Afgelikte flik. Hoe gekunsteld is politie-reality?
Door Sixtine Bérard, op Thu Sep 09 2021 05:00:00 GMT+0000Terwijl de politie-realityreeksen Niveau 4 en Flikken BXL de laatste jaren op televisie draaiden, woedden in de samenleving volop de debatten over politiegeweld, etnische profilering en camerabewaking. De politiereeksen gaan echter niet met die kwesties aan de slag. Integendeel, ze bieden een louter gepolijste blik op de realiteit van politiewerk. Hoe afgelikt is de televisieflik? Sixtine Bérard neemt de politie-reality op de korrel.
De eerste aflevering van de politiereeks Niveau 4 begint in volle actie: gierende banden, opzwepende soundtrack, rotvaart van gemonteerde beelden badend in blauw licht. Vanop de achterbank van de auto verkondigt programmamaker Eric Goens dat de realiteit de fictie soms overtreft. De realiteit die wordt gebracht blinkt echter uit in gebrek aan nuance, en de impact daarvan overstijgt de beeldbuis.
_Flikken BXL _speelt zich af in Brussel, Niveau 4 in Gent. Beide realityprogramma’s worden gepromoot als ‘camera’s op de achterbank van politiecombi’s’, waarmee wordt verdoezeld dat ze een narratief naar voren schuiven: één dat steunt op het denkbeeld van een bedreigende grootstad. De stad lijkt wel in de greep te zijn van een schijnbaar exponentieel toenemende criminaliteit, waartegen enkel ‘de sterke arm der wet’ ons kan beschermen.
Geen gezicht, geen gezag
Beeldmateriaal is een machtig wapen in ons politioneel systeem, en Flikken BXL en Niveau 4 maken daar gretig gebruik van. In beide programma’s worden de flikken herkenbaar in beeld gebracht, en komen ze ook uitgebreid aan het woord. De toeschouwer komt te weten waarom ze in de straten van Brussel en Gent patrouilleren, en wat hun blik is op maatschappelijke verwikkelingen. Wie geen politieagent is, heeft vervaagde hoofden, en komt quasi niet aan het woord. Geblurde hoofden zijn een logisch gevolg van privacyprotocollen, maar de gevolgen van die visuele ingreep overstijgen het protocollaire.
Geblurde gezichten zijn een logisch gevolg van privacyprotocollen, maar de gevolgen van die visuele ingreep overstijgen het protocollaire.
De geblurde mensen zijn niet helemaal ‘onherkenbaar’. Buurtbewoners van Nieuw Gent, een wijk die heel negatief wordt belicht in Niveau 4, wezen erop dat je met een stem en locatieaanduiding wel kunt achterhalen over wie het gaat. Om hen volledig onherkenbaar te maken, zouden andere identificerende kenmerken moeten worden weggelaten. En dat zou afdoen aan de ‘waarachtigheidsgraad’ van de twee realityseries. Visueel is het frappant: het wazig maken van gezichten is een heldere metafoor voor ontmenselijking. Geen gezicht, geen gezag, geen gehoor. Buurtbewoners van Nieuw Gent deden hun beklag bij het productiehuis, maar dat bleef zonder antwoord, zegden ze tegen Het Laatste Nieuws.
Hier en daar wordt wel een kleine uitzondering gemaakt. In Flikken BXL komen bijvoorbeeld terloops verhalen aan bod over een bokscentrum, een snackbar en een overleg tussen jongeren en het Brusselse stadsbestuur. Maar doorgaans zijn enkel de agenten in hoge resolutie te zien. Een camera die wordt aangezet berokkent op zichzelf al een onevenwichtige machtsdynamiek; de lens wordt scherpgesteld op een arbitrair gekozen stukje wereld, en dat stukje moet zich daar willens nillens in schikken. Het zijn nochtans die toevallige figuranten die de protagonisten zijn van het vooruitgeschoven narratief: de zuivere politie versus de flou gemaakte passanten.
Vermakelijke pijn
Op de website van VTM wordt Flikken BXL geprogrammeerd als entertainmentprogramma. Precariteit verheffen tot vermaak leunt aan bij wat professor genderstudies en expert in rassengeweld aan UCLA Sherene H. Razack omschrijft als ‘stealing the pain of the other’. Beelden van kwetsbaar gemaakte mensen wekken volgens Razack niet noodzakelijk empathie op. Veeleer versterken zulke beelden het gevoel van anders-zijn: de kijker wordt vervreemd van wie er afgebeeld wordt, en kijkt op hen neer. Mensen onder invloed van drugs worden kil gefilmd, en televisiekijkend Vlaanderen krijgt een inkijk in erbarmelijke woonomstandigheden – zonder duiding. Economische ellende lijkt louter als decor te fungeren in Flikken BXL en Niveau 4, maar recente armoedecijfers zijn minder subtiel: 27,8% van de Brusselse bevolking wordt beschouwd als een risicogroep voor financiële armoede, ongeveer 2 miljoen Belgen loopt risico op armoede of sociale uitsluiting.
De politieagenten spreken vaak vanuit een machteloos determinisme. In Niveau 4 komt er bijvoorbeeld een familie aan bod waarvan de kinderen meermaals opgepakt zijn voor allerlei misdrijven. Door een plaatstekort in jeugdinstellingen wordt hun interactie met de Gentse politie voorgesteld als een aanhoudend kat- en muisspel. De jongeren worden beschreven als ‘overlast’, en al zuchtend benadrukken de agenten dat dit spel zal blijven duren tot de jongeren effectief langdurig worden aangehouden. There is no alternative.
Machteloosheid is een emotie met een perverse kant, merkt Razack op. Ze schrijft dat de daad van het kijken, en dan wegkijken uit ondraaglijke machteloosheid, bijdraagt aan het gevoel dat gruwel onvermijdelijk is. Ons geweten wordt gesust door de zogenaamde onvermijdelijkheid van gruwel (in dit geval: precariteit), en zo wordt onze eventuele medeverantwoordelijkheid weggemoffeld. Een mogelijke verdere (re)actie op de gruwel die we te zien krijgen, wordt zo in de kiem gesmoord.
De visuele strategie van Flikken BXL en Niveau 4 speelt in op een verlangen naar ‘echtheid’.
Dezelfde retoriek wordt toegepast op druggebruikers. Vooral in scènes die plaatsvinden in Nieuw Gent schuift het programma een beeld naar voren van een wijk die enkel bestaat uit krakkemikkige kamers vol naalden en mensen met bloeddoorlopen ogen. Ook zij worden geplaatst in een schijnbaar onvermijdelijke vicieuze cirkel: hun gebruik sleurt hen in economische en sociale precariteit, ze plegen misdrijven, komen in aanvaring met de politie of belanden in de cel. Tussen de lijnen door van Niveau 4 en Flikken BXL is de dominante boodschap dat veel mensen ‘verloren’ zijn en dat niemand, en vooral de agenten zelf niet, daar ‘iets aan kan doen’.
Authenticiteit is booming business. We zijn afgestompt door afgelikte beelden en marketeers met geforceerde aanprijzingen: een niet-professioneel aandoende video komt zodoende betrouwbaarder over. De visuele strategie van Flikken BXL en Niveau 4 speelt in op dat verlangen naar ‘echtheid’. Vage, schokkerige beelden worden gecombineerd met glasheldere (drone)beelden van steden en straten die we (her)kennen. Genoeg authenticiteit, genoeg herkenbaarheid.
Montage creëert associaties, sommige beelden worden getoond en andere niet. Elk beeld bevat een blinde hoek.
Strategieën uit televisiedocumentaires, zoals apart gefilmde ‘interviews’ met de agenten, en strategieën uit reality-tv, zoals ogenschijnlijk ongemonteerde vage opnames ‘in het midden van de actie’, worden vlot gecombineerd. Dat de programma’s - vanuit toeschouwersperspectief - niet vanzelfsprekend worden beoordeeld op hun narratieve keuzes, is omdat de makers de illusie willen wekken dat er geen zijn gemaakt. Slordige beelden worden als authentiek en spontaan beoordeeld. Maar beelden naast elkaar zijn in hun interactie wél gemanipuleerd: montage creëert associaties, sommige beelden worden getoond en andere niet. Elk beeld bevat een blinde hoek.
Het is dus niet de subjectiviteit die ik de makers verwijt, het is het vertroebelen ervan. Aan een subjectieve kijk ontsnappen namelijk zelfs onze eigen ogen niet. Mijn lezing van Flikken BXL en Niveau 4 vertrekt ook van aannames, en een kritische blik op ons politioneel systeem. Bij stellingnames cijfer je onvermijdelijk een stukje weg van ‘de realiteit’, die veel te genuanceerd is om in haar volledigheid te vatten. Ongetwijfeld zijn er ook flikken uit hun krammen geschoten toen ze naar deze programma’s keken.
In de promotekst wordt er ons een ‘camera op de achterbank’ beloofd, maar ‘het leven zoals het is’ wordt beperkt tot zogenaamde ‘probleemwijken’ en ‘hangjongeren’. Politiegeweld komt enkel ter sprake onder het mom van ‘ik snap dat er soms een collega over de schreef gaat’. Blijkbaar stopt de camera ‘op de achterbank’ ook met filmen bij etnisch profileren. Misschien omdat dat laatste niet ontspannend of spannend is maar traumatiserend.
Uit de lappen audiovisueel materiaal werd minutieus gevist naar interventies die ofwel spannend konden worden gemaakt, ofwel de politie een positief imago aanmeten. Het gros van politiewerk wordt niet getoond, wat bijvoorbeeld het beeld kan voeden dat iederéén in Nieuw Gent met heroïne rondloopt – dat zijn namelijk (quasi) de enige bewoners van de wijk die de kijker te zien krijgt.
Nergens worden de getoonde beelden uitgedaagd door de voice-over.
Wat ook bijdraagt aan de eenzijdige blik van de programma’s zijn de auditieve elementen. Er is geen kritische voice-over, slechts af en toe wordt er korte contextuele informatie gegeven. Die is schijnbaar neutraal, maar niet als je opmerkt dat er wel cijfers over de drugsproblematiek worden opgesomd maar niet over oorzaken van armoede en etnisch profileren. Ook droge informatie kan dus een subjectieve positionering verstoppen. Nergens worden de getoonde beelden uitgedaagd door de voice-over. Maar als je alleen beelden laat spreken, welk verhaal vertel je dan?
De opzwepende of dreigende soundtrack staat ten dienste van ogenschijnlijk spectaculaire of spannende interventies. Als je de programma’s echter bekijkt zonder geluid, valt plots op hoe klungelig de interventies soms zijn, en vooral: hoe triest. Een trippende man die gedwongen op de grond wordt gehouden, is geen scène uit een Amerikaanse goodcop actiefilm: het is het verhaal van een individu dat te weinig kansen heeft gekregen. Daar hoort geen Witse-achtige muziek bij.
De ‘objectiviteit van het visuele’ problematiseren is geen nieuwe insteek, daarin zijn een waaier aan -ismes me voor geweest. Zo werpt onder andere theaterwetenschapper Maaike Bleeker in Visuality in Theatre (2008) een subversieve blik op de vermeende objectiviteit van het oog. De Europese cultuurgeschiedenis wordt, zo argumenteert ze in navolging van theoretici als Michel Foucault, Gilles Deleuze en Martin Jay, gekenmerkt door ‘ocularcentrism’: een onwrikbaar vertrouwen in de empirische macht van het visuele – ‘eerst zien, dan geloven’.
Bleeker schuift de noodzaak naar voren om het kijken – de blik – te evalueren binnen zijn specifieke socio-historische context. Kijken, schrijft ze, opereert volgens de regels van een welbepaald scopic regime. Dat regime bepaalt de relatie tussen degene die kijkt en degene waarnaar wordt gekeken, tussen degene met de camera en het uniform, en de Brusselaar die een identiteitscontrole ondergaat, bijvoorbeeld.
Guerre des images
Sinds vorig jaar is het debat rond beeldgebruik bij politiewerk (opnieuw) opgelaaid in Frankrijk. Aanleiding was een wetsvoorstel met de titel Proposition de loi relative à la sécurité globale. Nog geen maand na de indiening kwamen er tot een half miljoen betogers op straat om tegen dit voorstel te protesteren. Franse kranten doopten het protest om tot ‘guerre des images’.
De wereld wordt in de programma’s uitsluitend vanuit politioneel oog bekeken, met de blitse politiewagens als statief.
Ook in België groeit de bezorgdheid over beeldgebruik bij politie. In 2018 werd met artikel 25 in de ‘Wet op het politieambt’ bepaald dat de politie uit een veel ruimer aanbod kan plukken bij de productie en raadpleging van visueel materiaal (onder andere bodycams). Zo verschenen er in de zomer van 2021 ook nieuwe camera’s in het stadscentrum van Gent, naar verluidt ingezet voor crowd control. Naast deze ontwikkelingen zwelt de maatschappelijke bezorgdheid aan over gegevensbescherming, inclusief politiedata.
Het belang van beelden gemaakt door omstanders van politie, wordt tragisch geïllustreerd door de visuele (en soms online virale) aanklachten van politiegeweld. Het zijn beelden vanuit een ander perspectief, vaak met een smartphone gefilmd, ongemonteerd en snel. De blinde hoek van het politioneel oog wordt heroverd door alerte toeschouwers, die met hun beelden kunnen bijdragen aan een procedurele vervolging van politiegeweld en aan publieke bewustmaking. Ook deze beelden teren natuurlijk op een visueel paradigma van authenticiteit; ze zijn deel van wat theaterwetenschapper Bree Hadley ‘new user criticism’ noemt. Anders dan bij Niveau 4 en Flikken BXL zijn het beelden die niet gemaakt zijn door ‘traditional economies of production, distribution, and reception and criticism’, maar aan de zijlijn van ‘het systeem’.
Beelden van/met geweld
Hoe meer de politie de hoofdproducent wordt van beelden, hoe nauwer en selectiever het geregistreerde bereik van hun wel en wee. In België is het de politie die beschikt over het geweldsmonopolie: zij zijn de enige instelling die, zij het redelijk en proportioneel, geweld kan uitoefenen met het oog op het vervullen van hun taken. Die enorme verantwoordelijkheid zou moeten inhouden dat politiewerk niet enkel, en zelfs niet grotendeels, visueel gerapporteerd wordt door de politie zelf.
De blinde hoek van het politioneel oog wordt heroverd door alerte toeschouwers.
Het is in deze beeldenoorlog dat Flikken BXL en Niveau 4 patrouilleren. De beloofde ‘camera op de achterbank’ kun je heel letterlijk opvatten: de wereld wordt in de programma’s uitsluitend vanuit politioneel oog bekeken, met de blitse politiewagens als statief. Kritiek op deze programma’s gaat dus om meer dan een loutere recensie. De impact van de doelbewuste positionering als slice of life-authentieke televisie is schadelijk voor mensen van wie het weerwoord te weinig wordt gehoord. Wijken die grauw in de kijker worden gezet krijgen geen repliek, en zo wordt een eenzijdig beeld van die plaatsen (en hun inwoners) verder geconsolideerd. In een wereld waarin de politionele realiteit enkel wordt bekeken door die ene lens, is de politie steeds meer high definition en de burger steeds meer flou.