Wie gelooft nog in fictie?

Door Tom Van Imschoot, op Wed Jan 11 2012 22:04:25 GMT+0000

'Modern zijn', schreef Roland Barthes ooit, 'is begrijpen wat niet langer mogelijk is.' Maar wat betekent dat in een tijd die laat uitschijnen dat alles mogelijk is geworden? Wat betekent dat voor de kunst die onder dat gesternte leeft? Alles wat zij doet, is altijd al als mogelijkheid gerecupereerd. Alles kan gewoon. Het maakt geen verschil. Zoeken naar nieuwe mogelijkheden werkt niet langer bevrijdend. De onverschilligheid heerst, een beklemmende terreur. Hoe dan toch modern te zijn?

Wat niet langer mogelijk is wanneer alles mogelijk is geworden, is het onmogelijke. Alles kan, zolang men maar niet het onmogelijke wil. Maar natuurlijk is het idee dat 'alles kan' een fictie – een illusie, een vals bewustzijn dat de omnipresente ideologie van de vrije markt ons opdringt. Het volstaat, zoals Slavoj Žižek niet ophoudt te doen, om naar sociale veranderingen te vragen die aan het dogma van de grenzeloze groei raken, om te moeten horen hoe weinig in feite kan. Terwijl inzake persoonlijke vrijheden en technologie inderdaad niets meer onmogelijk schijnt.

Vanuit zijn overtuiging dat het 'misschien tijd is om de coördinaten van wat mogelijk en wat onmogelijk is om te keren', vist Žižek de prachtige, revolutionaire slogan van Mei '68 op: ‘Soyons réalistes, demandons l'impossible.’ Hij schrijft zelfs: 'De enige realistische optie is [...] te doen wat binnen het [bestaande] systeem onmogelijk is.' Maar is dat ook echt wel mogelijk? Ik bedoel: is dat wel modern genoeg gedacht, in de betekenis die Barthes daaraan gaf? Of is het juist een terugval?
50_VanImschoot_ImagineNoFiction.jpgDe revolutie van mei 1968 had als motto ‘de verbeelding aan de macht’. Het kwam erop aan de bestaande orde omver te werpen, een droom die onmogelijk scheen mogelijk te maken. Maar als ons protest vandaag iets leert, dan is het wel dat de mogelijkheid van de revolutie nu zelf onmogelijk is geworden, bij gebrek aan voorstelling van de macht waartegen ze is gericht. Het kapitalistische systeem heeft immers geen kop, waardoor het niet kan worden onthoofd door een revolutie. Het beregelt ons leven door middel van een niet te overzien netwerk van anonieme transacties, waarvan de ontregelende werking noodzakelijk is om zichzelf en ons huidige leven mogelijk te houden.

Aldus heeft de revolutionaire verbeelding van wat binnen het bestaande systeem onmogelijk is, geen object van macht dat het kan vernietigen of omverwerpen. Ze is gedoemd om in de fictie te blijven steken, in haar eigen onmogelijkheid. Ze wordt, zeg maar, 'gegijzeld'.

IMAGINE NO FICTION

De mogelijkheid van de revolutie is nu zelf onmogelijk geworden

Dat is ook het punt waarop de kunst haar rol opeist. Veel kunst van vandaag is erop gebrand om ficties te doorprikken: de fictie waarmee we leven, maar vaak ook haar eigen fictie, niet zelden vanuit een soort revolutionair ongeduld om de kunst zelf achter zich te laten en onmiddellijk op te lossen in de realiteit. De heersende obsessie met het reële, die onder meer tot uiting komt in de artistieke wending naar de documentaire, is daarvan wellicht het meest sprekende teken. Juist door zich buiten de fictie te begeven, gelooft de kunst ons iets reëels te kunnen laten zien.

Die gedachte is niet onbegrijpelijk. Onze kijk op de realiteit is nu eenmaal totaal in de ban van een (ideologische) fictie, zelfs in die mate dat elk radicaal alternatief algauw irrealistisch heet. Vandaar ook de spontane associatie tussen hedendaagse, documentaire kunst en engagement. Maar tegelijk: kunst die zich om die reden buiten de fictie, voorbij de kunst tracht te begeven? Verspeelt die haar verbeelding niet aan de fictie par excellence: een wereld zonder fictie? Met andere woorden: raakt ze, in een poging te ontsnappen aan de fictie die onze wereld beheerst, niet verstrikt in wat ze tracht teniet te doen?

Geen kwaad woord over de inzet van het documentaire in de kunst. Maar kijk naar Durban. Alles wijst erop dat zelfs de naakte voorstelling van de klimatologische realiteit die ons wacht, gewoon machteloos is ten aanzien van de fictie die het kapitalisme wereldwijd draaiend houdt. We maken onszelf graag wijs dat het een verschil maakt, maar elk effectief verschil ketst af op de neutraliserende onverschilligheid van het systeem – waarvoor 'alles mogelijk' is, zolang men maar realistisch blijft. Inderdaad, het systeem herleidt zelfs het meest reële beeld tot een mogelijkheid om naar de wereld te kijken.

Dat is de ultieme recuperatie. Het ideaal van de moderne, 'vrije' kunst – de wereld met nieuwe ogen zien – wordt zo totaal vrijblijvend gerealiseerd. Niet uit gelatenheid, maar juist uit engagement tegenover onze moderniteit moeten we daarom langer stilstaan bij het diepe verband tussen radicale verbeelding en machteloosheid, fictie en onmogelijkheid waarop deze tijd ons dwingend wijst. Alles is er in feite ook klaar voor. Vandaag verklaart de kunst zichzelf immers voortdurend, door middel van een term die alles te maken heeft met een sprakeloze ervaring van onmogelijkheid, ook al is die niet objectiveerbaar. Een ervaring van onmacht ten aanzien van een beeld: fascinatie.

ALS FASCINATIE FICTIE WORDT

Fascinatie is het moment waarop de mogelijkheid om te zien verandert in de onmogelijkheid om op te houden met kijken. (Dat heb ik, vrij vertaald, van Maurice Blanchot.) In dat opzicht is het niet moeilijk om te begrijpen waarom deze tijd zo gefascineerd is, waarom de fascinatie het centrale begrip is dat het spreken over kunst beheerst: constant staren wij naar schermen, de hele wereld lijkt in een scherm verzonken, en de kunstenaar – welke niet? – die beweert dat zijn werk ontstaan is uit een fascinatie, is in feite iemand die zegt dat hij in de onmogelijkheid om op te houden met kijken een mogelijkheid heeft gevonden om de werkelijkheid te naderen, onbeschermd, in haar realiteit, als beeld.

Vaak voeren kunstenaars hun fascinatie daarom op als ultieme verwijzing naar hun realiteit. Het werk kan over alles gaan, daarin is het kind van zijn tijd. Maar het rechtvaardigt zichzelf, ten aanzien van al dat 'mogelijke', doordat het ontstaan is uit de fascinatie van zijn maker, alsof die niet anders kon. Zijn reële leven getuigt als het ware van de noodzaak van zijn kunst – zodat de persoon voor het werk komt te staan. Maar de kunst heeft dat reële leven niet nodig.

Het meest fascinerende boek van deze tijd is De Elf van Pierre Michon

Het meest fascinerende boek van deze tijd komt van een schrijver die nagenoeg verdwenen is achter zijn werk, en het draait om het werk van een schilder dat uiteindelijk louter fictie blijkt. De Elf van Pierre Michon, adembenemend vertaald door Rokus Hofstede, verwijst in zijn titel naar een schilderij van ene François-Élie Corentin dat de elf commissarissen afbeeldt van het Comité du Salut Public (hoofdrol: Robespierre), dat vereenzelvigd wordt met de 'Terreur' van de guillotine (april 1793 - juli 1794) waarin de Franse Revolutie ontaardde.

Volgens de zeer gefascineerde verteller gaat het om 'het beroemdste schilderij van de wereld', het mikpunt van het Louvre zelfs, het voorwerp dus van een collectieve fascinatie. De plaats waar men het kan gaan bekijken, wordt voorafgegaan door een zaaltje met feitenkennis en duiding. Net zoals de tekst er een netwerk van waargebeurde feiten rond weeft, om de mogelijkheid voorstelbaar te maken dat het bestaat.

Hoe is dat schilderij immers mogelijk, inderdaad? Dat is de vraag die De Elf oproept – de reden waarom het boek zo fascineert. Hoe bestaat het dat het Comité zich liet vereeuwigen naar het model van de monarchie waarmee de revolutie wou breken? Of nog: naar het beeld van de dictatuur die het achteraf zou representeren, maar dan terwijl de feiten zich nog voltrokken, op het moment van de verschrikkelijke waarheid, toen de revolutie op haar eigen onmogelijkheid botste? Alsof De Elf, meer dan dat het een beeld van de geschiedenis toont, de Geschiedenis zelf is, in beeld. Antwoord van de verteller: 'Omdat de Geschiedenis aan haar ceintuur een buidel geluk draagt, een speciale beurs voor de bekostiging van onmogelijke dingen.'

Dat klinkt oneigentijds: wie gelooft nu nog in zulke fictie? Aan het eind van het boek denk je onwillekeurig dat je het schilderij kent, zelfs al gezien hebt. Ook al weet je: dat is onmogelijk. Wat kan daar de zin van zijn? Het punt is dat Michon fictie als een zoeklicht inzet daar waar de feiten ons in de steek laten om te begrijpen wat er gebeurd is: De Elf als 'duistere bladzij' – aan het begin van de Verlichting. Hij opent met zijn verbeelding een kier in de geschiedenis, waar juist fictie als haar waarheid verschijnt, terwijl wij dachten dat haar loop gefixeerd was.

Het is niet onmogelijk om dat op vandaag te betrekken. Want als fictie ons bestaan beheerst, kan kunst onze fascinatie heroriënteren op de onwaarschijnlijke kracht van wat niet bestaat.

Pierre Michon, De Elf, Amsterdam: Van Oorschot, 120 blz; ISBN 9789028250888

Op woensdag 8 februari spreekt vertaler Rokus Hofstede over Pierre Michons De Elf - en over fictie en verbeelding - tijdens het evenement Imagine No Fiction in Vooruit. Hij treedt samen op met David Claerbout, Gust Van den Berghe en Wendy Morris, op initiatief van Sint-Lucas Beeldende Kunst Gent. Meer info.

Lees ook deel 1 in onze reeks artikels over fascinatie.

Tom Van Imschoot is literatuurredacteur van rekto:verso.