Werken aan een label voor beter werk
Door Josine De Roover, Robrecht Vanderbeeken, op Tue Nov 24 2015 12:19:12 GMT+0000Ook in de cultuursector blijft ‘duurzaamheid’ een woord dat velen vaker bepleiten dan echt belijden. Mochten we dat discours nu eens hard maken met een fair practice-label voor duurzame cultuurorganisaties, op basis van hun eerlijke arbeidsvoorwaarden voor losse kunstenaars? En niet van bovenuit, maar van onderop. Het is trouwens al bezig: internationaal, maar ook in België. Voor je het weet, komt er een vakbond van kunstenaars van …
De precaire werksituatie van vele kunstenaars is een feit. Welkom in de wereld van een beroepsgroep die het moet hebben van bijbanen uit andere sectoren om het eigen werk te kunnen financieren. Kunstenaars en creatieve makers werken vaak gratis, prefinancieren hun producties dikwijls zelf en zijn veelal afhankelijk van de goodwill van opdrachtgevers en toonplekken. Lees bijvoorbeeld het enquête-onderzoek van Maaike Lauwaert voor rekto:verso, rond de verloning van beeldende kunstenaars. Haar resultaten deden vlak voor de zomervakantie niet alleen in de pers, maar ook in de Commissie Cultuur van het Vlaams parlement stof opwaaien. Toen cultuurminister Sven Gatz daar de vraag kreeg wat hij aan die precaire situatie van individuele kunstenaars zou doen, benadrukte hij het belang van de rechtstreekse ondersteuning via project- en ontwikkelingsbeurzen. Een wrange uitspraak, want enkele weken later volgde een nooit geziene knip op net die ondersteuning.
De zaken zelf in handen nemen, dat is de kracht van cultuurscheppers
Niet alleen de subsidiënt, ook de structureel gesubsidieerde organisaties zouden wel wat meer verantwoordelijkheid mogen opnemen voor de economische positie van individuele kunstenaars. Vorig jaar al formuleerde NICC, belangenbehartiger van beeldende kunstenaars, een warme oproep om een einde te maken aan de haast ingebakken praktijk van niet-verloning in de beeldende kunsten. NICC vroeg musea en andere organisaties om in hun budget voldoende ruimte te voorzien voor professionele productie- en prestatievergoedingen. Het beleid zou die verloning dan meer kunnen honoreren en opvolgen, bijvoorbeeld door organisaties te belonen die niet alleen in hun begroting, maar ook in hun afrekening de kunstenaar centraal plaatsen. Maar of dat soort voorstellen hoog op de agenda van de minister staan? Daar lijkt het niet op.
De muurtjes over
De vraag die zich opdringt, is wat wij als sector zelf kunnen doen. In zijn boek Zelf denken – een leidraad voor verzet roept psycholoog Harald Welzer op om de status quo te doorbreken door in de eerste plaats de weerstand in onszelf te overwinnen. Een radicale verandering in de kunsten, met een voelbaar effect op het terrein, kan zich alleen voltrekken als we de drempels overwinnen om de dingen samen aan te pakken. Het komt erop aan het ingebakken individualisme te overstijgen en een nieuw elan te vinden in gezamenlijk ontwikkelde instrumenten, die we zelf gaan praktiseren als de nieuwe norm.
Dat is meer dan mooipraterij. In veel landen zie je in de kunstwereld ook daadwerkelijk nieuwe allianties ontstaan: duurzame vormen van zelforganisatie waarbij kunstenaars en instellingen de krachten bundelen om samen urgenties aan te pakken. Zo groeide in Vlaanderen vanuit diverse hoeken het idee van een ethische code rond de verloning van kunstenaars. Dat gebeurde niet alleen bij het jonge Brusselse kunstenaarsplatform State of the Arts of in het door NICC opgestarte Platform Kunstenaarsstatuut. Ook oKo, de belangenbehartiger van de werkgevers in de kunsten, voelt de nood aan een deontologische code om correct om te gaan met werknemers – en dus ook tijdelijk tewerkgestelde kunstenaars. Hoe kunnen die dynamieken elkaar nu vinden en versterken?
De zaken zelf in handen nemen, dat is de kracht van cultuurscheppers.Het kunstenveld hoeft daarbij niet het warm water opnieuw uit te vinden. Het kan zich beroepen op de principes van rechtvaardige samenwerking zoals de Fair Trade Federation die vooropstelt: ‘Betaal een eerlijk loon in de lokale context. Voorzie in gelijke werkmogelijkheden voor iedereen en vooral voor de meest precairen. Engageer je voor duurzaamheid. Stel je open voor publieke verantwoordelijkheid. Bouw langetermijnrelaties op. Zorg zoveel mogelijk voor financiële en technische ondersteuning voor ontwikkelaars.’ (Fair Trade – A Beginner’s Guide, Jacqueline DeCarlo, 2007)
Van solidariteit tot diversiteit
Het gemeenschappelijke voorstel waar alle genoemde partijen nu rond samenzitten, is een fair practice-label in de kunsten: een label voor organisaties die werk maken van een rechtvaardige kunstenpraktijk. Het stelt een meer gelijkwaardige samenwerking tussen individu en organisatie voorop, gebaseerd op dialoog, transparantie en respect. De dummy van zo’n label, dat nu op de tekentafel ligt, zou vier aandachtspunten naar voren schuiven.
De eerste parameter, Solidarity, gaat over respect voor de arbeidswetgeving, voor contractuele rechtszekerheid en de opbouw van sociaal-financiële rechten. Concreet gaat dat om het naleven van – reeds bestaande – afspraken als cao’s en de minimumvergoedingen voor deelname aan tentoonstellingen, festivals, lezingen, het schrijven van teksten en andere diensten. Bijkomende richtlijnen zouden kunnen zijn dat de kleine onkostenvergoeding (KVR) zoveel mogelijk wordt vervangen door verloning via factuur of loondienst. Of denk aan een variabel verloningssysteem op basis van de financiële draagkracht van kunstenorganisaties – grotere instellingen kunnen bijvoorbeeld werken met hogere vergoedingen dan kleinere kunstenaarsinitiatieven.
Een label is geen finale onderscheiding, wel een stimulerend leermiddel
De drie andere parameters trekken die rechtvaardige arbeidsverhouding open naar een breder maatschappelijk kader. _Transparency_omvat afspraken over ethiek bij de keuze voor sponsors en andere partnerships. Of: hoe een open en transparant beleid voeren ten aanzien van deelnemende kunstenaars? Ecology bundelt aspecten rond duurzaamheid: niet alleen de bewuste keuze voor milieuvriendelijk transport of energiegebruik, maar ook de duurzaamheid van langetermijnengagementen met kunstenaars. Diversity ten slotte gaat om gendergelijkheid, openheid voor medewerkers met verschillende culturele achtergronden en aandacht in de programmering voor minder mediagenieke of marktconforme kunst.
Voor de concrete vertaling van deze principes in een geloofwaardig label kan de sector steun zoeken bij juridisch onderlegde organisaties met expertise in fair trade. FINE, nota bene gevestigd in Brussel, is de internationale koepel van de vier bestaande internationale fair trade-netwerken: Fairtrade Labelling Organizations (FLO), World Fair Trade Organization (WFTO), Network of European Worldshops (News!) en European Fair Trade Association. Als we iets goeds doen, laten we het dan ook goed doen.
W.A.G.E. werkt
Klinkt dat al te idealistisch, of misschien zelfs naïef? Veel van deze parameters – zoals de principes van goed bestuur en diversiteit – vonden al hun weg naar de subsidiecriteria voor kunstenorganisaties. Er zijn reeds trajecten afgelegd die het kunstenveld ondersteunen in zijn streven naar duurzaamheid, zoals Green Track voor ecologie. Ook in het buitenland bestaan al soortgelijke initiatieven rond fair art practices.
Zo is er Working Artists and the Greater Economy, een activistische organisatie die, sinds haar informele ontstaan in 2008 in New York, een steile opgang maakt in meerdere Angelsaksische landen. Via de toekenning van certificaten ijvert W.A.G.E. voor een rechtvaardige betaling van kunstenaars in de non-profitsector, en voor duurzame relaties tussen kunstenaars en instituten. Er wordt een eigen fee calculator gehanteerd, met een minimum- en maximumverloning en verschillende tarieven voor presentatie, productie, lezingen, het schrijven van teksten en het bijwonen van vergaderingen.
W.A.G.E. werkt: sinds de organisatie vanaf 2014 certificaten uitschrijft en opvolgt, sloten er zich al achttien instituten en culturele netwerken aan. Wel beperkt W.A.G.E. zich voorlopig tot verloning. Andere aspecten – ecologie, diversiteit, inspraak, transparant overleg – kunnen evengoed deel uitmaken van een label. Die verschillende parameters hoeven elkaar niet uit te sluiten, noch tegen te werken. Een veelzijdig label, met verschillende rankings die gradueel toegekend worden (vergelijkbaar met de kleurcodes op koelkasten), kan bijvoorbeeld een stimulans zijn om de eigen werking ook op andere vlakken in vraag te stellen en te dynamiseren.
Zo beschikken grotere instellingen wel over de middelen om productievergoedingen en verloningen uit te betalen, maar kunnen ze op het vlak van samenwerking met kunstenaars misschien nog iets leren van kleinere organisaties. Voor die kleinere werkingen zijn juist de wettelijke loonbarema’s minder evident, maar ze spelen misschien wel een pioniersrol in het centraal stellen van kunstenaars in het beleid. Een label is geen finale onderscheiding, wel een stimulerend leermiddel.
Bottom-up is de weg
Cruciaal is natuurlijk de implementatie van zo’n fair practice-label. Hoe zorg je ervoor dat het nastreven van good practices ingang vindt en wortel schiet in de praktijk? Top-down blijkt voorlopig niet te lukken. Zelfs in Zweden, waar het correct vergoeden van kunstenaars nog niet zo lang geleden bij wet verplicht werd onder druk van de kunstenaarsverenigingen, blijft de wet dode letter. Er is te weinig controle op het terrein om verder te raken dan een intentie op papier.
Ook in België zijn er specifieke cao’s met loonbarema’s voor artistieke medewerkers. Maar wat stellen die voor als de subsidiërende overheden de correcte toepassing ervan niet controleren? Dat hoeft nochtans geen cent méér te kosten, mocht de administratie van de minister bij haar jaarlijkse zakelijke controle van organisaties ook hun kunstenaarsvergoedingen en productieovereenkomsten natrekken. Door instellingen die daar tekortschieten toch subsidieverhogingen toe te kennen, stimuleert de overheid straffeloosheid. Een geloofwaardig kunstenaarsbeleid beperkt zich niet tot mooie beloftes en klinkende verordeningen van hogerhand om de kunstenaar centraal te stellen in de hele organisatiecultuur – zoals te lezen staat in de visienota van Sven Gatz.
Hoe zorg je ervoor dat het nastreven van good practices ingang vindt en wortel schiet in de praktijk?
Dan lijkt bottom-up een betere weg: kunstenaars, vakbonden, collectieven en publiek die samen ijveren voor andere machtsverhoudingen. Dat bewijst de Britse organisatie a-n, The Artists Information Company. Het gaat hier om een belangenbehartiger die al aan de weg timmert sinds de jaren 1980 – niet toevallig de Thatcherjaren. Intussen telt a-n ruim 19.000 leden en weet de koepel verschillende organisaties, netwerken en vakbonden samen te brengen rond concrete campagnes.
De Paying Artists-campagne is er zo een. Deze sensibiliseringscampagne – op basis van getuigenissen van wanpraktijken – heeft twee doelen: de opstart van een kitemark (een label) voor instituten én een pleidooi voor nationale beleidsmaatregelen. Verder voorziet a-n in een werkverzekering voor haar leden en geeft het kunstenaars juridisch advies bij contracten. Stap voor stap heeft a-n afgedwongen dat het intussen voor 25% van haar werkingsmiddelen kan rekenen op de Britse overheid, via Arts Council England.
Van code tot keurmerk
Op ManiFiesta, het festival van de solidariteit in Bredene, benadrukte Joseph Young van a-n in een debat over solidaire cultuur dat sympathieke ideeën steriel blijven als er geen beweging achter zit die ondertussen kan wegen op de status quo. De kunstwereld mag dan wel creatief zijn in het bedenken van ideeën en strategieën, het vergt een uitgekiend actieplan met meerdere partners om alternatieven ook werkelijk voet aan de grond te doen krijgen.
Evident blijkt dat zelden. Zo ontwikkelde de Nederlandse vakbond FNV reeds in 2008 een kunstkeurmerk voor betere werkomstandigheden van kunstenaars, maar helaas staan cultuurhuizen niet aan te schuiven om het logo op hun deur te plakken. Bij wijze van tegemoetkoming ontwikkelden de Hollandse culturele werkgevers wel een Governance Code Cultuur met negen principes van goed bestuur. Maar liefst 80% van de culturele ondernemers zou deze code ook toepassen, wat voor een groter arbeidsethos zorgt. Toch blijft de richtlijn te weinig concreet om reële verandering teweeg te brengen.
Ook oKo kondigt in 2015-2016 een eigen deontologische code aan, terwijl de Vlaamse audiovisuele sector onder impuls van de vakbonden een sociaal charter afsloot met een reeks gedragsregels rond opleiding, werkomstandigheden en verhouding werk-privé. Zowel zo’n code als zo’n charter zouden in het fair practice-label opgenomen kunnen worden. Vraag is alleen hoe ambitieus we samen willen zijn. Hoe kunnen de vereende krachten van kunstenaars, vakbonden en kleine collectieven erin slagen om die ambitie aan te scherpen en ook echt te realiseren?
Een zaak van zelforganisatie
Misschien moeten we daarvoor verder durven denken dan een fair practice-label alleen. Eigenlijk komt het verbeteren van de werkomstandigheden van kunstenaars neer op wat ‘syndicaal werk’ heet. Alleen voelen veel kunstenaars zich maar weinig aangesproken door ‘de vakbond’, omdat ze zichzelf als zelfstandigen of toch als autonome werkers zien.
Bovendien doen er in het kunstenveld veel stereotypen de ronde: ‘de vakbond’ zou een bureaucratische mastodont zijn uit een vervlogen tijd. Dat is een misvatting, als je weet dat vakbondswerk in de eerste plaats een zaak van zelforganisatie moet zijn: pas als mensen zich collectief weten te engageren, zullen ze ook echt iets structureels kunnen veranderen. De huidige bezuinigingspolitiek maakt die nood aan sociale strijd des te urgenter. Voor cultuur staan de vakbonden dus voor grote uitdagingen. Hun cultuurwerking moet dringend een verzetje hoger, en daar moeten we vooral sámen aan werken.
Eigenlijk komt het verbeteren van de werkomstandigheden van kunstenaars neer op wat ‘syndicaal werk’ heet
Op dat punt is er goed nieuws: kunstenaarsinitiatieven State of the Arts, NICC en HOOGTIJd maken zich samen met vakbondsafdeling ACOD Cultuur op voor een traject richting een fair practice-label. Ze worden daarin ondersteund door het Kunstenpunt en misschien ook het Kunstenloket. Zelfs oKo werkt graag mee. Een eerste publiek treffen is gepland op 16 december in de gebouwen van ACOD in Brussel, met een workshop ‘How to set up a fair practice label?’. Kunstenaars en cultuurwerkers gaan in gesprek met experts van Oxfam. Samen geven ze te kennen dat ze voor dit label een pioniersrol willen opnemen.
Een tweede halte is voorzien in februari 2016. Een grootschalig symposium rond fair practices in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Brussel (KMSKB) beoogt niet alleen een check & balances van de huidige situatie, maar wil zich ook laten bevruchten door reële buitenlandse ervaringen rond fair practices. Hopelijk inspireert het Nederlandse voorbeeld van het Mondriaan Fonds, dat een budget ter beschikking stelde van onderzoek en ondersteuning van een traject richting billijke vergoeding, ook het Vlaamse kabinet Cultuur.
Want één ding is zeker: zo’n fair practice-label is verre van een utopie. Over het ‘waarom’ staan de neuzen aan de basis in dezelfde richting: omdat de status quo van de huidige praktijk niet alleen de financiële positie van kunstenaars ondermijnt, maar ook de maatschappelijke geloofwaardigheid van het hele kunstenveld. De vragen die resten, zijn van veel praktischer aard: hoe beginnen we eraan? Het antwoord daarop is nog veel aardser: het is al begonnen. Wie doet er mee?
Josine De Roover is beleidsmedewerker van NICC.
Robrecht Vanderbeeken is filosoof en lid van State of the Arts.