Beste Georges Didi-Huberman
Door Wilco Versteeg, op Fri May 31 2024 06:29:00 GMT+0000In een brief aan de Franse kunsthistoricus en filosoof Georges Didi-Huberman vergelijkt Wilco Versteeg de recente protesten aan universiteiten tegen samenwerkingen met Israël met de burgeropstanden van de gele hesjes. Waar die laatste kracht putten uit hun lokale geworteldheid en eigen stijl, dreigt het studentenprotest te verzanden in imitatie. ‘Aan een vergadertafel zitten met gezichtsbedekking op blijft aan een vergadertafel zitten.’
Beste Georges Didi-Huberman
De laatste jaren vraagt u zich in uw kunstfilosofisch werk af hoe affect en opstand samengaan, met speciale aandacht voor ongehoorzaamheid. Het Franse désirer désobéir lijkt, door de alliteratie en de rijm, aan een waarheid te raken waar het Nederlandse ‘ongehoorzaamheid verlangen’ niet aan kan tippen. U bekijkt die kwestie door de lens van de visuele cultuur: altijd heeft het statuut van het beeld in en als verzet een belangrijke plaats in uw filosofie. De naïeve stelling dat beelden het sterven of lijden waardigheid of eeuwigheidswaarde zouden verlenen wijst u als onzin van de hand, zonder evenwel het iconoclasme van een Claude Lanzmann te omarmen: we hebben ondanks alles nood aan beeld. Dat kunst kritisch potentieel heeft is duidelijk, en dat protest een belangrijke plaats heeft in cultuur ook. Maar wat is de plaats van contestatie binnen protestbewegingen? Is protest, met de demonstratie als uitgelezen vorm, nog wel mogelijk in een globale (online) visuele cultuur, die gehoorzaamheid en vormvastheid eist?
In uw werk keren steeds dezelfde thema’s terug: voortleven, remontages, opstand, affect, documentatie. U herdenkt ook voortdurend de relevantie van grote denkers en makers als Sigmund Freud, Walter Benjamin, Aby Warburg en Pier Paolo Pasolini met het oogmerk onze manier van kijken ter discussie te stellen. Daarnaast cureert u tentoonstellingen die niet alleen uw filosofische inzichten illustreren, maar waarmee u die inzichten in een ruimtelijke omgeving probeert vorm te geven en te verdiepen: Soulèvements, uw expo uit 2016, ging vooraf aan twee lijvige boeken over dat wat ons in opstand doet komen (ce qui nous soulève) tegen wat fout is, tegen de sleur, en tegen onderdrukking.
Kort na deze studies kwam de protestgolf van de gele hesjes, die in Frankrijk van eind 2018 tot 2020 op decentrale wijze een waaier aan onvrede wist om te vormen tot massale protesten en explosies van geweld. Die opstand had, zeker in zijn vroege fase, het potentieel om een werkelijke revolutie te worden, die had kunnen uitmonden in de onttroning van de macht en een grondige hervorming van de republiek. Met de ongestuurde en spontane demonstraties wist de politie zich geen raad. De protesten van de gele hesjes gingen ons voorstellingsvermogen te boven. Daarbij steken de huidige protesten aan universiteiten tegen de samenwerkingen met Israëlische instellingen – die medeplichtigheid aan genocide impliceren – schril af. Ze gaan weliswaar gehuld in de uiterlijke vormen van revolutie en zijn gestaald in een revolutionaire taal, maar ze tonen ook de moeilijkheid om impactvolle vormen van contestatie te vinden in een cultuur die eenvormiger en globaler wordt.
Net het regionale, het door plaats gedefinieerde en gedetermineerde, herbergt een kracht die aan het globale vaak ontbreekt.
In het samengaan van filosofisch schrijven en cureren lijkt u op uw maître à penser Aby Warburg, wiens notie ‘survivances’ (Nachleben; voortleven) uw denken fundeert. Een voortleven is een culturele vorm die ondanks alles eeuwenlang is blijven bestaan, onbewust en onbelangrijk. Als een fantoom dat doorheen rationele discoursen de boel eens flink komt verstoren. Voortleven is hiermee tegengesteld aan het darwiniaanse survival, waarbij het meest adaptieve de strijd wint. Een cultureel voortleven wordt gekenmerkt door een totale onwil tot aanpassing. Het gaat niet om culturele invloed, noch om de herontdekking van vroegere stijlen; dat zou eerder een renaissance of hergeboorte impliceren, en geen voortleven stug tegen de keer van onderdrukking.
Het kritische potentieel van voortleven is daarmee enorm: het ontdoet de geschiedenis van chronologie, en ontneemt haar een utopische oorsprong waar populistische politici maar al te graag naar verwijzen. Een voortleven breekt in de chronologie in en maakt de tijdsbeleving fluïde, hybride, onpuur. Te denken valt aan bepaalde regionale gestes die Pasolini op het spoor brachten van een voortlevend verleden dat elders verwoest was door de krachten van ‘de machine’ van kapitalisme en industrie. Net het regionale, het door plaats gedefinieerde en gedetermineerde, herbergt een kracht die aan het globale vaak ontbreekt.
In uw werk rond voortlevende vormen nemen de gebaren die bij demonstraties en protestacties horen een prominente plek in: als een haast onbewuste handeling gaat de vuist omhoog en vertrekt het gezicht tot een grimas waarin zich een hele geschiedenis van verzet aftekent. U benadert het voortleven van gestes van opstand visueel: wapperende vlaggen, vuisten, afwerende armen, opengesperde ogen, neergaande lijnen van politieknuppels, opgaande lijnen van weerstand. Fotografie, film, schilderkunst: generische onderscheiden gaan bij u op in een catalogus van universele vormovereenkomsten. Vandaaruit komt u bij de historische en esthetische determinering van specifiek protest: het protest van de spartakisten heeft een specifieke stijl, zoals ook de Franse jaren 1960 een eigen stijl van protest hadden.
Uw denken over gestes van protest en drijfveren voor opstand neemt in complexiteit toe naarmate een voortleven minder talig wordt. Het voortleven van vuurvliegjes, het mijngas (grisou) waaraan u een essay wijdt over het aanvoelen van komende catastrofes, of de schors van bomen rond Auschwitz: het zijn complexe culturele vormen die voortleven op het grensvlak tussen natuur en cultuur. Ze vereisen dat we een niet-menselijk perspectief innemen om de menselijke geschiedenis te bekijken. Van welke geschiedenis legt een boom getuigenis af? Hoe kunnen wij leren van de kanarie in de koolmijn om gevaar of te wenden?
Met gestes, symbolen en slogans uit het verleden, die niet zijn aangeleerd en toch door iedereen gekend zijn en herkend worden, bepleiten demonstranten een zaak voor de toekomst.
Ongewilde of automatische gebaren tijdens een protest zijn dankbaar materiaal voor een fotograaf. Een klap met een knuppel afweren, traangas terugschoppen, terugspringen van vuur, een blik: ze brengen een oprechtheid in vaak zeer performatieve en georkestreerde demonstraties die steeds een vergelijkbaar script doorlopen van opkomende woede, escalatie, repressie en wanhoop. De uiterst individuele uitingen van protest lijken zo haast gestandaardiseerd. Een demonstratie is daardoor een vervreemdende ervaring. Met gestes, symbolen en slogans uit het verleden, die niet zijn aangeleerd en toch door iedereen gekend zijn en herkend worden, bepleiten demonstranten een zaak voor de toekomst.
Een onderwerp waarin u zich sinds kort verdiept is gehoorzaamheid, dat pregnant wordt in relatie tot hedendaags protest. Als introductie is Pour quoi obéir, een lezing die u hield voor kinderen tussen acht en tien jaar (lang leve Frankrijk!), uitermate verhelderend. Daarin staat het waarom (pourquoi) en het waarvoor (pour quoi) van gehoorzaamheid centraal. U schetst een wereld die in toenemende mate gehoorzaamheid van burgers eist, met subtiele en minder subtiele repressieve middelen, en waarin ogenschijnlijke machtswisselingen continuïteit verhullen: nazi’s die in West-Duitsland hoge functies bekleden, Spaanse franquisten die tot op de dag van vandaag in de rechterlijke macht zitting hebben. Die doorwerking zorgt voor een problematische dynamiek, die ook raakt aan de potentie van protest. Protest dat zich aanpast aan de eis om te gehoorzamen, is per definitie geneutraliseerd.
Het protest lijkt uit een handboek te komen, niet uit een geleefde praktijk.
Het lijkt me dat fotografie en film een belangrijke rol spelen in verzet, zowel door het subversieve potentieel van het beeld als door de eis tot gehoorzaamheid die elk beeld stelt. Eén vraag staat daarbij centraal. Dwingt een protest een eigen visuele stijl af, of volgt het een al bestaande stijl en gaat het zo mee in een institutionalisering van protestvormen? De grootste burgeropstand van de 21ste eeuw, die van de gele hesjes, ging gepaard met een eigen stijl die overeenkomt met de aard van het protest: divers, decentraal, houtje-touwtje, niet-hiërarchisch. Burgers, demonstranten, journalisten, filmmakers en ook de politie hebben tijdens die protesten de mogelijkheden van het beeld opnieuw en op een radicale manier ter discussie gesteld. De gele hesjes hebben de macht echt angst aangejaagd: de demonstranten eigenden zich wegen toe, deden de politie na langdurige gevechten op de vlucht slaan, en vernielden symbolen van de macht. Die acties verbeeldden een eerste fase van geslaagd protest, dat niet zonder een zeker ongemak kan. In een tweede fase moesten overleg en dialoog de behaalde winst op straat consolideren. Toen er eenmaal organisaties en officiële vertegenwoordigers van de gele hesjes kwamen, was het met het brute geweld snel gedaan, maar de effecten van de protestbewegingen werken door in kleinere en grotere hervormingen.
Van de recente demonstraties aan Nederlandstalige universiteiten gaat geen gevaar uit. Ze worden overwegend in het Engels gevoerd, en de encampments zijn gevormd naar Amerikaans model. Die imitatie toont een vorm van globaal zelfbewustzijn die eigen is aan onze cultuur, maar tegengesteld aan de lokale geworteldheid van protest en het voortleven van eigenheid. Het visuele karakter ervan is tamelijk pover: er is sprake van een orkestratie en imitatie van beelden, die vervolgens protesten beïnvloeden, die vervolgens tot beelden leiden, om zo te eindigen in iconische, eenduidige representaties van protesten. We zien de zoveelste rij kinderschoenen, weer bebloede handen. Daardoor verdwijnt niet alleen de contestatie door het beeld zelf, maar ook het protestkarakter van protest. Het protest gehoorzaamt aan de wetten van de globale visuele cultuur, zonder er een eigen draai aan te geven. Het lijkt uit een handboek te komen, niet uit een geleefde praktijk. Aan een vergadertafel zitten met gezichtsbedekking op blijft aan een vergadertafel zitten.
Het spreekt boekdelen dat in verschillende steden meteen duidelijk werd gemaakt wie als demonstrant mag gelden en wie niet: geweld, bezetting, storing hebben geen plaats. Met die vervreemding van de kern van alle protest – woede en geweld – gehoorzamen de demonstranten aan het middenveld, en zijn eis van een vreedzame, niet-verstorende beeldvorming.
De uniformiteit van protest en daarmee van beelden van protest doet me ook vragen naar de mogelijkheden van documentairepraktijken. Meer daarover in mijn volgende brief.
Met, ondanks alles, hartelijke groeten
Wilco Versteeg