Zomerfestivals: vrij buiten met theater

Door Wouter Hillaert, op Thu Aug 06 2015 21:18:09 GMT+0000

Over zomerfestivals werd lang wat meewarig gedaan. Goedkope vakantiecultuur voor dummies, heette het. Die tijd is voorbij. Zomerfestivals hebben nu ‘iets’ waar het hele kunstenveld op zoek naar is: verankering, generositeit, trouw publiek. Vanwaar hun succes? Wat is hun toegevoegde waarde? Rekto:verso zette Theater Aan Zee, Zeeland Nazomerfestival en Theaterfestival Boulevard rond één tafel. ‘Zonder op de knieën te gaan, hebben we een heel toegankelijke context gecreëerd voor veel complex werk.’

Het is weer hun moment van het jaar. Omdat theaters nu eenmaal stomweg de deur op slot doen wanneer mensen meer tijd hebben voor cultuur, springen zomerfestivals met vlag en wimpel in het gat. Op tien dagen tijd zuigen ze tienduizenden bezoekers aan met theater op locatie, extra belevenissen rond hun festivalcentrum en een stemmige totaalsfeer van ontdekking en ontmoeting. Dat is hoe we ze kennen. Maar op veel meer vlakken springen zomerfestivals in het gat. Wat vertellen ze over de staat van de kunsten en het publiek?

'Elke editie kan de laatste zijn. Een paar factoren die tegenvallen, en we zijn failliet.’

Patrick Allegaert (voorzitter van Theater Aan Zee), Geert Overdam (voormalig directeur van Theaterfestival Boulevard) en Alex Mallems (artistiek leider van het Zeeland Nazomerfestival) leggen hun inzichten samen, maar waarschuwen ook voor de gevaarlijke financiële situatie van zomerfestivals. ‘Als wij aan directeurs van bedrijven uitleggen hoeveel financiële risico’s we elk jaar moeten nemen, verklaren zij ons gek. Elke editie kan de laatste zijn. Een paar factoren die tegenvallen, en we zijn failliet.’

Drie op een rij

Theater Aan Zee (TAZ) loopt dit jaar van 30 juli tot 8 augustus, voor de 19e keer. ‘Toen het festival in 1997 zijn eerste editie beleefde, was Oostende een ingedommelde tante. Qua cultuur was er alleen een museum voor hedendaagse kunst, verder niks. De eerste jaren werd het festival ook nog gefinancierd door de dienst Toerisme, met oog op image building. Er stond jong theaterwerk uit de scholen en er was straattheater.’ Patrick Allegaert is trots op wat TAZ sindsdien allemaal aangezwengeld heeft voor Oostende, zeker toen het vanaf 2005 een echt kunstenfestival werd.

‘Nu is er een unieke combinatie van een 15-tal jonge voorstellingen uit Vlaanderen en Nederland, en de keuze van een wisselende curator uit het gevestigde aanbod. De focus gaat heel ruim: er is ook een heel muziekprogramma, een breed literair programma, een familieaanbod met kwaliteit … Zo creëerde TAZ de lokale gedragenheid voor het nieuwe cultuurcentrum De Grote Post. Ontmoeting tussen artiesten en publiek staat centraal. Er hangt iets heel feestelijks over het festival, wat Het Theaterfestival bijvoorbeeld veel minder heeft.’

De 31e editie van Theaterfestival Boulevard bespeelt van 6 tot 16 augustus de hele stad Den Bosch en zet zijn publiek traditioneel in bussen naar geheime locaties, verder weg van het festivalplein met zijn heel laagdrempelige aanbod. Drie grote lijnen trok Geert Overdam, die in december 2014 na twaalf jaar de fakkel doorgaf aan Viktorien van Hulst.

‘Ik zette voluit in op jong nationaal talent: Boukje Schweigman, Lotte van den Berg, Dries Verhoeven… Anders dan schouwburgen ging ik met hen commitments aan voor 4-5 jaar en met grote risico’s qua productiebudget. Dat heeft geloond. Het publiek tekent nu in op makers, niet langer op voorstellingen. Daarnaast programmeren we grote Europese namen die je niet ziet in lokale schouwburgen, zoals Peeping Tom of Sidi Larbi Cherkaoui. En we kozen de stad zelf als podium. Ik zei tegen makers: “Droom je de plek waar je wil spelen, en wij gaan op zoek naar de passende locatie.” Dit jaar voegt Viktorien met de Tramkade een tweede festivalplein toe: een plek voor gesprekken over de toekomst, terwijl publiek en makers spijs en drank delen.’

Zeeland Nazomerfestival viert dit jaar van 25 augustus tot 5 september zijn 15e verjaardag. Als kroonjuweel van Theaterproductiehuis Zeelandia is het een creatiefestival, met telkens drie nieuwe producties met een Vlaams-Nederlandse crew en een sterke thematische link tussen klassiek of nieuw repertoire en een onontgonnen locatie. ‘Het Zeeuwse landschap staat centraal’, aldus Alex Mallems, dramaturg van oorsprong.

‘We ontsluiten agrarisch, industrieel of religieus erfgoed, maar spelen ook vaak buiten, zoals nu Een zomerdag van Jon Fosse bij een steiger aan zee. En dat over de hele provincie. Soms zit ik tussen twee locaties twee uur in de auto!’ Het festival heeft een sterke ontwikkelingsfunctie: tot 2000 was er geen professioneel gezelschap in Zeeland, daarom wordt ook sterk ingezet op cultuurparticipatie, met onder meer workshops dans en theater voor jongeren. Tegelijk programmeert het festivalhart op het Abdijplein in Middelburg naast grote namen ook veelbelovende muziekbands. ‘We voorzien de hele keten, waardoor Zeeland Nazomerfestival na vijftien jaar echt deel geworden is van de Zeeuwse cultuur.’

Wat is juist de kracht van zomerfestivals?

Overdam: ‘Elk op zijn manier hebben we toegankelijkheid gecreëerd voor de ontmoeting tussen makers en publiek. Niet door de inhoudelijke lat te verlagen, wel door een toegankelijke context te creëren voor vaak heel ingewikkeld werk: werk van jonge makers, bijzonder internationaal werk en aanbod dat anders onbereikbaar is... Waarom? Als kind uit een vrij eenvoudig gezin ben ik blij om wat ik ben geworden door de ontmoeting met kunst en kunstenaars. En dat is precies wat ik ook aan mijn publiek wil geven: het beste theater, de beste dans en muziek die er is.'

'Zo hebben wij soms interne discussies over het straattheater op Boulevard: “Kan dat niet ook wat minder kosten, met mensen die het gratis doen?” Dan word ik altijd heel vinnig. Nee! Ik wil absoluut kwaliteit, juist voor die mensen die niet gewoon zijn om veel theater te zien. En het publiek begrijpt dat! Je hoeft je programma niet minder scherp te maken, je moet nadenken over hoe je het presenteert. Dat is precies wat nogal wat podia in Nederland nog niet begrepen hebben. Op dat vlak kunnen ze nog heel veel leren van festivals.’

Allegaert: ‘Klopt, op TAZ staat veel pril werk dat mensen niet kennen, maar toch is dat vaak als eerste uitverkocht, ook bij het gewone publiek. Mensen gaan mee het risico aan en praten tussendoor over wat ze wel en niet goed vonden. Je moet een publiek ernstig nemen, maar wel de juiste context voorzien, zoals onze nomadentrajecten langs korter werk van jonge makers.’

Geert Overdam: 'Er is gewoon iets aan het veranderen bij het publiek. Het wil aandacht en gastvrijheid, maar ook inhoud.'

Mallems: ‘Een mooi bewijs is de ontwikkeling van Zeeland Nazomerfestival. Vroeger was er al het meer toeristische “Zeeland Cultuurmaand”, en daarna Zeeland Nazomerfestivals, in het meervoud, waarbij elk eiland zijn eigen festiviteiten had. Mij vroegen ze vanaf 2000 voor een veel scherper artistiek profiel. En nu slagen wij wel in wat vroeger niet lukte: het toeristische seizoen verlengen. Wij trekken vele cultuurtoeristen aan: zij komen elk jaar voor twee weken uit Groningen of Vlaanderen, gaan overdag fietsen en komen ’s avonds alle voorstellingen zien. Dat vind ik heel hoopgevend: het artistieke trekt mensen aan. Het onbekende, het onverwachte, het moeilijke heeft helemaal niet afgedaan. Wij doen Schiller, Goethe, Bernhard: toneel dat best zwaar is. De schouwburgen zeggen: “Dat programmeren wij niet meer, dat is te moeilijk voor ons publiek.” Wel, wij krijgen daar drieduizend mensen voor.’

Maar dat publiek komt toch in de eerste plaats voor de ervaring van buitenlocaties, collectief vakantiegevoel, de gezellige stemming?

Overdam: ‘Het is toch meer dan dat, hoor. Er is gewoon iets aan het veranderen bij het publiek. Het wil aandacht en gastvrijheid, maar ook inhoud. Zelfs als er gelachen moet worden, eist het kwaliteit. En blijkbaar zijn onze festivals in staat om dat vertrouwen te wekken. We zijn allemaal merken geworden: mensen komen omdát het Boulevard is, omdát het Theater Aan Zee is, omdát het Noorderzon is, en vervolgens gaan ze uitzoeken wat ze willen zien. En dan is het publiek heel ontvankelijk!’

Is die ontvankelijkheid bij mensen alleen jullie verdienste?

Mallems: ‘Ik zie vooral een sociologische verschuiving. In de jaren 1990 ging het om cocoonen: mensen zaten thuis. In de 21e eeuw zijn ze meer op zoek naar beleving, naar participatie. Een nieuwe locatie ontdekken is nu net zo belangrijk als de voorstelling zelf. Zo is het mooiste compliment dat ik van Zeeuwen kan krijgen dat ze in hun eigen provincie een plek ontdekt hebben waar ze nog nooit waren. “Ik wist niet dat Zeeland zo mooi was!” Dat is de ervaring waar mensen nu sneller voor buitenkomen.’

67_hillaert_Een zomerdag.jpgSpeelt daar niet vooral een heel romantisch verlangen, waar jullie zomerfestivals gretig op inspelen? Terug naar de natuur, weg van de boze grootstad, met een zekere nostalgie naar de tijd van de vissers, de boeren, de eigen monocultuur van weleer?

Mallems: ‘Die drang naar beleving heeft inderdaad een bepaalde romantiek, maar tegelijk counter je die vaak met wat je speelt. Neem Happy Days van Beckett in de Wilhelminapolder: je kwam daar via een fantastische akker bij ondergaande zon, maar wat kreeg je in het stuk te zien? Marlies Heuer die helemaal ingegraven zat in een berg zand. En toen de nacht viel, kwamen de muggen. Dat was helemaal niet romantisch, dat was juist heel eng. Je zat op een grafheuvel! Ook nu zal die aanlegsteiger voor Een zomerdag uiteindelijk niet alleen een mooi plekje aan zee blijken, maar een plek des doods, een zeemansgraf. Je voegt dus een laag toe.'

'Bovendien kijkt een Zeeuw heel anders naar de zee dan wij. Zeeland is een cultuurlandschap, volledig door de mens gecreëerd met dijken en inpoldering. Voor de Zeeuw is het water dan ook principieel de vijand, niet de zorgeloze strandervaring. In 1953 maakte de watersnoodramp duizenden doden. Het landschap heeft de sporen van dat leed romantisch toegedekt, maar achter die schoonheid zit een grote tragedie. Theatraal is die spanning heel interessant.’

Dreigt het stijgende succes van de festivalervaring geen overaanbod te creëren?

Overdam: ‘Die kritiek hoor je vaak: het gevaar van “festivalisering”. Maar er zijn vooral veel muziekfestivals bijgekomen, terwijl het huidige tiental belangrijkste podiumkunstenfestivals in Nederland vijftien jaar geleden ook al bestond. Het begon in de jaren 1970 bij het Amsterdamse Festival of Fools, de aartsvader van alles wat we nu zomerfestivals noemen. Daaruit ontstond vervolgens de reizende formule van Boulevard of Broken Dreams, wat nu De Parade is.’

Mallems: ‘Dat haalde Frie Leysen in de jaren 1980 ook naar Antwerpen, op de kaaien – als een voorloper van de Zomer van Antwerpen.’

Overdam: ‘En vervolgens kwam er in 1985, na het failliet van Boulevard of Broken Dreams, een eigen Boulevard in Den Bosch. Wij bestaan nu dertig jaar, Noorderzon is net iets jonger, Oerol net iets ouder. Er zijn de jongste vijftien jaar nauwelijks nieuwe theater- en dansfestivals bijgekomen.’

Mallems: ‘Bovendien liggen ze heel gespreid: Oerol op Terschelling, Noorderzon in Groningen, Karavaan in Noord-Holland, Over het IJ in Amsterdam, Boulevard in Brabant, Cultura Nova in Limburg, wij in Zeeland …’

Allegaert: ‘Het woord “festival” lijdt gewoon een beetje aan inflatie, wordt nu voor van alles gebruikt. Maar festivals zoals die van ons zijn er niet gek veel, zeker in Vlaanderen niet.”

Patrick Allegaert: ‘Een belangrijk bijeffect is meer trots bij Oostendenaren op hun stad.'

Mallems: ‘Ik zie die navolging vooral als een compliment. Zo werd “nazomer” vroeger nooit gebruikt, het staat ook niet in het woordenboek. Nu heet alles in Zeeland “nazomer”: Nazomer Fair, 'nazomer arrangementen',  … Tegelijk zie je ook veel meer amateurs op locatie gaan spelen. Als festival plant je zaadjes, waar dan allerlei zijtakken uit groeien.’

Hoe hebben zomerfestivals hun directe omgeving nog getransformeerd? Wat heeft TAZ betekend voor Oostende, bijvoorbeeld?

Allegaert: ‘Een belangrijk bijeffect is meer trots bij Oostendenaren op hun stad. Dat ze zoveel mensen uit Antwerpen en Brussel zien afzakken naar Oostende, werkt echt in op de bevolking. En die fierheid is ontzettend belangrijk. Kijk naar die tientallen vrijwilligers waarop TAZ elk jaar beroep kan doen. Dat zijn onze beste ambassadeurs.’

Mallems: ‘Wat daar bij ons bijkomt, is dat we een heel eigen repertoire voor Zeeland hebben gecreëerd. Intussen zitten we al aan dertig schrijfopdrachten: nieuwe stukken over thema’s die dicht bij de Zeeuwse volksaard liggen, zoals de ontpoldering of Kamp Westkapelle, waar op Molukkers geschoten is. Over de watersnoodramp is vanuit een religieus schuldgevoel zelfs heel lang niet openlijk gesproken: voor velen was dat een zondvloed als straf van God. Voorstellingen maken die kwesties weer maatschappelijk bespreekbaar. Mensen komen op het festival af omdat het thema’s behandelt die er voor hen toe doen.’

Allegaert: ‘Daar zijn wij ook naar op zoek. Een kritiek die je op TAZ kan geven, is dat het een catalogus aanbiedt van activiteiten die allemaal wel best interessant zijn, maar waar nog meer inhoudelijke lijnen kunnen doorlopen. Neem vluchtelingenverhalen, waar Oostende op een bijzondere manier mee te maken heeft. Daar zou je over disciplines heen linken rond kunnen leggen. In 2016 vieren we onze 20e editie, TAZ wil weer wat vervellen. De vaste formule met de centrale curator is aan vernieuwing toe.’

Overdam: ‘Veel heeft ook te maken met al die jonge artiesten op onze festivals. Minister Jet Bussemaker roept nu dat we ons allemaal meer moeten verbinden met andere krachten in de samenleving, maar vergeet dat een hele generatie dat al lang doet: rond eenzaamheid, zorg, vreemdelingenhaat ... Die generatie wil niet meer gewoon komen spelen, maar al veel langer van tevoren onderzoek komen doen in de stad. Daar kunnen festivals mee ruimte voor bieden.’

67_hillaert_theaterfestival-boulevard-den-bosch(p-event,3983)(c-0).jpg

Er zijn dus ook artistieke leemtes die zomerfestivals helpen invullen?

Mallems: ‘Dat vind ik wel, neem repertoire. In Zeeland is er nog amper gesubsidieerd toneel te zien. De drie aanwezige schouwburgen worden beheerd door dezelfde directeur, commercieel. Maar ook in de rest van Nederland is klassiek repertoire gereduceerd tot een klein clustertje van altijd dezelfde stukken. Zo zie je elk jaar meerdere Othello’s en Romeo en Julia’s, en altijd dezelfde Tsjechovs. Maar al die andere stukken? Van Schiller hebben we dus niet Maria Stuart opgevoerd, maar Kabale und Liebe, dat 35 jaar niet gespeeld is in Nederland. Vorig jaar deden we van Tennessee Williams Aards Paradijs, en niet Kat op een heet zinken dak. Ook daarmee kan een festival zich onderscheiden. Voor een zevende Macbeth zakt de nationale pers ook niet af naar het verre Zeeland. Dat zorgt ervoor dat je de herhaling voorblijft.’

Allegaert: ‘Nog een meerwaarde vind ik dat jonge makers bij ons echt reeksen kunnen spelen voor gewoon publiek, buiten hun vaste kringetje op school. Daar leren ze erg veel uit. Verder versterken festivals de legitimiteit van de podiumkunsten, die veel kleiner is dan bijvoorbeeld het draagvlak voor erfgoed. Wij zijn cruciaal om de maatschappelijke investering in theater zo breed mogelijk terug te geven aan de bevolking, ook bij mensen die daar politiek over waken.’

Alex Mallems: 'In Nederland is de sociale functie van de schouwburg als ontmoetingsplek teloorgegaan.'

Mallems: ‘Zomerfestivals verhouden zich tot schouwburgen zoals Chambres d’Amis van Jan Hoet dat in 1986 deed tot musea. Daarmee brak het museum uit zijn muren. Hetzelfde heb je met Venetië, Kassel, Beaufort. Daar voel je je als liefhebber van beeldende kunst makkelijk toe aangesproken. Mij geven zulke expo’s in de hele stad alvast het gevoel dat ik vrijer ben.’

Is het museum of de klassieke schouwburg dan iets kwijtgespeeld?

Overdam: ‘Zelf moet ik me toch extra dwingen om nog eens een schouwburg binnen te stappen. Ik voel me daar vaak niet gastvrij ontvangen. Gelukkig gaan een paar Nederlandse schouwburgen nu letterlijk open, maar een gebouw waar ik een uurtje van tevoren nog snel een kop koffie mag drinken, om achteraf meteen weer op straat gezet te worden: dat is niet de plek waar de beleving is. Ik wil mensen ontmoeten, verwachtingen delen en nakaarten.’

Mallems: ‘Dat is in Vlaamse theaters gelukkig nog anders. De publieke belangstelling blijft groot, je ziet ook steeds een opvallende mix van publiek. In Vlaanderen is theaterbezoek nog democratisch, met 6 tot 8 euro voor studenten. In Nederland zijn schouwburgen alleen al door hun prijszetting elitair, met tickets tot 35 euro. Die veel commerciëlere ingesteldheid straalt ook af op de sfeer: de sociale functie van de schouwburg als ontmoetingsplek is teloorgegaan. In Vlaanderen zou er een revolutie uitbreken als je achteraf geen pintje meer kon drinken in het foyer. In Nederland is dat precies het gat waar zomerfestivals in gesprongen zijn.’

Overdam: ‘Op onze festivals gaan wildvreemden spontaan het gesprek over voorstellingen aan. Op Oerol gebeurt dat op de fiets, op Boulevard in de bus. Daar worden voorstellingen gekraakt of de hemel in geprezen. Dat is de beste marketing die je je kan indenken.’

Mallems: ‘En dat gebeurt in de foyers van theaters niet.’

67_hillaert_Meeting Point TAZ_c_Inge_Baes16.jpgVele succesvolle festivals hebben juist een kracht gemaakt van hun perifere geografische positie, ver van het centrum. Zitten er ook lastige kanten aan die randpositie?

Allegaert: ‘Een bijwerking voor TAZ was zeker dat het lang nogal braaf bleef. Pas gaandeweg heeft het met kwaliteit zijn eigen identiteit gevonden. En zo komen sectormensen die je vroeger nooit zag “omdat ze met vakantie waren”, nu gewoon in Oostende op verlof, ook door de aantrekkingskracht van de zee. Zo is Oostende begin augustus toch een beetje het centrum van cultureel Vlaanderen geworden.’

Overdam: ‘Wij blijven wel merken dat de afstand Amsterdam-Den Bosch veel langer is dan Den Bosch-Amsterdam. En omdat we midden in de vakantie vallen, weigeren de grote gezelschappen nog altijd om naar Boulevard te komen. “Wij hebben verlof, sorry!” Ik heb die houding nooit begrepen. Kijk toch eens waar het publiek zit! Dat zit bij ons, en veel minder in de schouwburgen tijdens het seizoen. Moeten ze in hun bedrijfsvoering dan niet eens nagaan hoe ze daar meer op kunnen anticiperen? Ook bij de landelijke pers duurde het lang voor ze doorkreeg dat Boulevard iets anders was dan De Parade, dat de artistieke lat hoger lag.’

Mallems: ‘Wij hebben het omgedraaid. Wij gaven onze eerste persconferentie in restaurant ‘Zeeland’ in Amsterdam. En toen was ook De Telegraaf daar, omdat ze dachten dat we de eerste mosselen van het jaar kwamen presenteren. Zeeland werd tot dan geassocieerd met het culinaire, niet met cultuur. Maar alle pers kwam wel naar Ship of Troy kijken, onze grote openingsproductie op Neeltje Jans. Dat op zo’n kunstmatig eiland theater gespeeld kon worden, was du jamais vu.'

'Die positieve berichtgeving is voor Zeeland ook heel belangrijk, omdat er doorgaans vooral negatieve media-aandacht is: het is een provincie die krimpt, met veel braindrain en een sterke vergrijzing. Dan is elke aandacht voor het festival een goednieuwsshow: “Zeeland telt toch mee!” Vergeet niet dat in 2000 in de beleidsnota van cultuurminister Van der Ploeg letterlijk geschreven stond dat Zeeland ‘ontwikkelingsgebied’ was, als een grijze vlek op de landkaart. Die hebben wij ingevuld.’

Wordt die rol ook financieel voldoende gehonoreerd? In juni liet Joop Mulder van Oerol nog optekenen: ‘Zelfs de extra 2,6 miljoen die Bussemaker nu voorziet voor alle festivals, blijft een druppel op een hete plaat.’ Vele festivals hebben het water aan de lippen?

Mallems: ‘Het is een trapezeoefening zonder vangnet. Met Zeelandia krijgen wij subsidies als productiehuis, niet als festival. Dat geld gaat dus enkel naar voorstellingen maken. Alles daarrond moeten we anders zien te financieren. En dat blijft hout vasthouden. Als het dit jaar slecht weer wordt, dan regent het bij Een zomerdag met duizenden euro’s van de tribunes af.'

'De besparingen hebben daar niet aan bijgedragen. Ons artistieke budget is nu 25% kleiner. Om niet te moeten inleveren op de kwaliteit van de voorstellingen maken we nu drie in plaats van vier producties. Vroeger deden we nog opera’s, maar dat kunnen we vergeten, die schaal is te duur. Literatuur en beeldende kunst zijn stilletjes wegbezuinigd en het muziekprogramma moet nu winst maken, waardoor we niet langer Vlaamse bands kunnen uitnodigen voor ze in Nederland bekend zijn, zoals we ooit deden voor Gabriel Rios of Admiral Freebee. Nu moet er op het Abdijplein gewoon tweeduizend man staan. Dus programmeren we nu Triggerfinger: ook kwaliteit, maar wel een grote naam en dus minder risicovol.’

Geert Overdam: 'We moeten de artiesten nu vragen om zelf te betalen voor hun eten.'

Allegaert: ‘TAZ botst nog altijd op het late moment waarop we Vlaamse subsidies verwierven. Toen was er al veel minder geld per aanvrager, en dat lage beginbedrag achtervolgt ons nog altijd. We krijgen nu 220.000 euro, maar dat blijft miniem voor wat we allemaal teruggeven. Schauvliege noemde TAZ wel “het Vlaamse Avignon”, maar tot grote frustratie van artistiek leider Luc Muylaert kan hij zelfs geen echt grote productie zetten. De financiële constructie van een festival als TAZ blijft elk jaar uiterst spannend, zelfs met de ruim 400.000 euro steun van De Stad Oostende. Er moet niet veel mislopen of dat hakt meteen zwaar in de cijfers. Daar hebben we ook zelf leergeld voor betaald. In 2009, toen Arno curator was, kwamen we plots in de wereld van de pop, en werd er luid gedroomd van schaalvergroting, grotere namen, grotere tenten. Het duurde twee jaar voor we begrepen: we moeten weer inbreiden, we zijn onszelf aan het verliezen. De kracht zit niet in megaconcerten, maar juist in close contact.’

Overdam: ‘Door de bezuinigingen kun je voor artiesten niet meer de gastheer zijn zoals je zou willen. Door het wegvallen van de meerjarige subsidie van het Fonds voor de Podiumkunsten kreeg Boulevard jaarlijks 150.000 euro minder  plus 300.000 euro minder provinciale subsidie. We moeten de artiesten nu vragen om te betalen voor hun eten. Maar wat verdient een acteur tegenwoordig nog? Hij moet al erg zijn best doen om per dag 150 euro bruto te vangen. Aan de onderkant van het landschap valt dus nauwelijks wat te halen. Ook de entreeprijzen zijn de jongste jaren fors opgetrokken, maar vorig jaar hoorde je mensen voor het eerst zeggen dat het toch allemaal wat prijzig werd, en gingen de duurdere kaartjes minder snel de deur uit. Dat zijn onrustwekkende signalen.’

Gewoon meer middelen uit de markt halen, zegt de overheid dan.

Allegaert: ‘Doen we ook, er gaat bij TAZ heel veel energie in sponsoring.’

Overdam: ‘Toen ik begon bij Boulevard, was er een begroting van 1,4 miljoen, met bijna 700.000 euro subsidie. Nu is er een begroting van 2,4 miljoen, met 600.000 euro subsidie. In niet-culturele agenda’s aanboren zijn we altijd nogal succesvol geweest, zonder de inhoud te verliezen. Zo wil de regio Brabant zich nu economisch meer op de kaart zetten, en hebben ze ontdekt dat de Brabantse festivals – zoals ook November Music, Mundial, Cement, Circo Circolo – daar een van de belangrijkste troeven voor zijn.'

'De toeristensector beseft dat Brabant wel veel mooie hotels en campings heeft, maar zij op zich niet de inhoud geven waar toeristen voor komen. Daarom gaan we nu met die festivals dichter aanschurken tegen die economische agenda: “Wij zijn het platform voor die miljoenen bezoekers, wij kunnen zorgen voor langere toeristenverblijven.” Zit daar een gevaarlijk kantje aan? Nee, dat is gewoon ondernemerschap.’

67_hillaert_Abdijplein Middelburg.jpg

Van de overheid zelf valt niets meer te verwachten?

Mallems: ‘Toch wel. Iets waar iedereen bij gebaat zou zijn – ook muziekfestivals – is een collectieve weerverzekering, gedekt door de overheid. Apart kunnen wij die niet betalen.’

Overdam: ‘Eén: in Nederland zitten maar twee festivals in de landelijke basisinfrastructuur, het Holland Festival en het Festival Oude Muziek. Dat is gewoon onbegrijpelijk. Ook Oerol, Noorderzon, Zeeland Nazomerfestival en Boulevard horen daarin. Wij hebben allemaal landelijke uitstraling, geven volop kansen aan artistieke ontwikkelingen én hebben veel publiek. Festivals zijn ideaal geplaatst om de leemte op te vullen van al die wegbezuinigde experimenteerplekken voor jong talent. En we zorgen ook voor heel wat werkgelegenheid, als je ziet wat er allemaal rond onze festivals aan toeleveranciers als lichtbedrijven, aan decorbouwers en marketingbedrijfjes!'

'En twee: het beleid moet zomerfestivals toelaten om een stevige buffer op te bouwen. Als festival heb je immers een enorm risicoprofiel, ook omdat je aan coproducties vaak veel geld moet uitgeven vóór je weet of je het terugkrijgt. Op de begroting voor elke Boulevard-editie zit meer dan een miljoen risico, dat is gewoon krankjorum. Net als elk bedrijf moeten wij dus een fatsoenlijk weerstandvermogen kunnen uitbouwen, maar de huidige subsidiesystematiek straft dat ondernemerschap juist af, omdat je eventuele winst grotendeels moet terugbetalen.’

Wat vinden jullie de grote toekomstuitdagingen voor de zomerfestivals zelf? Blijft het huidige succesmodel nog lang werken?

Patrick Allegaert: 'TAZ kan nog meer maatschappelijk relevante thema’s aansnijden.'

Overdam: ‘Voor Boulevard geloof ik sterk in de uitbouw van een productiehuis bij het festival, maar dan binnen een bredere samenwerking tussen een aantal Brabantse podia en festivals. Zo gaan we per 1 september samen kantoor houden met Cement. Er is tussen festivals ruimte voor veel meer samenwerking, bijvoorbeeld voor fantastische voorstellingen die langer kunnen doorreizen via verschillende festivals. Dat gebeurt nu nog relatief weinig. Dat komt vooral door die foute premièredrive: commissies linken reputatie van festivals nog altijd aan het aantal premières, maar dat is gewoon funest voor de bedrijfsvoering van makers, en uiteindelijk ook voor hun artistieke ontwikkeling. Ook als festival word je daar voortdurend op afgerekend, terwijl daar nog zoveel kansen liggen.’

Allegaert: ‘TAZ kan nog meer maatschappelijk relevante thema’s aansnijden. En we moeten het festival nog internationaler denken, voorbij het eigen taalgebied. Meer samenwerking tussen festivals kan dat inderdaad bespoedigen.’

Mallems: ‘Tegelijk moeten we vermijden om eenheidsworst te worden, zoals je dat vroeger wel eens zag bij internationale dansfestivals. Die waren gewoon inwisselbaar. Wat onze festivals zo aantrekkelijk maakt, zijn net die eigenzinnige verschillen.’

Overdam: ‘Zelf ben ik niet zo bang dat formats zich gaan herhalen, als je ziet hoe geen enkel festival nog hetzelfde is als toen het begon. Allemaal hebben we onszelf steeds opnieuw weten uit te vinden, en vaak tegen de stroom in. Want het is er echt niet makkelijker op geworden.’