Zich warmen aan een vonk. Over kunst, mislukking, ironie en mijn moeder

Door Peter Van den Eede, op Thu Feb 05 2015 09:21:13 GMT+0000

Een artikel schrijven over kunst en mislukking. Dat zou ik nu moeten doen. Maar mijn hoofd staat er niet naar. Kunst en mislukking. Mijn moeder ligt op sterven.

Mijn moeder

Elke dag breng ik een paar uur door aan haar bed en als ik niet bij haar ben, ploegt ze door mijn gedachten. Uit haar donkere ogen schiet het licht als ze me ziet. Dan lacht ze. Dag Peterke. Dag moeke. Verder niet zo veel. Elkaars handen zoeken. Hoofden tegen elkaar. Bijna woordloos, maar in het licht van de dood onuitspreekbaar intens. Elke dag doen we dezelfde dingen, bijna niets. Zij ligt in bed, ik zit op een stoel daarnaast. We kijken naar elkaar, naar de muur, door het raam, naar een televisiescherm waar een vogel vliegt in een natuurprogramma. Dikwijls zijn haar ogen toe. Ik herhaal woorden die ik als kind verkeerd zei. Dan lacht ze. Of ik zeg dat kinderrijmpje waarvan ze de laatste woorden zelf zegt. Telkens roep ik er een alsmaar kleinere wereld mee op. Vergetelheid of gewenning? Ik vraag mij af wat daar tussenin ligt.

65_VandenEede_Georges-Perec-1978_puzzel_700.jpg

Buiten sneeuwt de hemel leeg. Ze ligt al grotendeels in vlokken op de grond. Waar ik kijk, kapotte wolken. Schoorstenen pompen zonder stoppen nieuwe hemel in de leegte.

Rond het bed van mijn moeder draait de wereld op het ritme van een druppelend infuus.

Ik plons mij in haar ogen zolang het nog kan. Twee zwarte plassen rimpelend licht. Hier en daar nog flitsen van vroeger. Flitsen van haar en mezelf, van mijn vader, mijn zussen, lang geleden, op reis, thuis en dingen die ik niet thuis breng. Flitsen. Ik sprokkel ze uit haar droger wordende ogen. Kleurrijke stukjes licht. Stukjes die passen, andere niet. Te ver uit elkaar.

De puzzel van Perec #1 (over mislukken)

Het leven een gebruiksaanwijzing. Het boek van Perec dat leest als een puzzeldoos. De leukste puzzels zijn, zo herinner ik me uit mijn jeugd, altijd ook de moeilijkste. Irritant moeilijk, omdat de afzonderlijke delen heel lang afzonderlijke delen bleven. Tot er herkenning komt en eilandjes ontstaan die zich uiteindelijk tot continenten vormen en voor je het weet ontsluit er zich een wereld. In Perecs boek zal de puzzel uiteindelijk niet kloppen. Het laatste deeltje blijkt doodeenvoudig niet te passen.

Zonder mislukking, zonder mankerend puzzelstukje geen visioenen van hemel, hel en aards paradijs, geen kunst, geen mens

De verwondering bij dat imperfecte moment schept de mens zoals we hem kennen. Zonder mislukking, zonder mankerend puzzelstukje geen visioenen van hemel, hel en aards paradijs, geen kunst, geen mens. Het is wat het is en het is zoals we willen dat het is. We kunnen het ons eenvoudigweg niet anders voorstellen. Perfectie, een puzzel die klopt, is een noodzakelijk waanbeeld. Geloven dat het perfect kan, doet ons vooruitgaan of biedt minstens die illusie.

Mislukking is een even onvermijdelijk als noodzakelijk aspect van kunst, want in kunst willen we het onmogelijke: via grensoverschrijdende communicatie naar de ultieme dialoog, eenwording. Dat terminale punt bereiken we nooit, maar tijdens de nederlaagworden we rijker. Door het vergezicht van de zege laten we ons verblinden. In het verlies ontdekken we ons(zelf).

Tegen kunst die antwoorden biedt

Onvoorstelbaar is het leven zonder verlangen. De vervulling van het verlangen is maar draaglijk als er onmiddellijk een nieuw verlangen ontstaat. Voor Socrates behoorde het uitstellen van verlangen tot de meest verfijnde levenskunst. Aan het doel van dat verlangen, de belofte van vervulling, gaat een weg vooraf waarop we overleven door verbeelding. In kunst versmelten het doel (zuivere inhoud, onbemiddelde communicatie) en de weg (de vorm, de middenstof, het middel) in een metafysische odyssee naar de luchtspiegeling van de diepste zin der dingen. We willen niet zomaar het herkenbare, maar de belofte van een fundament, van een ultiem houvast. Een onherleidbare kern. Is dat het zuivere niets of het alomvattende alles? Geëmancipeerde kunst geeft geen antwoord maar sublimeert de paradox.

Als kunst vragen oproept of stelt, laat staan ze beantwoordt, kan ze dat slechts via haar vorm, indirect, onherleidbaar. Goede kunst legt niets uit maar laat ons stilstaan bij een gekaderde toestand die ons gemoed beroert zonder dat we exact weten waarom. Te goed weten waarom verbreekt de betovering.

Een kunstwerk dat zichzelf uitlegt, is een kunstwerk met een politieke agenda, een kunstwerk dat onvrij maakt

Een kunstwerk dat zichzelf uitlegt, is een kunstwerk met een politieke agenda, een kunstwerk dat onvrij maakt. Het dwingt de toeschouwer immers tot eenduidig begrip. Wat vaak wordt omschreven als ‘geëngageerde kunst’ – alsof niet elk kunstwerk uit engagement vertrekt – is een middel dat zich uitgeeft voor een doel. Ze formuleert antwoorden, stelt morele eisen en gedraagt zich als een pamflettair product van ons geweten. Kunst die antwoorden biedt, is een puzzel zonder ontbrekend puzzelstukje. Het is kunst die haar eigen mislukking ontkent, en zo ophoudt kunst te zijn. Op die manier wordt ze arroganter dan de politiek zelf, want ze verheft zich boven de werkelijke wereld en pretendeert oplossingen door onfeilbare mensen. De spiegel die ons wordt voorgehouden, wekt verontwaardiging en verzet maar geen ontroering of dieper inzicht. De weerkaatsing is te direct. Men leest artistiekerig verpakte berichtgeving en commentaar waarin (verholen) de les wordt gespeld. Men voelt zich aangesproken of niet aangesproken. In ieder geval houdt de communicatie op zodra de boodschap is doorgekomen. Maar goede kunstwerken communiceren oneindig door, belichamen paradoxen van bodemloze vaten met dubbele bodems, metaforen verpakt in metaforen. Boodschappen zijn er oneindig variabel en dubbelzinnig, waardoor ze ophouden boodschappen van algemeen nut te zijn en vervloeien tot metafysische reflecties. Als een kunstwerk zich louter laat taxeren op zijn maatschappelijk bewustzijn reduceert het zich tot een verlichte barricade van waarop een manifest wordt gepredikt. Dat politieke elan als boventoon overstemt alle mogelijke ondertonen.

Slechts wanneer de vorm de boodschap van het engagement neutraliseert of overstijgt, voelen we ons als toeschouwer niet gedicteerd maar bevrijd.

De lift doet raar

De lift van het ziekenhuis doet al weken raar. Hij doet niet wat hij moet doen. Mijn stervende moeder mag naar huis om daar palliatief begeleid te worden. Maar al in de lift gaat het mis. Zolang ik er kom, al weken, heeft hij kuren, de lift. Nooit stoppen en opengaan op de gevraagde etage, maar altijd op een andere etage of tussen twee etages. Nu ook. De lift gaat naar boven in plaats van naar beneden terwijl de wijzer aangaf dat hij naar beneden ging. Er is in die weken nooit paniek geweest in de lift. Iedereen bleef gewoon de lift nemen. Weliswaar met gemopper, binnensmonds gevloek, stijgend ongeloof in een ongevraagd dalende lift. Velen waren het al eens gaan zeggen, dat de lift al weken raar doet. Ik was het ook al eens gaan zeggen. Maar ze wisten het dus al en het zou niet meer gebeuren want er wordt aan gewerkt. Maar er wordt niet aan gewerkt en het blijft gebeuren.

Nog eens over mislukken

Een kunstenaar is per definitie een mislukkingskunstenaar. Hij gaat altijd net te ver waardoor de vrucht van zijn werk haar functie verliest, oneetbaar wordt. Oneetbaar maar onweerstaanbaar. Hij moet zichzelf en de wereld op het spelzetten, en dus spelen op het gevaar af als Icarus te pletter te storten. Durft hij dat niet, gaat hij slechts tot aan de grens van zijn technisch kunnen maar niet erover, dan is hij slechts een virtuoos die schittering zoekt aan de blinkende buitenkant van de kunst. Virtuositeit is de meest geraffineerde terreur op de schoonheid, omdat ze haar opaak en onschadelijk maakt. Ze beroert of ontroert niet, maar doet ons verafgoden. Ze teert op de directe herkenbaarheid van een traditioneel ideaalbeeld. Ze creëert de illusie van (klassieke) schoonheid die, gebonden aan strikte regels, eindeloos reproduceerbaar wordt. Alles wat binnen de grenzen blijft, biedt de zekerheid van een safari in een gepantserde jeep. Het avontuur is meeslepend, maar ongevaarlijk. We consumeren ons een weg doorheen het reservaat. Denken en voelen worden niet ontregeld, maar bevestigd. We zijn niet meer in het moment, maar in de selfie ervan. Kortom, als schoonheid ons niet destabiliseert is ze onecht, een imitatie. Echte schoonheid is mysterieus. Ze trekt ons aan omdat we haar niet helemaal doorgronden. Ze is gevaarlijk omdat we er ons in kunnen verliezen.

65_VandenEede_Karl Wallenda_Falls 78-08_700.jpg

Echte kunst is altijd een sublieme mislukking, perfect onvolmaakt, briljante hybris, de te hoog gegrepen, onhaalbare kaart, vervullend verlies. Ze is het feest van onverzoenbare tegenstellingen. Ze gaat met bandeloze bravoure doorheen de gruwelijk onmacht. Zoals Picasso, niet voor niets ‘vernieuwer en vernietiger’ genoemd, de schoonheid verkrachtte om er nog mooiere schoonheid uit te puren. Dat is van kunst niet het probleem, maar haar bestaansreden. Het probleem is de imitatie ervan. De geslaagde nabootsing van de fonkelende mislukking die kunst moet zijn. Kunst die kunstgreep wordt.

Neen. Kunst moet ontmantelen, binnenstebuiten keren, de leugen doorprikken, de buitenkant openbreken. Op het gevaar af alles kapot te maken wat het heeft opgebouwd. Dat ook willen: de kathedraal en de brand, alles tegelijk. Alles van waarde wil ook weerloos zijn. Functieloos, in zichzelf gekeerd, esthetisch. De breekbaarheid van kunst maakt haar binnenwereld verleidelijk, toegankelijk, en toch significant ondoorgrondelijk. Daarom staat kunst ook machteloos als ze zich moet legitimeren.

De puzzel van Perec #2 (over de ideale mislukking)

Het enige antwoord dat de kunst kan geven op de wereld, is een enigmatische vraag waarin het antwoord, waar we naar blijven zoeken, zo briljant mogelijk verloren ligt. Ik wil een lans breken voor vragen zonder antwoord. Voor twijfel en ironie. Twijfel ontstaat niet zomaar uit vrees voor de duidelijkheid van standpunten. In de kunst is de duidelijkheid van een standpunt even goed de onduidelijkheid van geen standpunt. Alles is altijd ook zijn omgekeerde. Dat is geen echec maar een kracht. Of beter: een krachtige mislukking. Een ontspoorde metafoor: de oneindige terugkeer van een stervende echo die van alsmaar verder en dieper lijkt te komen tot we hem niet meer horen maar alleen nog denken en voelen. Dat begoochelende moment bewaart de belofte van oneindigheid in de eindige wereld van het kunstwerk. Het gaat niet om de polen van stelling en tegenstelling zelf (van goed en kwaad, van waar en onwaar, van mooi en lelijk). De polen zelf zijn onbelangrijk, wat ertoe doet, is de beweging heen en weer tussen beide, de oneindige stroom die ze genereren waardoor ze zich met elkaar vervlechten zonder samen te vallen.

Het enige antwoord dat de kunst kan geven op de wereld, is een enigmatische vraag waarin het antwoord zo briljant mogelijk verloren ligt

In Het leven een gebruiksaanwijzing begint en eindigt kunst met een leeg blad. Het lege blad wordt aquarel, het aquarel wordt versneden tot puzzel, de schilder wordt puzzelaar en puzzelt zijn eigen schilderij opnieuw bijeen tot zijn oorspronkelijk aquarel, de puzzel wordt aaneen gelijmd en dus vernietigd, het beschilderde blad wordt gebleekt, waardoor we terugkeren naar het oorspronkelijke maagdelijke blad. Niets leidt tot niets. Tussenin deze dubbelzinnigheid ligt een duizelingwekkende vertelling als een ontplofte mozaïek waarin het leven in al zijn scherven en met het meest kleurrijke palet uit de doeken wordt gedaan. Het grote leven dat zich pas toont in de banale dingen. Een reis naar het allerkleinste is een reis naar het allergrootste. De ideale mislukking is de meest tot de verbeelding sprekende afwijking van de perfectie. In het ontbrekende puzzelstukje toont zich de puzzel.

Ironie #1

‘Wie wil worden als een engel, wordt een monster’ zei Blaise Pascal terecht. De onmogelijkheid of onwil om mislukking te aanvaarden en ernstig te nemen legt de basis voor politieke terreur. Wie gelooft in een perfecte samenleving, ontkent het menselijke tekort. Het menselijke tekort – ons ontbrekende puzzelstukje – is immers wat ons als mensen definieert. Dat tekort is tegelijk ons teveel: ons bewustzijn. Juister: ons zelfbewustzijn. Ons vermogen dus om onszelf te zien op een tragikomische, ironische afstand. Zonder afstand, zonder ironie valt niet te overleven. Dan rest ons de psychose.

65_Vandeneede_©SimonLynen_700.jpg

Toch ligt ironie onder vuur. Overal lees ik dezelfde basisgedachte: ironie heeft afgedaan en wordt bedankt voor bewezen diensten; haar strijd tegen het moralisme, de ideologische dictaturen van economie, kerk en staat is obsoleet geworden; die ideologieën zijn immers al lang doorprikt en niet meer de ware vijand; ironie zou haar eigen vijand zijn geworden; ze hangt alleen nog maar als een mist tussen het ik en het ware leven; ironie wordt gezien als een nefast angstwapen dat elke oprechtheid of authenticiteit aan flarden schiet; want de ironie is bang voor het gevoel, omdat wie zijn gevoelens blootgeeft kwetsbaar wordt; de ironicus durft geen standpunten innemen. En ga zo maar door.

Zijn we oprecht en authentiek als we ironieloos door het leven gaan?

Waar de critici hun pijlen op richten is echter niet het hart van de ironie, wel op ironie die verworden is tot modegril. Ironie als façade, als lifestyle. Hipsters die hun grootvaders lelijkste kleren aantrekken, want, hé, het mag dan lelijk zijn, maar die lelijkheid is bedoeld. Zo worden ze immuun – want doodsbang – voor kritiek. Antimode als nieuwste mode.

Maar ware ironie is natuurlijk geen stijl, mode of merk. Ironie vertrekt niet vanuit angst voor het gevoel, maar dient juist ter bescherming ervan. Ironie vrijwaart het echte gevoel van pathetiek en sentimentaliteit. Ironie maakt het gevoel bloot en broos, niet om het belachelijk te maken. Ironie is niet cynisch, maar geeft lucht. Ironie is het wapen bij uitstek tegen lyrische bombast, maar is ook een middel tegen al wat vals oprecht en vals authentiek oogt. Ze detecteert wat liegt of leugenachtig wordt, doorprikt het tot cliché verworden gevoel en boort naar de ware emotie zonder haar te kooien of te overklassen.

Ironie wrikt gevestigde standpunten los, doorzeeft de façade, maakt transparant, ontheiligt, schept ruimte voor nieuwe dimensies. Waar ze ontbreekt vallen we in slaap, worden we dweepziek, zijn we onszelf niet meer, snijden we elkaar met de dodelijkste ernst hartstochtelijk de keel over.

Authentieke ironie – een paradox, geen tegenstelling – brengt de mens dichter bij zichzelf door prozaïsche afstand. Alweer een paradox. Door de ironische imitatie van dodelijke ernst, ontmaskert ze deze ernst als pose. Zo voorkomt ze dat authenticiteit tot pose, tot masker kan stollen.

Want zijn we oprecht en authentiek als we ironieloos door het leven gaan? Hoe vaak durven we beweren dat we echt oprecht en authentiek zijn? Hoe weten we zeker dat we, ook als we denken authentiek te zijn, niet blijven hangen in een sufgeleerde pose van oorspronkelijkheid? Het zijn niet voor niets de steeds weerkerende existentiële kwesties: wie en waar we zijn, waar we vandaan komen en naartoe gaan. Ook ironie brengt ons niet dichter bij het antwoord, maar ze maakt van dit onvermogen een tragedie met komisch potentieel, een komedie met een tragische rand. In het eerste deel van de Oresteia zegt Agamemnon bij zijn thuiskomst na het welkomstwoord van Clytaemnestra: ‘je praat haast net zolang als ik ben weggeweest’. Ironie. Maakt dat de tragedie minder tragisch? Integendeel. De spanning tussen de twee protagonisten wordt tegelijk gebroken en geïntensiveerd. Lichtpunten zijn essentieel voor het reliëf in de duisternis. De tragedie verliest zwaarte, maar wint aan scherpte. Zo snijdt ze dieper en wordt ze meer aangrijpend.

Ironie #2

Ironie wil het gevoel brengen naar zijn oorspronkelijke proportie. De imitatie van ironie maakt het gevoel onbereikbaar door er een laagje vernis overheen te brengen. Bij ironie blijft het hout ademen.

Thuis en niet thuis (nog eens over mijn moeder)

65_VandenEede_Petit_rope walker_700.jpg

Het bed was er niet. Het ziekenhuisbed, een speciaal bed, tegen doorligwonden, bleek niet geleverd. Mijn moeder moet terug naar het ziekenhuis, maar dat kan niet met dezelfde ambulance. Die had een druk programma af te werken. Ik bel naar de 100 en binnen het kwartier arriveert een nieuwe ambulance met loeiende sirenes. Met loeiende sirenes zijn we weer samen naar het hetzelfde ziekenhuis gereden waar in tussentijd ook geen bed meer was. Het is vrijdagavond en de kamer van mijn moeder is opnieuw vrijgegeven. Ik moet mijn moeder opnieuw aanmelden via spoed, de gebruikelijke procedure als je per loeiende ambulance komt aangereden. De enige weg sowieso, als je in een ziekenhuis wil worden serieus genomen, gaat via spoed. Anders kom je er als patiënt niet in. Zeker niet zonder afspraak en wij hadden geen afspraak. Integendeel, mijn moeder is net ontslagen uit datzelfde ziekenhuis, maar staat wel nog in de computer, en moet nu opnieuw worden aangemeld. Ze was nog waar ze niet meer mocht maar nu opnieuw moest zijn, ze zat zichzelf dus in de computer in de weg. Dat maakt het heel erg verwarrend voor de mensen van spoed. Ook voor mij en voor mijn moeder, die er hoe langer hoe minder van begrijpt. Al weken lang moet ik mijn moeder uitleggen dat ze in het ziekenhuis lag en niet thuis. Maar nu ligt ze op spoed en is er bovendien niet zo veel spoed als de naam doet vermoeden. Het is er eerder vredig en kalm met vriendelijke mensen die af en toe eens komen kijken en de bloeddruk nemen en beminnelijk lachen of keuvelen en vragen hoe het gaat. Alleen mijn moeder heeft er spoed, want ze heeft het koud. De ontknoping komt uit de computer als een deus ex machina: haar vrijgegeven kamer is weer vrij. Mijn moeder wordt er naar teruggebracht. Daar aangekomen is ze hemels gelukkig om de verpleegsters terug te zien, wat ze hen ook meedeelt.

Die avond heeft ze haar eerste boterham gegeten in twee maanden tijd, met smaak. Nog altijd overtuigd thuis te zijn, waar ze had moeten zijn, en niet in een ziekenhuis, waar ze volgens haar nooit is geweest. Ondertussen denk ik over een artikel dat ik moet schrijven over kunst en mislukking. Wanneer moet ik het doen? Ik kom er niet aan toe.

Ironie #3

Denken en voelen lijken te gebeuren via van elkaar losgekoppelde circuits. Ironie is het tegendraads en ontregelend spel dat hoopt op een vonk, als denken en voelen uit hun geïsoleerde circuits worden gebracht. Hernieuwbare energie door kortsluiting. Het ware gevoel blootleggen door een contraire gedachte. Dat is de zin van ironie: tegengestelde werelden tegelijk laten bestaan om zich te verwarmen aan de vonk.

Mogelijk einde

Mijn moeder ligt niet meer op sterven. Ze is het vergeten, denk ik. Ze ligt ook niet meer in het ziekenhuis maar thuis in een ziekenhuisbed. Dat leg ik haar niet meer uit want voor haar is er volstrekt niets veranderd. Zo bleekt onze aquarel af. We zijn meer en meer terug waar het ooit begon, een bed en een wit laken. Blij en verloren houd ik haar hand vast en vraag me af hoe het verder moet. We kijken in de tuin naar dezelfde vogel maar denken aan iets anders. Ik denk: in het oog van de dood was de liefde levend. Maar nu leven we en sterven we langzaam uit elkaar.

Peter Van den Eede is artistiek leider van theatercollectief Companie de Koe.