Wie kennen we nog in de politiek?
Door Wouter Hillaert, op Tue May 22 2012 10:25:00 GMT+0000Alle kunstenorganisaties onderschreven dat ze het niet zouden doen, en nu blijken velen er toch volop mee bezig. Lobbyen. Praten met de politiek. Met als ultiem doel: invloed uitoefenen op de eindbeslissing van de Vlaamse regering over de subsidies 2013-2016, eind juni. Hoe werkt die kunstenlobby juist? Insiders klappen uit de biecht.
Dat je als bestuurslid van een cultuurorganisatie met één telefoontje naar de minister een negatief advies kan omtoveren in een positief advies, is een fabeltje. De kunstenlobby is – zoals elke lobby – een complexe handel en wandel tussen organisaties, overlegstructuren, beoordelingscommissies, politieke partijen, lokale en hogere beleids- en beslissingsniveaus. Zeker is enkel de negatieve bijklank van het woord ‘lobby’. Een stuk minder zeker is de betekenis zelf. Hoe definieer je lobbyen?
‘Lobbyen begint waar de procedure eindigt’, zo stelde een scherpe anonieme brief die begin mei in de bus viel bij heel wat podiumkunstenorganisaties en beleidsmakers, waaronder cultuurminister Joke Schauvliege (CD&V) zelf. Titel van de brief: ‘Er wordt gelobbyd, en wij doen niet mee’. Afzender: ‘een groep van gezelschappen’, die vaststelt dat er na de officiële procedure van subsidieaanvragen, preadviezen, verweerschriften en finale adviezen ‘een derde ronde’ blijkt te bestaan, waarin ‘men gebruik maakt van politieke invloed die men kan (laten) uitoefenen’. De open brief lijst een paar argumenten tegen al dat gelobby op:
Deze ‘derde ronde’ is niet voor iedereen toegankelijk. Voor sommigen gaan kunst bedrijven en lobbyen immers niet samen: uit gebrek aan tijd, bij gebrek aan kennis(sen) of vanuit een rechtvaardigheidsprincipe.__(…) _Lobbyen is ook ondemocratisch: er is geen alternatief voor organisaties die er niet aan meedoen. Zij worden (vaak zonder het te weten) buitenspel gezet._Daarom zeggen wij ‘nee’ tegen lobbyen. De huidige hypocrisie rond lobbyen siert ons niet.’
Het charter: een vodje papier?
Het heeft inderdaad iets absurds. Een jaar geleden, op 4 april 2011, presenteerde de verzamelde kunstensector met de nodige bombarie – in het Vlaamse parlement – een charter met minister Schauvliege, met allerlei afspraken over de nakende subsidieronde. Dit gentlemen’s agreement stelde dat ‘de sector zich ertoe kan verbinden om geen lobbywerk voor individuele dossiers te verrichten tijdens de gehele beslissingsprocedure’.
Lobbyen doe je zelf, maar nooit alleen
De realiteit blijkt nu heel anders. ‘Sinds het uitsturen van de preadviezen medio februari heb ik ruw geschat zestig tot tachtig signalen ontvangen, over een twintigtal dossiers’, zegt Philippe De Coene, Vlaams volksvertegenwoordiger (sp.a) en voorzitter van de Commissie Cultuur van het parlement. ‘Dat gaat van telefoontjes en mails tot toevallige gesprekken en meer formele afspraken. Je hebt radeloze mensen met een negatief preadvies en organisaties die aandacht vragen voor een paar kanttekeningen, maar er zijn ook officiële politieke signalen. Zo stemde de West-Vlaamse provincieraad een motie over de mogelijke penibele gevolgen van de preadviezen voor de West-Vlaamse kunsten. Ook de gemeenteraad van Poperinge deed dat voor Watou.’
EEN NATUURLIJKE VLOEDGOLF
De Coene is niet de enige politicus die ‘signalen’ krijgt. Bart Caron (Groen), eveneens lid van de Commissie Cultuur, vertelt eenzelfde verhaal. ‘Als je in de oppositie zit, word je wel minder benaderd, maar toch spreken heel veel mensen mij en andere commissieleden aan.’ Lobbyen blijkt een natuurlijk fenomeen, en zeker niet strikt Vlaams. Zo wijdde cultuurtijdschrift Boekman in 2008 een heel nummer aan de Nederlandse kunstenlobby, met onder meer de anekdote dat de mailbox van GroenLinks-fractievoorzitter Femke Halsema aan de vooravond van een nieuwe kunstenronde was gecrasht door de eindeloze stroom aan verzoeken, protesten, eisen en opgeleukte pamfletten. ‘Lobbyen doe je zelf, maar nooit alleen’, concludeerde Cas Smithuijsen in het nummer:
Lobbyen is een gedragsformat geworden. Je bent wel stom als je niet lobbyt, want anderen doen het wel. Door de enorme aanwas van lobbyisten lukt het parlementariërs eenvoudigweg niet meer zich ontvankelijk te verklaren voor wie zich allemaal aandient. Zij melden zich immers niet af en toe, beleefd met de pet in de hand, maar elke keer als er geld te verdelen valt, als een massale vloedgolf.
Wordt ook de Vlaamse politiek nu overspoeld? Een losse rondvraag in het theaterveld en bij politici volstaat om bevestigd te zien wat de anonieme brief aangeeft. Er is op zijn zachtst gezegd een verhoogde concentratie van contacten tussen individuele kunstenorganisaties en individuele politici of politieke partijen. Een kleine greep. Daags na de preadviezen zou één stadstheater al contact hebben gehad met het kabinet van Schauvliege, al ontkent men dat daar formeel. 'Zowel uit de sector als uit de politiek krijgen we inderdaad vragen om te praten, maar we houden alles af tot na de finale beslissingen.' Op het kabinet Bourgeois (N-VA) zijn een vijftal organisaties hun geval wel live komen uitleggen, en kwamen ook heel wat mails toe. Een Antwerps gezelschap met een negatief preadvies trok naar cultuurschepen Philip Heylen (CD&V), terwijl anderen te horen kregen dat ‘alle telefoonlijnen toe zijn’. Bij nog een ander bedreigd gezelschap hebben meerdere nationale politieke partijen zelf informatie opgevraagd, zegt de artistiek leiding. ‘Dat politieke draagvlak verheugt ons, maar het spijt ons ook dat we er nooit eerder op hebben ingezet. Je voelt je nu een bedelaar, nu het te laat is.’
DOODGEBOREN AFSPRAKEN
Is dat allemaal in strijd met het charter? Dat hangt af van hoe je het gentlemen’s agreement leest. De belofte om geen lobbywerk te verrichten is geformuleerd als een voorwaardelijke afspraak: pas als de overheid en haar beoordelingscommissies goed onderbouwde adviezen verstrekken – en nog vijf andere afspraken nakomen – wordt er niet gelobbyd. Zo’n deal zal nooit waterdicht zijn. Negatief beoordeelde organisaties vinden namelijk bijna per definitie dat hun preadvies op los zand is gebouwd, en een paar kan je daar zelfs geen ongelijk in geven. Ze voelen zich onheus bejegend, en passeren de beoordelingscommissies om hun zaak direct bij de politiek te gaan bepleiten. ‘Als het op lobbyen aankomt, zijn wij quantité négligable’, stelt een lid uit de beoordelingscommissie Theater. ‘Men richt zijn pijlen rechtstreeks op politici.’
Daags na de preadviezen zou één stadstheater al contact hebben gehad met het kabinet van Schauvliege
Er is nog een probleem, zegt De Coene. ‘Er was ten tijde van het charter geen klaarheid of eensgezindheid over de financiële randvoorwaarden voor deze subsidieronde. Hoeveel geld zou er in totaal verdeeld worden? De sector ging uit van een indexering van het bedrag van 2009, vóór de kaasschaaf, terwijl de minister het huidige bedrag voorzag, zonder indexering. Ik heb al op 4 april 2011 in een debat tussen de sector en de minister gewaarschuwd voor het gevaar dat zo’n charter dan weinig zou betekenen, en dat wordt nu ten volle bewaarheid. Er zijn maar weinig organisaties die de finale beslissing gedwee afwachten.’
ER IS LOBBYEN EN LOBBYEN
Is die verhoogde interactie tussen organisaties, parlementairen en kabinetten per definitie fout? Er zijn verschillende soorten lobbyen. De meest begrijpelijke vorm is zeker het bespelen van de brede publieke opinie met petities, breed onderschreven noodkreten en opinies in de media. Vooral bedreigde organisaties (Campo, de Queeste, Sering, Theater Aan De Stroom, ...) hebben zo proberen aantonen hoe groot het electorale bereik van hun ontdane achterban is. Soms gebeurt dit collectief: organisaties bundelen zich thematisch of regionaal om aandacht te vragen voor hun gedeelde zaak. Zo stuurden een reeks onderzoeksgerichte, ‘slow art’-organisaties de open brief ‘Wat nu?’ naar Schauvliege, om te waarschuwen voor de afbraak van kleine plekken voor experiment. Hetzelfde deden vijfentwintig organisaties uit de kinderkunstensector, die vinden dat hun landschap 'over alle beoordelingscommissies heen fors verlies lijdt'. De transparantie van zulke lobby’s is groot.
Meer in een schemerzone zitten informele individuele contacten, maar daar zien politici geen graten in. ‘Ik luister naar mensen hun verhaal en probeer me een opinie te vormen in functie van het grotere geheel: de beoordeling en de middelen binnen het Kunstendecreet’, aldus De Coene. ‘Als ik samenzit met pakweg een groot jeugdtheater, leert me dat veel voor de evaluatie van het Kunstendecreet die we na de zomer willen maken. Het helpt je pijnpunten aan ons cultuurbeleid te ontwaren, en jezelf een opinie te vormen over de toekomst. In die zin vind ik het zelfs mijn plicht om te luisteren naar signalen.’
Ook Caron verdedigt zijn interactie met individuele organisaties. ‘Wij adviseren over politieke gevoeligheden, informeren onszelf en winnen inzicht. Dat is ons vak, met cultuurbeleid bezig zijn. Beoordelingscommissies proberen beïnvloeden vind ik absoluut niet kunnen, maar wij vertegenwoordigen de publieke kant van de zaak. Politiek is de enige plek waar bevraagd kan worden of er nog genoeg ruimte is voor bijvoorbeeld folk of klassieke dans. Daar gaat het om! Het is helemaal niet zo dat je als politicus door het vuur zal gaan voor werkingen die je zelf niet kwaliteitsvol genoeg vindt. Die deontologie moet je als politicus wel hebben.’
DE REGIONALE LOBBY
Er wordt niet alleen gelobbyd door negatief geadviseerde organisaties, maar minstens zo hard door huizen die hun subsidiebedrag verhoogd willen zien. De sterkste lobby komt echter niet rechtstreeks van organisaties, maar vanuit de regionale politiek. Zo vroeg de Stad Antwerpen, via cultuurschepen Philip Heylen, bij alle Antwerpse organisaties hun preadvies op. Er werd berekend dat zij samen 3,5 miljoen aan Vlaamse subsidies dreigen kwijt te spelen, een onmogelijk bedrag om vanaf 2013 te compenseren vanuit de stedelijke cultuurbegroting. Dan kan je als stad – en Antwerpen is hier zeker niet de enige – maar beter preventief een paar beslissingen van de Vlaamse overheid proberen om te buigen.
Alleen, wiens zaak gaan steden dan bepleiten bij de hogere cenakels? Informeel horen gezelschappen van het Antwerpse cultuurkabinet dat er voor iedereen gelobbyd wordt, maar in praktijk maakt de regionale politiek natuurlijk een keuze, en dat zal niet zijn voor wie niet is komen aankloppen. Zeker met de gemeenteraadsverkiezingen in het vooruitzicht kunnen burgemeesters het zich maar moeilijk permitteren om onder hun bewind bepaalde culturele bakens in hun wingewest te zien wegvallen, of hun subsidiebedrag beknot te zien.
Ook in West-Vlaanderen en Limburg benaderden de provinciale gedeputeerden van cultuur al hun kunstenorganisaties, om de schade op te meten en bij de nationale politiek hun zaak te gaan bepleiten. Beide provincies delen immers de indruk dat hun periferie culturele positie bij de beoordelingscommissies in hun nadeel heeft gespeeld. ‘Er worden uiteenlopende strategieën gekozen, waarbij West-Vlaanderen en Limburg ook elkaar in de gaten houden’, is de indruk van een Limburgse culturele insider. ‘Het lijkt alsof er een gevoel van concurrentie speelt.’
Dat is de paradox van cultuur, zegt Jan Denolf, directeur van De Werf in Brugge en voormalig adjunct-kabinetschef van Bert Anciaux (nu sp.a). ‘Elke vier jaar lijkt cultuur, goed voor amper 1,1% van de Vlaamse begroting, even het belangrijkste beleidsdomein van de regering te worden. Dat komt doordat burgemeesters niet kunnen inschatten wat de sociale en electorale implicaties zijn van de keuze om bedreigde cultuurhuizen niet te steunen. Een bloedbad in de erfgoedsector zouden ze nooit zo sterk oppikken.’ Denolf noemt die paradox de redding van de kunsten, maar stelt ook dat je ‘een duivelse cocktail’ krijgt wanneer die grote politieke interesse voor de kunsten en de eigen acties van kunstenorganisaties elkaar vinden, ‘zeker in Gent en Antwerpen’.
GOEDE EN FOUTE LOBBY
De Coene benadrukt dat de kunstenlobby wel in perspectief moet worden geplaatst. ‘Zelfs toen de EU nog maar uit vijftien landen bestond, waren er in het Europese parlement al drieduizend professionele en sterk georganiseerde lobbyisten aan de slag. Dat is nog wel wat anders dan die brave mensen van cultuur, die met hun grote hart voor kunst en samenleving per definitie de goede zaak bepleiten, en niet een of andere winstlogica.’ Caron sluit zich daarbij aan. ‘Telenet en Belgacom lobbyen aan de lopende band, en daar neemt niemand aanstoot aan.’ Volgens Caron was de politieke invloed op de kunstensubsidiëring vóór het Podiumkunstendecreet van 1993 ook veel groter dan nu. ‘Tot dan werd er gewoon geld uitgedeeld à la tête du client.’
Lobbyen wordt schadelijk als je er anderen mee schaadt
Wel zien beide politici een kritische grens, waar de goede lobby (‘bij beslissers draagvlak en een goede indruk creëren voor je organisatie) omslaat in foute lobby. ‘Die grens ligt waar politici overtuigd worden om te interveniëren vanuit motieven die niets meer met het artistieke te maken hebben, maar enkel met pure overlevingsdrang’, zegt Caron. ‘Lobbyen wordt dus schadelijk als je er anderen mee schaadt, door voor één organisatie een onrechtmatig voordeel te bepleiten ten koste van een andere. Elke ministeriële correctie op de commissieadviezen die niet terdege gemotiveerd kan worden, is intolerabel.’
Of die foute lobby in het nog korte verleden van het Kunstendecreet vaak is voorgekomen? ‘Elke partij heeft boter op het hoofd’, zegt Caron. ‘Het Raamtheater, de lang gerekte doodstrijd van Taptoe of de Zwarte Komedie: dat zijn intussen klassieke voorbeelden. Maar dit soort gevallen van platte partijpolitiek blijven schaars. Veel lobbygevoeliger zijn dossiers aan de buitenkant van het decreet: rond toerisme en erfgoed, rond publieke evenementen met veel uitstraling of grote bouwdossiers als deSingel of het Concertgebouw.’
Toch herinnert Jan Denolf zich uit zijn tijd bij Anciaux meerdere bedenkelijke lobbypogingen. ‘Niet zelden ging het om een vorm van crypto-chantage: “als je daaraan komt, dan ...” Ik ben in mijn leven ook maar één keer opgebeld door Wilfried Martens (CD&V), dat was toen. Of Frank Vandenbroucke (sp.a), vanuit de raad van beheer van het Stuk: “Laat ons aannemen dat het Stuk even belangrijk is als het Kaai, is de boodschap duidelijk?” En voor het Kaai kwam die telefoon ook. Maakte dat indruk? Sommige telefoons niet, andere wel. Vandenbroucke stelde geen vraag, hij deelde iets mee. Veel romantiek kwam daar niet bij kijken.’
HET JOKERRONDJE
De spin in het hele lobbyweb is niet de cultuurminister, zoals vaak wordt gedacht. Schauvliege –in praktijk haar adviseur Jan Vermassen –maakt weliswaar een voorstel op voor de hele subsidieverdeling, maar de finale beslissing is er een van de Vlaamse regering, die Schauvliege daarna publiek maakt. Die knoop wordt doorgehakt op een zogenaamd ‘meerderheidsoverleg’: een interkabinettaire vergadering waar minister Schauvliege haar plan voorlegt aan de drie kabinetschefs van minister-president Kris Peeters (CD&V) en vice-ministers Ingrid Lieten (sp.a) en Geert Bourgeois (N-VA). Samen moeten ze tot een unaniem besluit komen.
In de wandelgangen spreekt men over ‘het jokerrondje’: volgens insiders schuift elke partij er aan met een paar noodzakelijke wensen: een vijftal organisaties die ze wil opvissen, of enkele subsidiebedragen die ze wil aanpassen. ‘Dan begint het dealen’, aldus Denolf. ‘Wat krijg je erdoor, wat niet? Schauvlieges politieke intelligentie zal blijken uit de mate waarin ze weet te anticiperen op de kaarten van de rest.’ Doel van de hele kunstenlobby is dus om in de speelhand van deze of gene partij terecht te komen. Het aantal jokers is evenwel beperkt. Wie zullen deze keer de gelukkigen zijn? Er vallen namen als het Filmfestival, De Bijloke, Watou, Dranouter, Beaufort, ... ‘Omwille van het politieke evenwicht worden dossiers die inhoudelijk niets met elkaar te maken hebben, toch aan elkaar gelinkt’, aldus Denolf. ‘Je zou versteld staan van het surrealisme dat daarbij soms gehanteerd wordt.’
Het heeft inderdaad iets weg van je reinste koehandel, waarbij artistieke kwaliteit niet langer van tel is. Tegelijk resulteerde dit jokerrondje volgens Caron wel altijd in een verhoging van het totaalbudget voor de kunsten. ‘Dan wordt er gezegd: “Die en die moeten erbij, of dit besluit passeert niet.” En de minister: “Ok, maar dan moeten jullie ook met extra geld over de brug komen”. De uiteindelijke factuur wordt rondgemaakt met extra middelen uit andere potjes.’
KLEINE KANS OP SUCCES
De omvang van die correcties –en dus de efficiëntie van de kunstenlobby? – is beperkt.Bij de laatste grote subsidiebeslissing in 2009 paste Bert Anciaux 6% van de commissiebesluiten aan, door een 15-tal negatief geadviseerde organisaties weer op te vissen. Lang niet allemaal waren ze het effect van lobbyen. ‘Voor de meeste organisaties was die correctie zonder problemen te motiveren, onder meer vanuit Anciaux’ oprechte aandacht voor interculturaliteit’, zegt Denolf. ‘Maar voor twee à drie organisaties, gevallen van partijpolitiek gelobby, lag die objectieve motivering veel moeilijker. Daarover zei de politiek simpelweg: “los het op”.’
Ook Caron relativeert de omvang van succesvolle lobby’s. ‘We spreken over geen 10% van alle erkende organisaties: misschien over 2-3% als het om opgeviste organisaties gaat, en over 5% wat aangepaste bedragen betreft. Het klopt dat Anciaux in 2009 heel wat geadviseerde subsidiebedragen heeft gewijzigd, maar dat was voor 90% vanuit zijn grote persoonlijke interesse in begrotingscijfers en subsidiebedragen. Slechts 10% was het gevolg van gelobby. Globaal genomen blijven de uitgebrachte adviezen dus zeker richtinggevend.’
De hamvraag is natuurlijk wel of diezelfde financiële correctieruimte er ook voor Schauvliege zal zijn. De kluizen van de Vlaamse overheid staan in deze besparingstijden onder zoveel meer druk dat elk politiek pleidooi voor organisatie X of Y vanzelf ten koste lijkt te zullen gaan van organisatie Z, en dus elke lobby ‘schadelijk’ zal blijken uit te vallen. Toch kan Denolf zich niet indenken dat Peeters in uiterste nood niet kan bijspringen met een extra potje. ‘Ik heb dat vaak genoeg meegemaakt. In de kunsten gaat het verschil tussen een bloedbad en een continuering in de sector over amper vijf miljoen. Als Hilde Crevits (CD&V) twee rondepunten een jaar opschuift, is het probleem opgelost. Zelfs op de eigen cultuurbegroting, goed voor 480 miljoen, is vijf miljoen altijd te vinden.’
MATHEÜSEFFECT
Moeten we lobbyen dan maar oogluikend toestaan, als een eeuwig natuurfenomeen? Wat er bovenal natuurlijk aan blijkt, en daarom des te bedenkelijker, is het recht van de sterkste. ‘Als er geen algemeen beleidskader is, en weinig rek op de begroting, dan versterkt het lobbyen de bestaande machtsverhoudingen tussen de grote en de kleine organisaties’, stelt Caron. Grote cultuurinstellingen kunnen bogen op bredere netwerken, meer symbolisch gewicht in hun bestuursraden, meer personeel en dus relatief meer tijd en energie om hun zaak zichtbaar te maken bij de politiek. ‘Doorgewinterde lobbyisten zijn altijd verbonden aan de grote huizen’, weet Denolf. ‘Zo krijg je een enorm mattheüseffect, dat is de grote schande. Voor de kleintjes wordt er niet gezorgd, hoor.’
Doorgewinterde lobbyisten zijn altijd verbonden aan de grote huizen
De Coene nuanceert dat hij zowel door kleine als grotere organisaties benaderd is, en zelfs door sectoren, maar erkent wel dat grotere organisaties meer indruk kunnen maken op politici in hun directe omgeving, omdat hun lokale uitstraling veel groter is. ‘Vanuit een elementair rechtvaardigheidsgevoel heb ik altijd aandacht voor de kleintjes, voor de tere planten. Maarals Bekaert achthonderd mensen ontslaat, dan is dat voorpaginanieuws, terwijl zeven man in vooropzeg in een klein bedrijf slechts een kort berichtje waard is. Zo heb je ook in de cultuursector heel verschillende amplitudes.’
Vanzelf komen we weer uit bij de anonieme brief, waaruit duidelijk blijkt dat hij door eerder kleinere gezelschappen geschreven is. Velen zullen hun oproep naïef noemen, omdat lobbyen nooit uit te roeien valt. Maar in essentie hebben ze een punt. Zeker in tijden van schaarste heeft elke vorm van niet-publiek lobbyen een ondemocratisch en conservatief effect: het bevestigt de status quo en de macht van de majors, en devalueert de puur artistieke beoordeling. Concreet: zullen die kleinere gezelschappen die na een erg positieve beoordeling een verhoging van hun subsidies in het vooruitzicht zijn gesteld, die eind juni ook daadwerkelijk toegekend krijgen? Er zijn voorbeelden van gezelschappen die zo’n aangekondigde verhoging in opeenvolgende subsidierondes toch weer mislopen zijn, gepasseerd door de lobby van anderen.
OPLOSSINGEN?
Valt dat te verhelpen? Blijkbaar niet met charters. Misschien wel door te zorgen voor een meer formeel kader waarin politici extra informatie kunnen opvragen bij gezelschappen? Door een en ander transparanter te maken? Of door de eindbeslissingen zelfs niet langer door de politiek, maar door onafhankelijke fondsen te laten nemen – zoals Schauvliege recent zelf voorstelde? Volgens Caron plegen politici immers niet tussen te komen bij het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) of het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL), ook al schrijven vooral literaire auteurs hen wel eens aan met klachten over de beoordeling. ‘Fondsen hebben meer een cultuur van “we houden de boot af”, maar ik zie andere redenen om tegen verfondsing te pleiten.’ Denolf geeft er een paar. ‘Als je nepotisme wil, ga dan voor fondsen. Ze belichamen de ware technocratie. Het VAF toont hoe beoordelen zonder veel gelobby wél kan, maar dat is nog geen garantie.’
Waarom geen collectieve lobby opstarten, om het totale kunstenbudget te verhogen?
Caron pleit liever voor het nauwer betrekken van de steden bij de beoordelingsprocedure voor het Kunstendecreet. Het is een voorstel dat je steeds vaker hoort: maak het lokale niveau mee verantwoordelijk voor de subsidieverdeling, en geef de sterke regionale lobby op die manier een meer officieel en transparant karakter. ‘Je zou steden een derde advies kunnen laten uitbrengen, naast de beoordelingscommissies en de administratie, of hen een groter deel van het kunstenbudget kunnen geven, dat ze naar eigen goeddunken mogen toekennen.’
Denolf is tegen. ‘De kritische massa van een samenleving, zoals de kunsten, wordt beter niet lokaal beoordeeld, maar wel van op een veilige afstand, vanuit een breder gemeenschapsideaal. Dat noem ik beschaving. Anders gaat het over vijf jaar tussen het voortbestaan van een theater en de bouw van een nieuw zwembad. Lucide steden zullen een intendant aanstellen, maar wie met een malloot van een burgemeester zit, kan het schudden.’ Ook De Coene is niet echt te vinden voor meer stedelijke invloed: 'Omdat het moeilijk is, gaan we het toch niet nog wat ingewikkelder maken? Hoe kun je nu verwachten van lokale beleidsmakers dat ze een onafhankelijk advies zullen geven over dossiers binnen hun eigen stad?'
NAAR EEN COLLECTIEVE LOBBY
Heeft de kunstensector het niet gewoon zelf in handen? Uiteindelijk is het toch vooral zielig, hoe zoveel organisaties met eenzelfde ideaal toch tegen elkaar op van politicus naar politicus hollen om hun eigen belang te bepleiten. Hoe komt dat? Omdat het grotere plaatje verduisterd is: er is te weinig geld voor iedereen. Waarom dan geen collectieve lobby opstarten, om het totale kunstenbudget te verhogen? Bepleit één zaak, in plaats van honderden zaakjes. Dat is wat Peter De Caluwe, directeur van De Munt, in essentie bedoelde, toen hij begin dit jaar zijn ‘pleidooi voor een lobby voor de culturele sector’ publiceerde. Dat is wat ze in Nederland ooit probeerden met een gezamenlijke actie voor 1% van het overheidsbudget voor de kunsten.
Voor zo’n brede lobby is niet enkel een vloedgolf op de politiek nodig, maar ook op andere maatschappelijke sectoren. ‘Een breed maatschappelijk draagvlak is een belangrijke factor om een succesvolle lobby te voeren’, schrijft Ben Pauw, auteur van het boek Lobbyen in Nederland, in het genoemde Boekman-nummer. ‘Coalitievorming is dan ook een steeds vaker gebruikt lobbyinstrument. Hoe breder en verrassender de coalities zijn, hoe groter het effect op de politieke besluitvorming en de kans op succes.’ Voor de kunstensector acht hij – afhankelijk van het actiepunt – coalities mogelijk met koepels in het bedrijfsleven, de Kamers van Koophandel, de Consumentenbond, of middenveldorganisaties allerhande.
Je kan daar de zin van inzien, of niet. Maar dat de versplinterde Vlaamse kunstensector nood heeft aan een fameuze mind switch in zijn lobbystrategie voor subsidiebehoud, is wel duidelijk.
Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.