Beste Ronelda S. Kamfer
Door Dean Bowen, op Fri Apr 16 2021 04:00:00 GMT+0000Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Dean Bowen schrijft een brief aan Ronelda S. Kamfer, de Zuid-Afrikaanse dichteres van Chinatown. 'Het is even geleden dat een boek me met littekens achterliet.'
In de dagen na het lezen van Chinatown, je meesterlijke en monsterlijke bundel vertaald door Alfred Schaffer, weerkaatsen de scherpe klanken van je taal nog altijd aan mijn binnenkant. Het is alweer even geleden dat ik op deze wijze werd wakker geschud uit de roes die maanden lockdown teweeg hebben gebracht.
Een maand terug schreef ik een epistel over een rel in het literaire landschap van de Lage Landen. Ik weerhield mezelf ervan deze te laten publiceren. De gemoederen liepen hoog op en ik voelde er weinig voor, na de frustratie over de situatie uit m’n lichaam geschreven te hebben, om tegen de schreeuw in te gaan. Er waren valide kritieken. Er was veel lelijks. Mensen met de beste bedoelingen, die iets vonden over de vertaling van Amanda Gormans werk en wie dat wel of niet op zich zou moeten nemen. Ik las veel infantiele redeneringen. Ik zag de gewelddadigheid van het grote gelijk. Ik zag men voor het gemak vergeten dat ‘Niets ten koste van (persoon in kwestie)’, vaak hetzelfde leest als…’ik ben niet racistisch/seksistisch/homofoob, maar…’. Eenzelfde soort aankondiging die wat volgt zou moeten indekken. Want wat zijn we als niet veroordeeld tot onze biologische toevalligheden, lijkt het.
Wat ik lees is iets waarachtigs. Iets wat niet probeert te zeggen. Er is zoveel rond ons wat iets probeert te zeggen.
Ach, de wereld is van binnen rot en de overtuiging van het eigen gelijk blijkt vaak een recept voor een morele positionering die gradueel tot steeds meer toxische extremen leidt. En dit alles en nog veel meer wilde ik kwijt, maar ik zei het niet. Want moe. Want laf. Want ze invalideren je zwartheid en doen je ten prooi vallen aan roddel en achterklap wanneer je niet in de pas van een rigide zwartheid manoeuvreert.
En toen jouw boek. En hoe het alles in me wakker wist te schudden. Je taal die mij herinnert aan de trivialiteit van eender welke diversiteitsrel wanneer we deze afzetten tegen de pure magie die in de poëzie gevangen kan zitten. Een poëzie die niet vol platitudes de hoop uitspreekt van een uit de buik van het beest geboren jonge zwarte vrouw gecast in de zoveelste opvoering van de magical negro-troop.
Ik lees in Chinatown geen troost. Geen makkelijke oplossingen voor de complexiteit van een gehavend leven. Niet de soort aspirationeel geschreven gedichten die het goed doen op spoken word-avonden zodat men met de vingers kan knippen en instemmend kan knikken. Niet de soort performatieve zwartheid, alom vertegenwoordigd, die ons reduceert tot slechts een formule. Wat ik lees is iets waarachtigs. Iets wat niet probeert te zeggen. Er is zoveel rond ons wat iets probeert te zeggen. Het faalt allemaal zo vaak. Ook ik.
Wat is een kritische blik waard als deze nooit inwaarts keert?
Ik schrijf je deze brief omdat Chinatown leest als aderlating. Ik loop nog altijd leeg zoals ik dat ook deed na het lezen van Habitus, of van Hoe de eerste vonken zichtbaar werden en Citizen. Wat is een kritische blik waard als deze nooit inwaarts keert? En waarom zijn het altijd zwarte vrouwen die me hieraan herinneren? Ik schaam me diep.
Vaker niet dan wel staan we onszelf toe om overweldigd te raken door een stem die deze postmoderne 21ste-eeuwse kakofonie weet door te piercen. Maar hier zijn we. De wereld lijkt verstomd. Ik schrijf in briefvorm naar iemand die ik niet ken. Die dit waarschijnlijk nooit zal lezen. Het is performen voor de achterste rijen, in de hoop dat de enkeling die dit schrijven de moeite waard vindt zichzelf zal wenden naar de dichtstbijzijnde boekhandel om Chinatown aan te schaffen. Want de perversiteit van onze gemakzucht, van mijn eigen dociliteit, maakt dat ik weinig meer kan dan vervallen tot mijn eigen set aan platitudes om de genadeloosheid van je boek te benadrukken. En daarmee zijn noodzaak. Want wat zijn we als niet veroordeeld tot onze intuïtieve neigingen?
Het is even geleden dat een boek me met littekens achterliet.
Over boeken kan zoveel gezegd. Er zijn mensen die dat beter kunnen dan ik. Maar wat Chinatown vooral doet, is me herinneren aan de verantwoordelijkheid die we hebben om eerlijk te zijn. Ondanks het kannibalisme van de stam. De eisen die een gemeenschap legt op een lichaam. Op de geest. Op de kleinst mogelijke momenten, waarin wij onszelf toestaan, in al onze glorieuze, problematische, complexe, waarachtige en gebrekkige eigenheid te vertellen over wie we zijn en hoe we hier kwamen.
Enkele jaren geleden was ik uitgenodigd voor een event in Amsterdam. Ik mocht daar spreken met anderen over de precariteit van een schrijverschap. Van een zwart schrijverschap. Er waren valide argumenten. Er was lelijks. Iemand huilde bij de vraag wat ze nodig had van de gemeenschap.
Ik ben vergeten wat mijn eigen antwoord toentertijd was. Het doet er ook niet echt meer toe. Ik reserveer te allen tijde het recht om het de volgende dag volledig oneens te zijn met wat ik een dag ervoor de wereld in heb geslingerd. Maar wat ik nu nodig had was een stem die doorheen de kakofonie mij uit die, door de coronacrisis opgewekte, sluimer wist wakker te krijgen.
Dankjewel voor je bundel. Het is even geleden dat een boek me met littekens achterliet. Wellicht hebben we dat allemaal eens in de zoveel tijd nodig zodat we herinnerd kunnen worden aan de volledigheid van onszelf.