Wie vertegenwoordigt de kunstensector nog?
Door op Thu Apr 03 2014 09:41:59 GMT+0000‘De kunstenaar’ is voor de cultuursector wat ‘de kiezer’ is voor de politiek. Iedereen verdedigt voortdurend zijn belang, als finaal argument in zowat elke discussie. Wie in naam van de individuele kunstenaar spreekt, heeft altijd gelijk. Maar in feite is het als bij de kiezer: veel geblaat, steeds minder wol. Het draait in onze sector niet langer om de kunstenaar zelf. Behartigen de belangenbehartigers nog wel zijn belang? (Voer voor het vierde debat in de reeks '4x4 – kiezen is een kunst' van CAMPO en rekto:verso_)_
'Wat er voor de kunsten zal veranderen na 25 mei 2014? Volgens mij helemaal niks.' (Jef Lambrecht)
'Eén van de grootste voor- én nadelen van de kunstensector is dat niemand dat veld kan vertegenwoordigen. Er is niemand die in naam van de kunstensector kan spreken. Dat maakt het heel kwetsbaar.' (Joost Vandecasteele)
'Eén van de funeste uitkomsten van de professionalisering van de sector is dat het vele geld dat naar de bevordering van die professionalisering gaat, amper bij de kunstenaar is terechtgekomen. (...) Dat zorgt voor een soort verschuiving in de machtsbalans van het veld.' (Rudi Laermans)
Het zijn maar een paar uitspraken die vielen tijdens de debattenreeks '4 x 4: Kiezen is een Kunst', en die door mijn hoofd zijn blijven spoken. Voeg daarbij de confidenties van N-VA-protagonisten Siegfried Bracke en Johan Swinnen – zoals: meer inzetten op de grote instellingen – en het impliciete pleidooi van Luk Van den bosch – ook voor cultuurmanagers moet het artistieke altijd voorop blijven staan – en je hebt alle ingrediënten om stil te staan bij de verdienste van iedereen die kunst en kunstenaar wil vertegenwoordigen. Hoe verdedigen we in de cultuursector nog het welbevinden van de individuele kunstenaar, waar het ons toch ooit allemaal om begonnen is?
Planeet cultuur
Als zakelijk leider van een kunstencentrum dat in het midden van de artistieke praktijk staat, moet ik volgende pijnlijke vaststelling maken: het cliché dat 'de kunstenaar in alles wat we doen centraal moet staan' is een farce geworden. De kunstenaar staat helemaal niet meer centraal in het gebeuren. Hij circuleert eerder als een satelliet in een baan rond een planeet die hij niet meer herkent. En dat terwijl heel veel mensen alleen bij gratie van de kunst en de kunstenaar die planeet bevolken. Het zijn die omkaderende structuren die vandaag de plak zwaaien, het cultuurdebat beheersen, de budgetten verdelen en de kunstenaars – waar het past – in hun profiel inpuzzelen.
Eerst even een financiële reality-check. De interne en externe tewerkstelling van alle kunstenorganisaties staat al jaren zwaar onder druk. Zij kunnen de structurele stijging van de loonkosten niet meer bijbenen zonder een indexering van hun subsidies. Het grootste slachtoffer daarvan is de artistieke tewerkstelling. Ik daag alle collega's uit om het aandeel VTE aan kunstenaarslonen/vergoedingen sinds 2009 in historisch perspectief te plaatsen en een grafiekje aan te leggen over de evolutie van de laatste jaren. Ik gok op een pijnlijke glijbaan. De kunstenaarsgilde moet het steeds meer stellen met het aaneenbreien van erg tijdelijke tewerkstelling en veel dagcontracten. Een volwaardig jaarinkomen is de jongste tijd verder af dan ooit, zelfs met de verworvenheden van een vernieuwd kunstenaarsstatuut. Individuele kunstenaars lijken wel de nieuwe dokwerkers van onze samenleving.
Die precaire situatie is meer dan een financiële kwestie. Ze is ook het gevolg van een gebrek aan stem. Nochtans is er een plejade aan organisaties die de kunstenaar en de kunst vertegenwoordigt, zowel binnen de cultuursector als naar buitenuit. Maar wie zie je op de vele thematische bijeenkomsten van die organisaties? De kunstenaar is er veelal met een vergrootglas te zoeken. Hij zetelt dan ook nauwelijks mee in het amalgaam aan organisaties die voor hem opkomen.
Individuele kunstenaars lijken wel de nieuwe dokwerkers van onze samenleving.
Zijn de kunstenaar en zijn belangen dan misschien volkomen veilig in de handen van zijn vertegenwoordigers? Of zijn die organisaties al te zeer burchten van weldenkendheid en zelfgenoegzaamheid geworden, en voelt de kunstenaar zich bij zoveel bon ton niet meer op zijn gemak? Misschien begrijpt hij niet langer het jargon waarvan de vertegenwoordigers van die organisaties zich bedienen? In elk geval is er iets dat niet klopt…
De verlengde arm van de wet
We kunnen veel leren uit het functioneren van de grootste ledenorganisatie en belangenbehartiger van de sector, oKo – voorheen Vlaamse Directies voor Podiumkunsten. Hier verzamelen zich de (zakelijke) leiders van diverse kunstenorganisaties, om de positie en het belang van de globale sector te verdedigen en te wegen op de besluitvorming. Als werkgevers- en ledenorganisatie neemt oKo het ook expliciet op voor de kunstenaar. Bij de beleidsverantwoordelijken zet het in op het betere lobbywerk. En, het moet gezegd, ook zonder de aanwezigheid van die armlastige kunstenaar heeft oKo een meer dan behoorlijk parcours gereden.
Alleen in tijden van crisis blijkt de organisatie niet zo wendbaar. Dan maakt ze een makke en logge indruk. Ze moet dan ook vele meesters dienen, terwijl niet alle belangen zomaar op elkaar af te stemmen zijn. Zeker tijdens subsidierondes blijkt de sector te groot geworden voor één gedeelde stem. De onderlinge competitie voor de eigen overleving en profilering is te dwingend geworden om vanuit één organisatie het algemene belang uit te dragen.
In luwere tijden schurkt oKo zich – zeker de jongste jaren – graag tegen het beleid aan, en draagt het de successen ervan met plezier mee uit. Het vernieuwde Kunstendecreet leek wel mee door oKo genegotieerd. De vereniging weegt graag op het beleid door er precies heel dicht bij te gaan staan. Dat is een keuze. Een strategische, zo je wil. Vraag is natuurlijk wat die keuze oplevert. Zo tekende oKo in aanloop naar de jongste subsidieronde, in 2011, mee aan een charter tussen sector en beleid, gaf het zijn zegen aan allerlei draaiboeken voor de beoordeling, en stemde het in met een kwaliteitsranking (mét budgettaire lat) onder zijn leden, die opgezet zou worden door beoordelingscommissies waarin weerom nauwelijks kunstenaars rond de tafel zitten. Op papier zag het er allemaal goed uit, iedereen tevree.
Alleen maakte de sector zich met die ranking uiteindelijk ronduit belachelijk in de ogen van buitenlandse waarnemers, toen bleek dat internationaal gerenommeerde gezelschappen op lamentabele plaatsen terecht kwamen, totaal in tegenspraak met hun reputatie. Je zal bij die gezelschappen maar danser of performer zijn. Van een verre uithoek ben je ooit komen aanvliegen voor slopende audities, om dan uit honderden talenten geselecteerd te worden voor Vlaanderens grootste scheppende kunstenaars. En dan blijken die slechts de middenmoot? Zou het niet beter zijn dat kunstenaars hun stem in beleidsmaterie meer direct laten weerklinken?
Alles is rustig
Het verbond Kunst, Politiek en Economie functioneert. Elke gezonde argwaan tussen beleid en sector lijkt verdwenen.
Het probleem zit dieper. Minister en kabinet omarmen een sector die gedwee volgt, en die aan hun voorgestelde beleidsteksten uiteindelijk slechts een paar punten en komma's wijzigt. Terwijl de ondersteuning sinds de financiële crisis in een status quo is verzand – een paar extra miljoenen niet te na gesproken; de erfgoedsector had pech met de timing – koesteren we de quasi volledige consensus dat we het er met de sector, in vergelijking met de ons omringende landen, bijzonder goed vanaf gebracht hebben. We hebben een kaalslag zoals in Nederland en Engeland overleefd. Bij ons is het ministerie van Cultuur, zoals in Portugal, niet nagenoeg afgeschaft. Kunstenaars in de 'vrije' sector blijven bespaard van Duitse ‘mini-contracten’.
En dus lijken de Vlaamse cultuursector en het beleid goed bezig. Het verbond Kunst, Politiek en Economie functioneert. Elke gezonde argwaan tussen beleid en sector lijkt verdwenen. Maar terwijl onze vertegenwoordigers ons collectief sussen, legt de sector zich kritiekloos neer bij de uitgangspunten van het Europese cultuurprogramma voor de komende zeven jaar, dat de autonome kunsten meesleurt in het bad van de creatieve economie. Ternauwernood ontsnappen we aan een nefast handelsakkoord tussen de VS en Europa, waarvan de onderhandelaars de overheidsondersteuning van onze kunsteninstellingen en culturele industrieën in vraag stelden.
Alweer waren het niet onze vertegenwoordigers die ons daarop attendeerden, maar een paar alerte politici. Zelfs zij beginnen zich vragen te stellen bij zoveel salonfähigkeit van een in principe zeer mondige en kritische sector. Hebben we dan echt de luxe om lijzig en lijdzaam toe te zien? Wanneer de steden en gemeentes hun noodzakelijke besparingen hoofdzakelijk afwentelen op het personeel, op sport én cultuur? En wanneer zelfs onze eigen minister toegeeft dat 'Cultuur' het laatste is waar 'State of the Art' Vlaanderen van wakker ligt?
Zouden we, naar aanleiding van de actuele 'kleine subsidieronde van de tweejarigen' toch niet wat harder op tafel kloppen voor een paar miljoenen extra die het verschil kunnen maken? Is het overmoedig om van een land dat zichzelf promoot met zijn kunstenaars, te verwachten dat het streeft naar een minimumpercentage van 's lands begroting voor kunst en cultuur? Of hebben we slechte ervaringen met de 0,7% norm die we al jaren vragen voor Ontwikkelingssamenwerking?
Meer dan één doedelzak
Je zou verwachten dat de nakende 'moeder van alle verkiezingen' een ideale springplank was voor net die organisaties die opkomen voor het belang van kunst en kunstenaar. Al is het maar om ons politieke soortelijke gewicht wat bij te spijkeren. Want daar is iedereen het wel over eens: de sector blijft kwetsbaar en kan vandaag elk extra beetje draagvlak goed gebruiken. Initiatieven als het Antwerpse Kunsten Overleg (AKO) en 'Red de Cultuur' luiden de klok. Er was de oproep 'United We stand', waarmee de onafhankelijke onderzoekers Thomas Decreus en Robrecht Vanderbeeken samen met politicus Bart Caron opriepen tot vernieuwende allianties met andere sectoren en brede culturele frontvorming. Maar wie is er gevolgd?
Je kan alleen maar vaststellen, zoals Jan Goossens van de KVS deed, dat er voorlopig geen spoor van cultuurbeleid terug te vinden is in de verkiezingsprogramma's. Een uitzondering blijkt natuurlijk wel N-VA, dat pogingen onderneemt om hier en daar iets te articuleren. Er is zowaar sprake van een mini-charmeoffensief na de gefrustreerde reacties van de grote voorman op culturo's, en vice versa. Tegelijk blijft het wel nog wat warm en koud blazen en moeten er bij N-VA (als jonge partij, dixit Siegfried Bracke) nog wat doedelzakken op mekaar afgestemd worden. De assertieve uitspraken in relatief besloten middens worden afgewisseld met dissonanten en ongerijmdheden.
Zo wil Siegfried Bracke, voorzitter van de Gentse cultuurcommissie, de naam van het SMAK veranderen in ‘SMAK - Jan Hoet’, maar kapittelt en bedreigt hij het museum tegelijk omwille van zijn dalende publiekscijfers ten opzichte van piekjaar 2012. Of zie de uitspraken van Johan Swinnen, voorzitter van de raad van bestuur van het Toneelhuis, die via de pers teruggefloten moet worden door zijn eigen directie, omdat hij suggereert mee te beslissen in de artistieke receptieve keuzes (ook Franstalig theater!). Waarna hij tegengesproken wordt door partijlid Eric Defoort die – in repliek op Jan Goossens – ineens pleit voor het nut van een 'deficitaire handelsbalans' en meer buitenlandse import. Of de reacties van Peter 'Belgische progressieve censuur' De Roover... (Een zoveelste bewijs dat het beleidsdomein 'Kunst en Cultuur' een wel erg grote zandbak is, waar heel veel volk in mag meespelen.)
Mag het ons dan verontrusten dat geen enkele organisatie die kunst en kunstenaar vertegenwoordigt, pogingen onderneemt om de cultuurvisie van N-VA te ontraadselen? Of leggen we ons neer bij de paar conclusies die de debattenreeks van CAMPO en rekto:verso uit de monden van prominente N-VA politici wist te ontlokken? Zoals bijvoorbeeld, beste sector, dat er de volgende jaren geen cent bijkomt; dat N-VA inzet op grote structuren; dat we moeten afgeschermd worden van goedkope buitenlandse import dat werk van eigen bodem bedreigt; dat er in principe niks mis is met de vermarkting van de kunsten; dat participatie (in de vorm van publieksdeelname/cijfers) het belangrijke criterium wordt, etc.
Dat weten we dus al. Nu alleen nog te weten komen op welke sectoren de kosten van de zesde staatshervorming afgewenteld zullen worden.
Stilte voor de storm?
Waar is het strijdbare, de dynamiek, het solidaire, de verbondenheid, het vrije en het vranke?
Er liggen voor de cultuursector genoeg uitdagingen op tafel. Sommige komen van buitenaf, andere vallen intern aan te pakken. Zo agendeerde oKo op 1 april 2014, tijdens zijn Algemene Vergadering in de Gentse Opera, een H/R sessie over de balans werk/privé. Een nobel en interessant onderwerp voor de aanwezigen, maar iets minder voor de vele werkzoekende kunstenaars of artistieke medewerkers in de sector. Op diezelfde dag lichtten de Verenigde Organisaties Beeldkunst (VOBK) op hun Algemene Vergadering in het Kaaitheater de leden in over hun fusieplannen met oKo. Een onderhandeling waar zeer veel energie in gekropen is, en die voor VOBK het belangrijkste wapenfeit is van het afgelopen jaar. Op zich is die fusie een goede zaak, als antwoord op de versnippering van de vertegenwoordiging. En het beleid kijkt natuurlijk goedkeurend toe. Maar of de beeldende kunstenaars daarmee beter af zijn en hun belangenbehartiging daadkrachtiger wordt, zal in de toekomst nog moeten blijken.
Bij onze vertegenwoordigers blijft het rond de waarneembare druk op de tewerkstelling akelig stil. Eenzelfde gebrek aan 'sense of urgency' ontwaren we bij de cultuurminnaars uit de meeste politieke partijen, allerlei ondersteunende organisaties – er zijn er veel te veel – en iedereen die zich laaft aan de gedachte dat hij/zij kunst en kunstenaar omarmt en hun lot koestert. Wie vandaag nog gelooft dat er geen redenen zijn om ongerust te zijn en de signalen negeert, werkt het immobilisme van de cultuursector in de hand.
Waarom toch? Zijn onze instituten niet echt te veel met zichzelf bezig, waardoor ze hun ware bestaansreden uit het oog verliezen? Neigt alles niet te veel naar een vorm van zelfbediening en een gekoketteer met gelijkgezinden? Moeten de directies van de kunstenorganisaties niet dringend een topprioriteit maken van het behoud van (artistieke) tewerkstelling, en daarover in dialoog gaan met interne en externe medewerkers? Waar is het strijdbare, de dynamiek, het solidaire, de verbondenheid, het vrije en het vranke? Waar zijn de kunstenaars, die alles met lede ogen aanzien en laten betijen? Waar zijn de vakbonden, waarvan je mag verwachten dat ze verder kijken dan de klassieke werknemer/werkgever relatie?
Het is in de strijd voor een evidente ondersteuning van de kunsten aan de orde om een gemeenschappelijk front te vormen. Laten we praten over de wenselijkheid en de mogelijkheid van verrijkende allianties tussen kunstenaars en kunstenorganisaties, én tussen het cultuurveld en de rest van het middenveld, waaronder de vakbonden.
Volgens mij is dat vandaag meer dan nodig.
Carl Gydé is zakelijk leider van kunstencentrum CAMPO.
Op dinsdag 8 april, om 20u30 in CAMPO nieuwpoort in Gent, is er het vierde debat van ‘4x4 – Kiezen in een Kunst’, onder de titel: 'Wie vertegenwoordigt de kunstensector nog?' Jeroen Olyslaegers, Bart Caron, Danny Devos, Ann Demeulemeester en Laurette Muylaert debatteren over zowel de vertegenwoordiging binnen de cultuursector als over mogelijke allianties met andere maatschappelijke domeinen. Gratis mits reserveren, dat kan hier.