Welkom in Flutopia

Door Bert Van Raemdonck, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Bert Van Raemdonck las het werk van Dimitri Verhulst. Eerst was hij een grote fan, maar dat duurde niet lang. Met Verhulsts nieuwste boek, Problemski Hotel, is het echter weer helemaal goed gemaakt. Problemski Hotel is waarschijnlijk het beste wat Dimitri Verhulst ooit in boekvorm heeft gepubliceerd. Hij heeft zich uit het keurslijf van zijn schijnbaar autobiografische vertelsels losgerukt, en dat heeft hem deugdgedaan." Welkom in flutopia is een tekst die balanceert tussen boekbespreking en persoonlijk relaas.

30 november 2001. De Nederlandse uitgeverij Nijgh en Van Ditmar geeft een feestje in haar filiaal in Antwerpen, niet zozeer omdat de Boekenbeurs de kassa's die maand weer eens vrolijk heeft doen rinkelen, maar omdat er net een nieuw boek is verschenen. Nieuw? De eerste druk van De knetterende schedels verscheen al in 1969, maar het vervaarlijk naar de ballen grijpende gevangenisdagboek van Roger van de Velde was aan een nieuw kaftje toe en de publicatie van die nieuwe en overigens pico bello verzorgde editie was voor de Hollanders reden genoeg om de trompetten te laten schallen. Helaas, pindakaas: behalve een handjevol vrienden en collega's van de uitgever en de editeur komt er geen kat opdagen. Jammer, want één man steelt die middag in de Maarschalk Gérardstraat op zinderende wijze de show. Zijn naam is Dimitri Verhulst.

Verhulst, die dat jaar zowel eigen proza als poëzie op de markt heeft gebracht, leest schuchter maar vastberaden een tekst voor waarin hij herinneringen ophaalt aan een vakantiebaantje tijdens een hete Aalsterse zomer in de jaren stillekes. Omstreeks die tijd verdwaalde hij steeds dieper en dieper in de boeken van zijn stadsgenoot Louis Paul Boon, maar ook in die van Roger van de Velde. De tiener Verhulst was Van de Velde beginnen te lezen omdat hij er rotsvast van overtuigd was dat hij later zelf ook boeken zou schrijven, die dan in boekhandels en bibliotheken misschien wel zij aan zij met die van Van de Velde zouden staan. Hij achtte het daarom raadzaam De knetterende schedels toch maar even uit te checken. Pienter jongetje, die Verhulst. Als het boek was tegengevallen, schreef hij nu wellicht onder het pseudoniem Lodewijk P. Boom, maar gelukkig viel Van de Veldes merkwaardige proza geweldig mee. Verhulst was een literaire ontdekking rijker; de zomer schroeide rustig verder.

De tekst die Verhulst over zijn kennismaking met Van de Velde voorlas was weergaloos. Ontwapenend, ontroerend, overtuigend. Stem en ritme deden de rest. Toen Verhulst zijn laatste woord had uitgesproken en onmiddellijk weer verlegen in elkaar zonk met een klamme tong die hoorbaar hunkerde naar alcoholisch vocht en nicotine, wist ik dat ik er een idool bij had. Idolen, helaas, zijn gedoemd om vroeg of laat teleur te stellen. En dat heeft Verhulst intussen ook meermaals gedaan. Al is er ook hoop.

Mestbloem ploem ploem

Meteen na zijn optreden in Antwerpen ging ik aan het lezen in De kamer hiernaast, het boek  waarmee Dimitri Verhulst (1972) in 1999 debuteerde. De kamer hiernaast is een bundel met negen verhalen waarvan er twee eerder in De brakke hond waren verschenen, een ander al in Deus ex machina had gestaan en een vierde eerst in Underground te lezen was geweest. Verhulst was trouwens redacteur van dat laatste tijdschrift uit Gent, dat intussen alweer ter ziele is gegaan. Het boek kreeg redelijk lovende kritieken en werd genomineerd voor de NCR Literair Prijs. In de verhalen van Verhulst viel niet meteen een oneindig originele thematiek of een grensverleggend vormexperiment te bespeuren, wel een eigen zeer bijzondere, gezapige vertelstijl, doordrenkt met gitzwarte humor. In De kamer hiernaast smaakte ik voor het eerst de ingrediënten die Verhulst ook in latere publicaties zou vermengen.

Ten eerste is er het genre, dat duidelijk van autobiografische inslag is. De auteur speelt in zijn debuut (en ook in de opvolger Niets, niemand en redelijk stil) een spelletje door zijn hoofdpersonage Dimitri Verhulst te noemen. Het is een spelletje dat de lezer graag meespeelt, want de inhoud van de verhalen is vaak smeuïg. Als lezer krijg je dan ook rode oortjes als je bereid bent te geloven dat die mysterieuze debutant werkelijk zijn beste vriend heeft uitgekozen om zijn eigen lief te laten bezwangeren, zoals hij in het titelverhaal beschrijft. Ben je niet tot zoveel overgave bereid, dan verliest het verhaal een deel van zijn spankracht.

Een tweede ingrediënt van het typische Verhulst-recept is van thematische aard. Het centrale thema in De kamer hiernaast is net als in de rest van zijn werk de zoektocht naar een reden om de absurditeit van de alledaagse ellende te blijven trotseren, naar de bloem op de mestvaalt. Die bloem blijkt meestal een vrouw te zijn die het hoofd van de lichtgevoelige Verhulst-persona volledig op hol doet slaan. Ze heet Natasha-Van-De-Woonwagens of Gina of Sofie, al blijkt die laatste te verwelken in het ondraaglijke aroma van de haar omringende berg fecaliën. De mestvaalt zelf heet in De kamer hiernaast Reetveerdegem, in De verveling van de keeper Dendermongo en in Problemski Hotel Flutopia. De typische Verhulst-setting is een plaats waar de kleur grijs alles dreigt te domineren. Kinderen met snottebellen die een lekke bal tegen een blinde muur trappen, te dikke majoretten die maar niet in de maat van de fanfaremuziek kunnen stappen, dat soort sfeertje. Hij zet het deprimerende van de omgeving echter telkens in de verf, gooit er een paar hyperbolen tegenaan en kleurt de alledaagse ellende daardoor een beetje bij. Verhulst verkiest het grijs te overkliederen met bruin, zwart, roestrood en kaki en in die ontzettend lelijke kleurenhutsepot vindt hij de ware schoonheid. In het winderige Dendermongo blijkt bijvoorbeeld niet nu en dan eens iemand een beetje neerslachtig te zijn, nee, het is het dorp waar de meeste mensen ter wereld zelfmoord plegen — de aandacht van CNN is meteen gewekt. Op dat soort overdrijvingen kickt de auteur: hoe erger de stank van de mesthoop, hoe meer bijzonder de bloem die erop groeit. De link tussen de naam Reetveerdegem en het beeld van de mestvaalt is evident, maar de naam Flutopia is misschien nog treffender omdat hij zowel de tristesse van het flutbestaan, de flutwereld en het flutvolk als de altijd aanwezige hoop op beter, het utopia, suggereert. Hopen blijft Verhulst immers doen. Hij is al te zeer een romanticus pur sang om het te kunnen laten. Om het bloemetje te kunnen plukken gaat hij met alle plezier tot aan zijn lippen in de stront staan.

In zijn debuut lijkt hij dat doel weliswaar niet te bereiken. In de verhalen uit De kamer hiernaast portretteert hij zichzelf als Kuifje in Flutopia, die gaandeweg verbitterd raakt door de kracht die van de rotte, botte, boerse wereld uitgaat en die ervoor zorgt dat zijn oude vrienden gaandeweg steeds meer verburgerlijken, daardoor vooral zichzelf verradend: 'Soms kom je zo'n jeugdmaat nog eens tegen in de duik, meestal in een winkelstraat, handje aan handje met het vrouwmens dat het berispende gedrag van zijn moeder overnam. Vroeger speelde hij in diezelfde winkelstraat gitaar om een paar haast symbolische pegulanten, nu kiest hij er met verborgen tegenzin geschenkjes voor een familiebezoek uit de etalage' (115). Toch tracht hij zijn verbittering weg te lachen en met een mengeling van afgrijzen en vrolijke verbazing schetst hij een kleurrijk beeld van de curieuze personages rondom hem. Zichzelf portretteert hij graag als het onbegrepen buitenbeentje dat de grote boze buitenwereld maar niet kan vatten. Om zijn eigen non-conformisme in de verf te zetten koketteert hij met de armtierigheid van zijn jeugdige bestaan en met uiterlijke tekenen die bizar genoeg als bewijsvoering dienen dat hij als kettingrokende en sloten alcohol verzettende Schrijver enkel toegewijd is aan het Hogere. In zijn clichématige dandy-achtige gedrag ontkomt Verhulst echter niet aan de kleverige banaliteit van de Vlaamse klei/mest.

Een derde karakteristiek van Verhulsts proza is zijn taal. Die is speels, op het poëtische af, maar dan op dezelfde bonkige en ontwapenende manier waarop de taal van Louis Paul Boon poëtisch is. De dialogen zijn van een geloofwaardige levendigheid die enkele andere Mooie Jonge Honden (2003) hem moeten benijden. Het voortdurende spel met klanken en de creatieve vervormingen van clichématige, oer-Vlaamse uitdrukkingen is soms werkelijk verbluffend. Zoals de overdrijving van zijn eigen ellende dat ook doet, werkt het gegoochel met taal trouwens geregeld op de lachspieren. Verhulst beheerst het idioom van het Algemeen Banaal Vlaams genoeg om er de humoristische kant van te etaleren, en hij laat niet na om dat zoveel mogelijk te doen.

Suske en Wiske en het storende stafrijm

December 2001. Ik heb het debuut van mijn kersverse idool achter de kiezen en ben bevestigd in wat ik kort tevoren ontdekt heb: Verhulst heeft talent. De kamer hiernaast heeft mij niet van mijn sokken geblazen maar heeft mij ook geen seconde verveeld of ontgoocheld. Dat kan ik van bepaalde boeken van de eerste de beste Harry Mulisch niet eens zeggen. Mijn honger is dus zeker niet gestild, en terwijl ik in de boekhandel als kerstcadeau voor iedereen in mijn omgeving De kamer hiernaast bestel, koop ik voor mezelf Niets, niemand en redelijk stil. Eerste vaststelling op de bus naar huis: terwijl uitgeverij Contact de lezer er op de cover van Verhulsts debuut nog op wees dat hij zich aan een bundel verhalen mocht verwachten, is die omschrijving op de kaft van Niets, niemand en redelijk stil achterwege gebleven. Toch bleek de tweede publicatie van Verhulst opnieuw niets anders dan een verhalenboek, dit keer zelfs met minder samenhang dan zijn debuut.

In het openingsverhaal wordt de fabelachtige 'miserlou' van de ik-persoon geïntroduceerd, een Barcelonese schone die hij een poosje op een terras zit gade te slaan. Een coup de foudre treft hem tot in het diepste van zijn ziel, en hij weet met zichzelf geen blijf als ze wat later alweer uit zijn bestaan verdwijnt. Dat doet ze trouwens alleen lijfelijk, want in zijn geest blijft zij voor altijd bij hem. Hij fantaseert haar hele levensverhaal bij elkaar, verzint welke gewoonten en trekjes ze heeft, wat haar bezig houdt, waar ze gaat en waar ze staat. Hij is een schrijver: hij creëert. Zijn drijfveer om te schrijven zit trouwens verscholen in een zinnetje dat op het eerste gezicht helemaal geen poëticale uitspraak lijkt: 'Iedereen is alleen, niet iedereen slaagt erin dat met een ander te delen'. Het is alsof de mens Dimitri Verhulst er in zijn dagelijkse leven niet in slaagt om met zijn ondraaglijk lichte eenzaamheid om te gaan, en daarom aan het schrijven gaat. Hij stuurt dus een personage met zijn eigen naam op pad met de bedoeling de lezer een rol te laten spelen in het proces dat hemzelf uit zijn glanzende kiemcel moet laten losbarsten. Verhulst schrijft om te delen.

Niet alle verhalen uit Niets, niemand en redelijk stil verraden even veel over de psychologie of de poëticale opvattingen van Verhulst. Dat maakt ze niet noodzakelijk minder lezenswaardig. 'Wenken van de chef' is bijvoorbeeld een hilarisch relaas over het konijn William, waarmee het hoofdpersonage noodgedwongen een tijdje moet optrekken. De titel van het hoofdstuk verraadt al min of meer hoe dit naar het groteske neigende verhaal afloopt. De mening van het hoofdpersonage over konijnen doet de rest: 'Als een konijn al ergens voor deugt, áls, dan is het om er warme pantoffels van te breien of het op te peuzelen of om het plat te walsen met de wagen en een stukje vast tapijt op de macadam achter te laten' (49).

Verhulst kan zijn blanke pit moeilijk verbergen, al doet hij er bij wijlen alles aan om de aandacht op zijn ruwe bolster te vestigen. Dat laatste bleek uit de zonet geciteerde passage uit 'Wenken van de chef'. In 'Voor onze kinderen, rijd voorzichtig' gaat hij nog een stapje verder. Hij laat de lezer geloven dat hij ooit op de ring rond Gent een kind heeft doodgereden, wentelt zich vervolgens in cynisme en minimaliseert het incident alsof het een banaliteit was. Hij hoopt zo te choqueren, om daarmee tegelijk fascinatie op te wekken. Kennelijk dweept hij juist met zijn solipsistische houding in de hoop aandacht op zijn splendid isolation te trekken en communicatie mogelijk te maken.

De aangewezen manier om zichzelf in de glansrol van eenzaat te kunnen nestelen is het politiek compleet incorrecte gedrag van zijn literaire alter ego. Daarom laat Verhulst zijn naamgenoot het voor en na de begrafenis op een stevig zuipen zetten, daarbij schamper kakelend over hoe onbewogen hij bij de dood van het kind wel is gebleven. Daarom ook laat hij hem tijdens de kerkdienst een erectie krijgen terwijl hij de moeder van het dode kind zit te begluren. Verhulst vestigt graag de aandacht op zijn totale gebrek aan moraliteit. Dat fenomeen stelt hij ook bij anderen vast, maar (het besef van) die gemeenschappelijke zwakte zorgt er juist voor dat hij heel wat moeilijkheden ondervindt om een warme, diepmenselijke relatie aan te knopen die niet gedoemd is om te verrotten. Homo homini lupus, huilt Verhulst.

In Niets, niemand en redelijk stil werkt hij ijverig verder aan de deels geromantiseerde, deels gefingeerde autobiografie waaraan hij twee jaar eerder was begonnen en technisch gezien hanteert hij daarvoor exact dezelfde middelen als de vorige keer. De ik-verteller strooit opnieuw de ene wise crack na de andere in het rond, een toontje aanhoudend dat ik tongue-in-cheek zou willen noemen. Verhulst bevestigt daarmee dat hij een schrijfstijl heeft ontwikkeld die de lezer kietelt waar hij het graag heeft.

De taaljongleur in hem toont in Niets, niemand en redelijk stil vooral zijn kunstjes in de passages die samen het dunne rode draadje doorheen de verschillende verhalen vormen, met name diegene waarin het hoofdpersonage over zijn 'miselou' mijmert, de 'mooie woestijnprinses' die zo 'schoon' is dat ze je de asem ontneemt en 'de tanden uit je smoel' slaat (8). De gedachte aan haar lokt bij de auteur merkwaardig poëtische volzinnen uit. Een voorbeeld: 'Liefste, Verste, Madonna Van De Minuut, voor het verdriet de vaagheid vordert, voor de mythe jouw scherpste kanten uit mijn memorie mest, moet ik eerst nog onze namen langzaam spellen, onze geuren aan de lakens doorvertellen' (94). Terwijl hij er in deze zin nog in slaagt om mooi op zijn pootjes te landen, gaat hij elders echter compleet de mist in: 'mijn Miserlou, ze komt, van onze liefde kondigt men de kunde aan, de luizen zuigen zich vol aan de muizenis, onze klokken lopen eindelijk gelijk en sterven gaat opnieuw geleidelijk'. Geef toe: dat is klinkklare onzin. Verhulst produceert die wel vaker. Soms is het niet zozeer het gezochte spel met woorden dat hem de das omdoet, maar wel zijn liefde voor het cliché. Hij houdt van de dooddoeners die hij overal om zich heen hoort, op café of op straat. Soms doet hij daar mooie dingen mee, even vaak inspireren ze hem zelf ook tot doffe uitspraken. Als die dan nog slecht geformuleerd zijn, is het huilen met de pet op: 'Wenende vrouwen zijn één van de schoonste zaken op aarde, zo niet de schoonste zaak van allemaal. Een kunstwerk. En mannen zijn hun kunstenaars' (65).

Het enthousiasme van Verhulst om acrobatisch met taal om te gaan doet hem dus geregeld de das om. Zo is hij in zijn pogingen om de lezer van zijn virtuositeit te overtuigen bijvoorbeeld werkelijk geobsedeerd geraakt door de alliteratie. Geregeld stapelt hij het ene stafrijm na het andere op. Stapels die te hoog zijn gaan echter vroeg of laat aan het wankelen, en dat is precies wat er gebeurt met de aanvankelijke appreciatie die je als lezer voor de stijl van Verhulst ervaart. Sommige zinnen zouden kunnen dienen als titel voor het volgende album van Suske en Wiske. Trop is te veel en soms wil je gewoon de andere kant opkijken als er weer eens een salvo bij het haar gesleurde alliteraties rond je oren suist. Vaak worden ze aangerukt om een komisch effect te sorteren, en dat wil al wel eens lukken, maar overdaad schaadt.

De verveling van de lezer

Niets, niemand en redelijk stil leverde fijne lectuur op, zo fijn dat ik er na een avondje al mee klaar was. Het boekje telt ocharme een honderdtal pagina's. Dat zegt dus eigenlijk weer niet zoveel, realiseerde ik mij. Hoe aangenaam mijn avondje ook verlopen was, zonder echt naar boven te durven kijken voelde ik dat een dikke donderwolk boven mijn hoofd kwam drijven.

Dat gevoel kon ik evenwel nog eventjes verdrukken dankzij de uitstekende stukken die Verhulst intussen onder meer in De Morgen publiceerde. Zijn krantenwerk valt niet onder één noemer te klasseren. Zelfs van afzonderlijke teksten kun je niet altijd precies zeggen of het nu reportages zijn of eerder beschouwende stukken. Ze fladderen ergens tussen een paar geijkte genres, maar zijn hoe dan ook altijd voortreffelijk geschreven, vaak verrassend van inhoud of toon, en altijd herkenbaar van stijl. Dat geldt ook voor de soms schunnige teksten die hij voor het columnprogramma van Studio Brussel, Collage, heeft geschreven. Het luxueuze aan dat programma — dat hij zelf ook een tijdje heeft gepresenteerd — was dat je bij de teksten als toemaatje ook Verhulsts stem te horen kreeg. Verhulst spreekt een beetje alsof hijzelf intussen wel genoeg met zijn eigen humoristische schrijfsels heeft moeten lachen. Daarin schuilt echter ook de sterkte van de door hem voorgelezen columns, ze laten vooral de luisteraar lachen. Het maakt hem tot een regelrechte tegenpool van Vitalski, de Antwerpse schrijver die zichzelf ad nauseam tot nachtburgemeester van zijn stad verklaart en eveneens een vaste gast was van Collage. Rotsvast overtuigd van zijn eigen onmetelijke redenaarstalent laat Vitalski mijn gedachten meestal afdwalen naar alledaagse kwesties zoals de vergrijzing van de gemiddelde Honda-bestuurder of de onrustbarend dunne stoelgang van mijn zoontje. Dat is net het omgekeerde van wat Verhulst me met zijn stemtoon doet.

Verhulst debuteerde in 2001 ook als dichter met Liefde, tenzij anders vermeld. De bundel werd meteen genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs voor het beste debuut. Dat was misschien ten dele te wijten aan de geringe concurrentie, want de gedichten van Verhulst vertonen evenveel laagten als hoogten. Opnieuw had de jonge auteur echter zijn neus aan het venster gedrukt. Veel nieuwe inzichten in zijn schrijverschap leverde dat niet op: poëzie was blijkbaar een gedroomd motief om het spel met klanken en dubbelzinnigheden dat hij al in zijn proza had gedemonstreerd te kunnen botvieren. Thematisch bleek zijn eigen psychologie alweer het meest dankbare onderzoeksobject.

Gaandeweg leerde ik Verhulst kennen en ook appreciëren als dichter, performer en schrijver van bijzondere krantenstukken. De donderwolk was echter niet geweken. Met de publicatie van de voetbalroman De verveling van de keeper barstte ze zelfs kletterend open. Over dat boek wil ik eigenlijk kort zijn. Het enige boek van Verhulst dat op zijn kaft het woord 'roman' vermeldt, is namelijk een miskleun. Het verhaal, een soort ironische hagiografie van de fenomenale doelman Zarcko Vandegeneugten, speelt zich af in de toekomst, onder meer in het jaar 2034. In dat jaar laat Verhulst de finale van het wereldkampioenschap voetbal plaatsvinden in het Philip Dewinterstadion in Sint-Niklaas. De finalisten komen uit Turkije en Vlaanderen, dat (zoals de naam van het stadion al laat vermoeden) onafhankelijk is geworden. Verhulst heeft in dit boek geweigerd om ook maar één van zijn darlings de nek om te wringen. De meest onnozele ideetjes uit het kladhandschrift hebben blijkbaar de revisies van auteur en redacteur doorstaan, en dat is onbegrijpelijk, tenzij u er plezier in schept te lezen dat de finale wordt geleid door een kale Italiaanse scheidsrechter die Molina heet, dat prinses Elisabeth tijdens het bergklimmen om het leven komt, dat de leden van Das Blok tijdens de Nacht van de Bezem zwarten, carrièrevrouwen, homo's en dichters uitmoorden en dat het Vlaamse volkslied een op muziek gezet gedicht van Guido Gezelle blijkt te zijn.

Verhulst deelt een heleboel grappig bedoelde kwinkslagen uit, en al die vermeende visionaire prietpraat moet bijdragen tot het groteske verhaal van Zarcko, die het ongeluk heeft in zulk een ontzettend goed elftal te spelen dat hij tijdens het hele WK geen bal hoeft te pakken. Omdat hij zijn uitzonderlijke talent daardoor niet kan demonstreren, besluit Zarcko de scheidsrechter om te kopen in het nadeel van de Vlaamse ploeg, zodat hij toch een penalty mag stoppen. Spanning en sensatie gegarandeerd, moet Verhulst hebben gedacht. Vergissen is menselijk. Meer spanning moet voortkomen uit de vraag wie toch de geheimzinnige verteller van het verhaal zou zijn, maar op het moment dat dat geheim in het laatste hoofdstuk wordt onthuld, laat het je als lezer eigenlijk al siberisch.

In De verveling van de keeper gaat Verhulst een eind in de richting waar ook Hugo Matthysen voor zijn absurde verhalen de mosterd haalt. Terwijl Matthysen echter louter ter wille van het absurde de weg van de absurditeit inslaat, doet Verhulst dat met andere perspectieven. Dat denk ik, althans, want als lezer kom je ze nooit echt te weten. De verveling van de keeper raakt kant noch wal en is inderdaad zo vervelend dat het einde van een schrijversloopbaan in zicht leek.

Ik was ontgoocheld in de prozaschrijver Dimitri Verhulst. Na een eenvoudig optelsommetje vreesde ik dat Verhulst toch niet het oeuvre in zijn vingers had, waar ik in stilte op zitten hopen had. Niets, niemand en redelijk stil had niets afgedaan aan de eerste positieve indruk die hij had gewekt, maar ook niets toegevoegd. De verveling van de keeper was in mijn ogen een stap in de verkeerde richting. Eén plus nul min één is nul: terug naar af.

De whisky van Tomatski

Terwijl ik Dimitri Verhulst als romancier-voor-de-toekomst stilaan aan het afschrijven was, deed hij intussen hard zijn best om op andere terreinen te blijven scoren. Voor het boek Hij was een zwarte: over oorlog en collaboratie ging hij een mysterieuze Vlaming interviewen met een wel heel donkerbruin verleden. De controversiële tekst was eerder al in De Morgen verschenen, maar de publicatie in boekvorm zal Verhulst wel meer plezier hebben gedaan, al was het maar omdat op de cover van het boek niet alleen zijn naam maar ook die van Louis Paul Boon staat. Boon tekende (in 1946 al) voor de reportage uit het eerste deel van de titel.

En toen klaarde de hemel uit. Na regen komt zonneschijn, moet clichéliefhebber Verhulst gedacht hebben, en met de publicatie van zijn meest recente boek Problemski hotel heeft hij die wet van de meteorologie gerespecteerd. Problemski hotel is eigenlijk een spin-off van een opdracht die Verhulst voor Deus ex machina uitvoerde. Voor het nummer 101 van dat tijdschrift liet hij zich een poosje opsluiten in het asielcentrum van Arendonk. Problemski hotel is de geromantiseerde neerslag van zijn impressies. Daarmee legt hij nog maar eens het verband tussen zijn eigen schrijverschap en dat van Roger van de Velde. Zoals die op een ontluisterende manier karakterschetsen optekende in de psychiatrische instelling waarin hij vanwege zijn palfiumverslaving noodgedwongen vertoefde, zo portretteert ook Verhulst de merkwaardige figuren in het asielcentrum: heel vilein en toch ook ontroerend raak. Terecht waarschuwt de achterflap voor fictie 'die de wrange werkelijkheid zo dicht benadert dat het de lezer onder de huid raakt'.

Die wrange werkelijkheid wordt weergegeven door de titels van deel één en deel twee. Het korte eerste deel heet 'Bipul Masli, fotograaf', het veel langere tweede 'Bipul Masli, asielzoeker'. De fotograaf Masli (anagram van 'islam') wordt gekarakteriseerd in een scène waarin hij oog in oog staat met een stervend zwart kind. Hij beseft dat hij op dat moment de foto van zijn leven kan nemen, mocht er toch maar een vlieg op het hoofd van het kind willen landen. Niet, dus. We leren Masli hier kennen als een cynische haai, die tegelijk op zoek is naar de artistieke perfectie. Verhulst schetst zijn personage op die manier opdat het contrast met het tweede deel groter zou zijn. Daarin blijft Masli weliswaar een cynicus, maar nu wordt hijzelf ook voorwerp van zijn eigen spot. In het tweede deel is hij immers asielzoeker onder de asielzoekers en werkloos onder de werklozen. Artistieke aspiraties zijn al helemaal uit den boze. Knap is hoe Verhulst net als Roger van de Velde in De knetterende schedels toch een zekere afstand bewaart tussen zijn literaire alter ego — dat hier dus niet zijn eigen naam draagt — en de personages rondom hem. De ex-fotograaf figureert zelf wel in de beelden die hij vastlegt (en die hij nu bij gebrek aan een camera met zijn pen moet vastleggen), maar dan als toevallige passant, als deel van het decor.

Ook sterk is de ontroerende ondertoon in sommige passages, met name diegene waarin Lídia en Bipul 's nachts onder de duffe dekens warmte zoeken bij elkaar: 'Blijf. Blijf naast me liggen. Tot we de regen ruiken die het jarenlang vertikte te vallen boven onze vermaledijde dorpen. Blijf. Liggen. Jouw geslagen lijf tegen het mijne. Zodat ons lijf alsnog een lichaam wordt. En we zullen zwijgen. Het is zwijgen dat we zullen. Maar samen. Blijf' (43). De nachtelijke liefde tussen Bipul en Lídia wakkert bij de empathische lezer een gevoel van hoop aan. Hij hoopt dat Lídia met haar liefde voor Bipul het laatste beetje warmte dat in zijn lichaam en zijn geest overblijft, in stand zal kunnen houden. Verhulst verbrijzelt kort nadien echter dat kleine beetje hoop, wanneer Bipul toegeeft dat zijn liefde voor haar niet zo groot is  als haar liefde voor hem. De lezer krijgt een koude douche en moet het al snel weer stellen met Masli's ijskoude waarnemingen van de zeden en gewoonten die het internationale gezelschap in het asielcentrum erop nahoudt: Anna pijpt blok 4 voor tien sigaretten en er wordt geschaakt om de fles whisky van de gevluchte Mussu, alias Generaal Tomatski. Nog het minst draaglijk is de alledaagse sleur van de schamele lunch (boterhammen met brood) en de weerberichten, die telkens weer tot dezelfde conclusie leiden: het is geen weer om in een container te kruipen.

Verhulst werpt met Problemski hotel een licht op de doffe ellende waarmee asielzoekers te kampen hebben, maar hij laat niet na om zijn schrijnende betoog met humor te larderen. Hij doet dat onder meer in het hoofdstukje over de naïeve Pakistaan Masqood die door 'vriendelijke' Belgen met gestrekte arm wordt begroet. Ook komisch is het leugenachtig telefoontje van Lídia naar huis, waarin ze vertelt over haar fictieve leven in Londen en haar hele familie uitnodigt om ook over te komen. Haar adres? Downing Street 10. De omstandigheden laten uiteraard alleen maar zwarte humor toe, maar dat is precies de discipline waarin Verhulst zich het meeste heeft bekwaamd, al probeert hij in de hoofdstukjes met de titel 'Inburgeringsoefening' de lezer te laten geloven dat hij ook rechttoe rechtaan een mop kan vertellen. Tweemaal vertelt hij dezelfde grap over de voetballer Lode die een langere penis wil, één keer zoals Louis Paul Boon dat zou gedaan hebben en één keer in de stijl van Roger van de Velde. Het nut van die hoofdstukjes is onduidelijk, behalve dan dat Verhulst een expliciet verband legt tussen zijn eigen schrijfkunst en die van zijn literaire helden.

Problemski hotel is waarschijnlijk het beste wat Dimitri Verhulst tot nu toe in boekvorm heeft gepubliceerd. Hij heeft zich uit het keurslijf van zijn schijnbaar autobiografische vertelsels losgerukt, en dat heeft hem deugd gedaan. In de eerste twee boeken kwam alleen de psychologie van zijn eigen (alter) ego aan bod. In De verveling van de keeper weerde hij zelfs elke vorm van psychologie door te kiezen voor het absurde en het groteske. In Problemski hotel heeft hij echter zijn grootste talent ontdekt, het groepsportret.

Idool 2003

Dankzij Problemski hotel, dat ik pas in de voorbereiding van dit artikel volledig las, heeft dit betoog een andere teneur gekregen dan ik had voorzien. Toen ik het idee opvatte om een kritisch essay over het werk van Dimitri Verhulst te schrijven, barstte ik van de polemische plannen. Ik zag in hem een rasechte proza-auteur die dringend wat harder zijn best moest gaan doen om een Great Flemish Novel te schrijven. Ik zou een jammerend stuk schrijven waarin ik hem zou aansporen om wat minder voor de krant te schrijven en wat langer aan een 'echte' roman te werken. Ik zou berispen en vermanen dat het godverdomme maar eens moest gedaan zijn met zijn schnabbels voor Studio Brussel. Steek je tijd niet in die interviews met 'zwarten', was ik van plan te schrijven, maar probeer je eens wat langer aan het Echte Werk te wijden. Verhulst moest zich volgens mij op de marathon gaan concentreren in plaats van op de sprint. Ik verdacht hem er onder meer van om voor die laatste discipline te kiezen omdat de korte afstand nu eenmaal de meest lucratieve is. Erger nog: ik verweet hem dat hij koos voor de honderd meter omdat hij eenvoudig niet in staat was om er een paar duizend te lopen. Mijn vermaledijende artikel zou dramatisch eindigen met de woorden dat de commercie alles kapot maakt en dus ook het talent van Dimitri Verhulst.

Ik heb mijn plannen overboord gegooid. Waarom? Primo: omdat de radiocolumns en de krantenartikelen van Verhulst verdraaid goed zijn geschreven, omdat ze aspecten van hem belichten die in zijn literaire werk niet aan bod komen — zijn fascinatie voor bergklimmen, om er maar één te noemen. Het gros van zijn werk voor de krant vertoont heel wat minder storende flauwiteiten dan bijvoorbeeld De verveling van de keeper. Het zou dus niet gepast zijn, vind ik, om misprijzend over die teksten te doen. Secundo: tijdens het herlezen van zijn werk heb ik opgemerkt dat Verhulst op zijn eigen manier evolueert als schrijver. Ik wees er al op dat hij zijn lichtjes puberale fascinatie voor zichzelf stilaan onder controle lijkt te hebben. In Problemski hotel, dat de doorslag heeft gegeven om mijn standpunt te milderen, is zijn psychologische analyse van de asielzoekers bijvoorbeeld bijzonder geslaagd. Verhulst weet er zich literair in te graven in de materie die hij beschrijft. Tertio: Dimitri Verhulst hoeft helemaal geen marathons te lopen. Als hij maar de beste wil worden in de afstand van zijn keuze. Een eigen stem en een eigen stijl heeft hij al, als hij nu ook nog zijn eigen genre zou ontdekken, dan is zijn bedje gespreid. Hij heeft een korte attention span en kan zich dus inderdaad maar beter blijven bekwamen in het kortere werk. Als hij dat doet op de manier waarop hij Problemski hotel heeft aangepakt, is hij op de goede weg. Als hij echt Talent heeft met de grote T, zullen de platitudes en de flauwe sotternijen vroeg of laat vanzelf wel sneuvelen, en dan wil ik uw mond nog wel eens zien openvallen als blijkt dat de nieuwe Raymond Carver uit Olsjt blijkt te komen.

'Ik was en bleef slechts wie ik was, Dimitri Verhulst, probeer daar maar eens het beste van te maken'. Die uitspraak laat Verhulst zijn gelijknamige personage ergens in Niets, niemand en redelijk stil ironisch ontvallen (32). Ik denk dat het reuze meevalt. Met Problemski hotel sluit Verhulst tegen mijn verwachting alsnog het jaar af als mijn hoogsteigen Idool 2003. Zoals het echte fans betaamt, eis ik daarom voor mijzelf ten slotte het recht op om jou, Dimitri, meneer Verhulst, op de man af een vervelende vraag te stellen. Bij de exemplaren van De kamer hiernaast die ik indertijd onder de kerstboom legde, stak ik een kaartje waarop stond dat ik er niet aan twijfelde dat jij de next big thing in de Vlaamse letterenwereld was, dat we van jou zeker ooit een knoert van een Great Flemish Novel mochten verwachten. Zoals ik hierboven schreef, hoeft dat voor mij dus niet meer. Al blijf ik eigenlijk wel hopen dat je mijn verwachting vroeg of laat toch zult inlossen en dat we dus ooit jouw Het verdriet van België zullen lezen. Het hoeft niet, zeg ik, maar ik heb zo mijn redenen om benieuwd te zijn. Mijn boude kerstboodschap was toen namelijk ook de aanleiding voor een weddenschap met een nogal ongelovige en vooral ook zeer opportunistische Thomas, die beweerde dat ik spoken zag. Wat denk je, beste Dimitri, mag hij zijn krat Duvel al bestellen?

Dimitri Verhulst publiceert bij uitgeverij Contact:

De kamer hiernaast — verhalen (1999)
Niets, niemand en redelijk stil (2001)
Liefde, tenzij anders vermeld — gedichten (2001)
De verveling van de keeper (2002)
Problemski hotel (2003)

Elders verschenen:

"Over Roger Van de Velde. Bij de voorstelling van de heruitgave van Recht van antwoord en De knetterende schedels." In: De brakke__hond, jg. 19, nr. 74, (2002). zie ook: http://www.brakkehond.be/74/verhu1.html

Louis Paul Boon e.a.: Hij was een zwarte. Over oorlog en collaboratie (Meulenhoff/Manteau 2003).

Mooie Jonge Honden. Nieuw Vlaams literair talent (Van Halewyck 2003).