere, maar daar gaat het me niet om. Van belang is de invloed hiervan op de mediakansen van het boek.
De media zijn gericht op het gepolariseerde politieke debat, en ook de literatuur moet daarin mee.
Bovendien, schrijf jij, gaat het om meer dan alleen onderwerpkeuze: ook de positie die de auteur inneemt, is bepalend. De media zijn gericht op het gepolariseerde politieke debat, en ook de literatuur moet daarin mee: hij/zij moet zich conformeren aan de populistische logica van met mediagesprek, waarin nuance uit den boze is en een heldere stellingname wenselijk. Bovendien zijn alleen stemmen die het dominante mediaverhaal onderschrijven welkom. En dat heeft verregaande gevolgen voor de maatschappijkritische functie van de literatuur:
‘Het risico bestaat dat de Nederlandse roman van de eenentwintigste eeuw hierdoor een steeds minder divers ideologisch en cultureel palet zal laten zien. Romans die goed aansluiten bij de taal van de media krijgen aandacht. Als die boeken een kritisch potentieel hebben, zien we dat potentieel in het gesprek over het boek in de media uit beeld verdwijnen. En romans die een politiek punt maken dat niet overeenkomt met een van de door de mediacultuur interessant en relevant gevonden standpunten, krijgen veel minder gemakkelijk een stem in het debat. Daarmee dreigt de literatuur haar functie te verliezen om alternatieve scenario’s te bieden voor het politieke debat of dreigen boeken die dat wél doen onder de radar te blijven.’
Intussen ziet ook de meest optimistische lezer de clash of civilisations al aankomen: de mediacultuur en de modernistische poëtica zijn niet voor elkaar geschapen.
de mediacultuur en de modernistische poëtica zijn niet voor elkaar geschapen.
Enter Connie Palmen. Zij maakt haar entree in je boek naar aanleiding van een alleraardigst relletje met Saskia Noort had op het Boekenbal — punt voor Palmen, relletjes zijn goed — dat resulteerde in een debat bij DWDD over wat literatuur eigenlijk is — dat Noort met twee vingers in de neus won, want het format van het programma keerde zich even onherroepelijk als ongewild tegen de klassieke, modernistische literatuuropvatting van Palmen.
In haar essay Het geluk van de eenzaamheid trekt ze de lijn tussen lectuur en literatuur: lectuur bevestigt, literatuur bevraagt. Maar, stelt ze, de hedendaagse lezer is ‘eerder een consumerende lezer dan een humanistische lezer’ die ‘leest om te ontspannen, niet om zich in te spannen’.
De consumerende lezers willen geëntertaind worden en dompelen zich daarom liever onder ‘in een wereld die hun bekend voorkomt dan dat zij geconfronteerd willen worden met een nieuw perspectief op een andere wereld. Dat heeft tot gevolg dat hedendaagse lezers zich vooral richten op dat wat zich presenteert als ‘echt’, op wat ze als ‘geloofwaardig’ herkennen. Als vorm en stijl al te nadrukkelijk de aandacht op zich vestigen wordt het specifiek literaire vooral een hinderpaal die het zicht op ‘het echte’ belemmert.’
Dat lezers enkel hun eigen denken bevestigd willen zien, is hoogst problematisch.
Dat lezers enkel hun eigen denken bevestigd willen zien, is hoogst problematisch: het maakt van de literatuur een verlengstuk van ons grote gelijk en van de Facebook-bubble waar we in de werkelijkheid al de hele tijd in zitten. Maar dat de lezer stijl (en dus precies dat wat Yves Petry het wezenlijke, eigenlijke en onsterfelijke karakter van literatuur noemt) hierbij als een hinderlijke afleiding ervaart, is zo mogelijk nog dramatischer.
‘Lezers die een boek alleen lezen om het verhaal en geen aandacht hebben voor de vorm en de stijl, blijven volgens Schopenhauer achter in hun ontwikkeling. Elke oproep om de roman te reduceren tot verhaalstof en hem daarmee te onderwerpen aan de actualiteit, het straatrumoer of een vorm van maatschappelijk engagement, is een oproep tot het vernietigen van wat de literatuur uitzonderlijk maakt.’ Dank u, Connie. Geheel dubbelop met het openingscitaat van Petry, maar sommige dingen kan je niet vaak genoeg herhalen. Herhaling is een stijlkenmerk. Herhaling werkt.
In zijn essay Echt zien komt Bas Heijne tot gelijkaardige vaststellingen: ‘de mensen willen de wereld niet langer leren kennen, maar stellen zich tevreden met het zelfbevestigende cliché.’ Hij trekt daar een verontrustende conclusie uit: verbeelding en fictionaliteit worden in de eenentwintigste-eeuwse mediacultuur bedreigd.
Als de realiteit het criterium wordt voor het beoordelen van fictie, hoe kan literatuur dan nog functioneren?
Nu beginnen me de koude rillingen over de rug te lopen. Als de realiteit het criterium wordt voor het beoordelen van fictie, hoe kan literatuur dan nog functioneren? Wat kan de auteur dan nog anders doen dan het braaf naschilderen van de werkelijkheid? Die tegenstelling vormt ook de slotvraag van jouw boek. Je verwoordt het schitterend, in één mediagenieke oneliner: ‘Wat is de toekomst van fictionaliteit in een mediacultuur die een probleem heeft met fictie?’
Ik zie die toekomst somber in. Jij bent optimistischer. Natuurlijk is er sprake van een spanningsveld, desnoods zelfs van een crisis, maar ‘je zou evengoed kunnen zeggen dat literatuur – onder invloed van haar verhouding tot andere media – simpelweg een andere gedaante krijgt, een gedaante die we met onze klassieke definities van literatuur niet meer goed kunnen vangen.’
Geloof je dat echt? Leidt de dwangbuis van de nieuwe spelregels niet per definitie tot een onwaarschijnlijke literaire verarming? Kan literatuur nog bloeien als stijl een minpunt wordt? In de jaren 1990 liet ik bij wijze van stijloefening wel eens mijn bad vollopen onder het debiteren van een volzin in de stijl van Erwin Mortier. Pastiche of niet, ik raakte gewassen. In de succesvolle romans van vandaag heeft de gemiddelde zin vijf woorden: het water komt niet hoger dan mijn voetzolen.
Natuurlijk, geef je toe, ‘deze transformatie die de literatuur ondergaat in de mediacultuur gaat gepaard met verlies. Als literatuur zich steeds meer gaat aanpassen aan de wetten en regels van de mediacultuur, zal dat onvermijdelijk leiden tot een verdere isolatie van het literaire experiment.’
Betekent dat dan niet dat literatuur hetzelfde lot beschoren is als klassieke muziek? Een genre dat, zodra het de mediaruimte, het subsidiegeld en de prijzenpotten moest delen met de pop(ulaire muziek), geruisloos uit de maatschappelijke zichtbaarheid verdween? Omdat het genre, onder druk van precies diezelfde opschuivende succescriteria, algauw als een nichekunst werd gezien? Zal lectuur, nu ze door de media (en dus ook door jury’s, uitgeverijen en andere literaire spelers) op gelijke voet is gesteld met literatuur, deze niet evenzeer verdringen?
Dat dat risico bestaat, erken je: ‘Taalkritische, vormvernieuwende (en dus ‘ingewikkelde’ of ‘moeilijke’) literatuur heeft het moeilijk in een mediacultuur die erom vraagt dat boeken erop gericht zijn lezers voor zich te winnen en ze te laten doorlezen (zoals televisieprogramma’s erop gericht zijn om te voorkomen dat kijkers verder zappen en zoals Facebook ervoor wil zorgen dat we maar over onze timelines blijven scrollen). De experimentele literatuur dreigt hierdoor verdrongen te worden naar een bestaan in een allengs slinkende marge.’
Toch blijf je positief: zo somber moeten we het allemaal niet zien. ‘De literatuur is springlevend en vitaal, ze heeft zich succesvol aangepast aan de veranderde condities van de veranderde 21e-eeuwse mediacultuur. Niet alleen in hun romans koppelen veel schrijvers van vandaag het literaire aan het niet-literaire, ook in hun publieke optredens zien we hoe ze voortdurend op zoek zijn naar nieuwe manieren om hun schrijverschap vorm te geven. Ik hoop dat dit boek duidelijk heeft gemaakt dat er ondanks al het gesomber genoeg reden is om onder de indruk te raken van de vitaliteit waarmee sommige schrijvers het ingewikkelde spel spelen dat hoort bij een gemediatiseerd bestaan.’ (Je verwijst hier naar de handige dansjes waarmee auteurs als Buwalda en Pfeijffer erin slagen toch nog af en toe over hun werk te praten.)
Met deze conclusie bewijs je dat ook jij het spel voortreffelijk beheerst: altijd positief blijven is tenslotte mediaregel één.
Hoewel ik je analyse volkomen onderschrijf, kan ik je optimisme helaas niet delen.
Zoals ik al zei: ik ben een dinosaurus. Hoewel ik je analyse volkomen onderschrijf, kan ik je optimisme helaas niet delen. Integendeel, dat moet ik stellig en eenduidig tegenspreken. Hier kan, althans vanuit literair oogpunt, niets goeds van komen. Misschien ben ik gewoon een oude zeur. Een cultuurreactionair. Maar, en daarvoor dank ik je, wat ik na het lezen van je boek niet meer ben, is een verongelijkte, onterecht mopperende schrijver. Want onderbouwd pessimisme, pessimisme dat op onderzoek en feiten is gestoeld, is altijd waardevoller — behalve in medialand. En de feiten laten zich nu in elk geval niet meer ontkennen.
Alleen al daarom wil ik graag echokamer spelen voor je boek, zodat er, wie weet, een debat ontstaat. Gewoon voor de aardigheid, want de literatuur, dat toonde je net aan, zal daar helaas niets bij winnen. Maar als het tot controverse leidt, jij en ik misschien wel natuurlijk. ;)
Warme groet
Gaea