Weg van Mekka

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Een jaar na de aanslagen op de WTC-torens in New York verscheen in Frankrijk het boek La maladie de l'islam (2002), dat zopas vertaald werd als De ziekte van de islam (2007). Wie op de titel afgaat, en de (oorspronkelijke) context van de publicatie in rekening brengt, vermoedt een islamofoob en racistisch boek, maar niets is minder waar.

De ziekte van de islam werd geschreven door de Frans-Tunesische Abdelwahab Meddeb, docent vergelijkende literatuurwetenschap aan de universiteit van Parijs en vooral bekend van het wekelijkse programma Cultures d'islam op France Culture. Zijn boek is juist een onmisbare bijdrage aan het islamdebat dat vandaag overal gevoerd wordt, vooral dan omdat het ook het interne debat bevordert.

Tegenover de integristische lezing van de Koran die vandaag zo dominant is, plaatst Meddeb een meer open vorm van lezen, die tekstuele tegenstrijdigheden niet onder de mat schuift maar wel als hefboom gebruikt om meer orthodoxe gelovigen op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Het leverde Meddeb nota bene de Prix François Mauriac op, naar het boegbeeld van de 20e-eeuwse katholieke Franse roman. Nu de vertaling van het boek er eindelijk is, valt te hopen dat ze ook in de lage landen heel wat maatschappelijk stof doet opwaaien.

Zijn boodschap is er dan ook niet naast. Dat de problemen van de islamitische wereld ook te wijten zijn aan dubbelzinnigheden in de islam zelf, zoals Meddeb betoogt, is een besef dat lang onuitgesproken is gebleven onder impuls van cultuurrelativisme, politiek correct denken en populistisch anti-occidentalisme. Het onderwerp ligt nu nog altijd erg gevoelig: het geeft zelden aanleiding tot een waardige discussie. Dankzij zijn expertise stijgt Meddeb evenwel ruim boven het gepalaver uit. Hij voedt de discussie over de islam en de moderniteit vanuit niets anders dan de teksten. Wie zich geroepen voelt om de man van repliek te dienen, doet er dus goed aan om grondig voorbereid de arena te betreden. Meddebs immense eruditie en intieme vertrouwdheid met de islamitische cultuur maken de centrale these van zijn boek immers des te overtuigender: de islam is ziek, en ze heeft dat voor een groot deel aan zichzelf te danken.

De Koran weet alles

Misschien kan het probleem dat Meddeb in De ziekte van de islam aansnijdt nog het best aanschouwd worden in het licht van het televisieprogramma dat tegelijk met die vertaling in het Nederlandstalige culturele landschap verscheen. De Weg naar Mekka van Jan Leyers bood tv-kijkend Vlaanderen enkele weken lang de kans om zonder al te grote inspanning kennis te maken met de wortels en de hedendaagse beleving van de islam, op een manier die zowel onderhoudend als boeiend was. In die zin vormt Leyers' reeks een gelegenheid om het veeleer academische werk van Meddeb ook te toetsen aan de concrete realiteit.

Wie zich aan de oefening waagt, zal het wellicht gauw eens worden met Meddeb: het gaat inderdaad niet goed met de islam. Obscurantisme, onwetendheid, blind conformisme en hypocrisie zijn de norm in zo goed als alle situaties waarin Leyers terecht komt. De kijker moet wel aandachtig blijven, want de programmamakers doen aardig hun best om een en ander op smaak te brengen met een saus die de soms bittere realiteit moet verzoeten. Zo bespelen ze graag het exotische register, door sowieso nogal veel vrouwen in beeld te brengen, en dan vooral gesluierde vrouwen tegen zorgvuldig afgeregeld achtergrondlicht, bij voorkeur in close-up zodat het bedwelmende mysterie van de ogen zijn werk kan doen. Evenmin te versmaden zijn de prentkaartpogingen om landschappen en stadsgezichten met zwoele soul of andere licht opzwepende muziek te omkaderen: alsof de kusten rond de Middellandse Zee één langgerekte mondaine Côte d'Azur zijn, met wuivende palmen, zonsondergangen, en zinderende hittes die niets anders zijn dan de voorbodes van cocktails en buikdanseressen die in het mentale hotel van de kijker op zijn aankomst wachten. Het maakt het kijken misschien aangenaam, maar de werkelijkheid wordt er niet minder schrijnend om.

Integendeel, die werkelijkheid toont dat de ziekte van de islam zich bovenal manifesteert als intellectuele stagnatie. Want ook dit kruist Leyers' pad op weg naar Mekka: een RAI-zangeres die ondergedoken leeft in Algerije vanwege de controversiële zinnen die ze jaren geleden heeft gezongen; het beeld van de nieuwe maar lege bibliotheek van Alexandrië; boutades als 'de hele wereldbevolking is moslim, alleen weet ze dat nog niet' of 'de Koran heeft alle antwoorden op alle problemen'. Alle kennis zit dus vervat, als we de laatste uitspraak mogen geloven, in een boek dat uit de 7e-8e eeuw van onze jaartelling dateert. Daarmee naderen we de kern van wat Meddeb de ziekte van de islam noemt: een starheid in de omgang met de oorspronkelijke teksten die elke vorm van alternatief de kop indrukt, een weigering om de kritische rede te laten spreken.

Het verklaart bijvoorbeeld waarom tekstgeleerden zich recent zo lang dienden te bezinnen over het probleem van de ramadan in de ruimte, toen de eerste islamitische astronaut op het punt stond naar het ruimtestation MIR te vertrekken — zonder uiteindelijk veel verder te raken dan de aanbeveling om het vasten uit te stellen tot na zijn terugkeer op aarde. Het verklaart ook waarom je als kijker van Leyers' programma telkens door moedeloosheid overvallen wordt zodra er toch een zeldzaam lichtpuntje langs zijn route te bespeuren valt, zoals het gesprek met Mohammad al Habash van de Syrische beweging 'Renewal Islam' die een meer open, dynamische en creatieve interpretatie van de islam lijkt voor te staan, of het portret van groepen als de Turkse allevieten of de Iraanse stamcelonderzoekers, die elk op een eigen manier de rigide koranische orthodoxie doorbreken. Daar krijg je wel het gevoel dat een en ander mogelijk is in dialoog met de islam, maar geen van die lichtpunten vertegenwoordigt de norm, en geen is voorlopig sterk genoeg om weerwerk te bieden aan de toenemende tendens tot radicalisering, fundamentalisme en revisionisme in de islamwereld. Over de mogelijkheid tot geloofsafstand (apostasie) of atheïsme hebben we het dan nog niet eens gehad. De opluchting die je als kijker ervaart bij de kennismaking met de weinige vrijdenkers die Leyers in beeld brengt — een muzikant in Libië, een theatermaker in Algerije, een beeldhouwer in Egypte, een Turkse zakenman — gaat dan ook gepaard met diepe droefheid. Elk van hen representeert zowel de verwerping van het religieuze conformisme dat hun omgeving kenmerkt als de finale machteloosheid van hun alternatief. Het lijkt de hele weg naar Mekka lang alsof geen enkel seculier project écht levensvatbaar is, en alsof pluralisme enkel bestaat binnen de islamistische dimensie.

Twijfel?

Het straffe is nu dat Meddeb nog een stap verder gaat en zelfs aan dat pluralisme twijfelt. Zijn boek is manifest geschreven, omdat hij hoopt 'dat de islam het debat en de discussie terugvindt, de veelheid van meningen herontdekt, een plaats voor onenigheid en verschil inruimt, aanvaardt dat de naaste de vrijheid heeft er een andere mening op na te houden; het is beter dat het intellectuele debat zijn rechten herwint en zich aanpast aan de omstandigheden die de meerstemmigheid biedt, dat er meer bressen worden geslagen, dat er een eind komt aan het unanieme denken en dat de stabiele substantie van het Een uiteenvalt in een waaier van ongrijpbare atomen.'

Daarmee wordt ook duidelijk op welke invulling van de islam Meddeb het in feite gemunt heeft in zijn boek. De 'ziekte van de islam' is voor hem niets anders dan 'het integrisme', een erg fundamentalistische strekking met 19e-eeuwse wortels in Egypte, Saoedi-Arabië, Pakistan en Afghanistan — landen die vandaag op de identiteitskaart van Al Qaeda prijken. Zeer eenvoudig gesteld valt het te typeren als een militante denkrichting binnen de islam voor wie een uitspraak als die hierboven op pure godslastering neerkomt. De 'integristen' zijn er immers van overtuigd dat de Koran 'het woord van God' is: ondeelbaar, eeuwig en onverandelijk. Een mens kan zich in geen geval in de plaats stellen van een volmaakte god, bijvoorbeeld door middel van interpretatie. Op zich lijkt dat fenomeen nog wel vertrouwd: het is eigen aan elk fundamentalisme dat zich op een 'openbaring' via het woord beroept. In het geval van het islamitisch integrisme wordt het verbod op interpretatie echter extra gelegitimeerd door het feit dat de gezaghebbende rechtsgeleerde en filosoof al-Ghazali de 'poorten van de ijtihad' (of het gebruik van de kritische rede) al in de elfde eeuw voor gesloten had verklaard. Latere weerleggingen ervan — (o.a.) door de bekende Averroës — hebben niet mogen baten. Creatief interpreteren was én blijft uit den boze. Oproepen tot rationalisme, dialoog, constructieve kritiek en dus twijfel staat voor de integrist gelijk aan het aanvechten van de goddelijke almacht, en moet bijgevolg ook bestraft worden.

Het is zonneklaar dat een dergelijke positie logisch onhoudbaar is. Een integrist stelt zich namelijk evenzeer in de plaats van God zodra hij zijn medemens in naam van Allah straft. Het integrisme ondergraaft met andere woorden de eigen fundamenten, al is het zelf nog niet tot die conclusie gekomen — wat niet verwonderlijk is als de kritische rede taboe heet. Het gevolg is natuurlijk dat Meddeb een ongelijke strijd vecht, aangezien het integrisme elke kritiek al bij voorbaat als goddeloos en vijandig verwerpt. De centrale uitdaging waar hij en elke andere islamitische hervormer zich voor geplaatst ziet, is strategisch van aard. Hoe ondermijn je met name de uitgangspunten van fundamentalisten die enkel de Koran en de hadith als autoriteit erkennen?

Er is maar een oplossing denkbaar: door gebruik te maken van dezelfde bronteksten, en daarbinnen de onmiskenbare problemen te onthullen. Het woord van God laten spreken tegen het woord van God. Precies op dat terrein toont Meddeb zich, door zijn beheersing van het Arabisch en de islamitische geschiedenis, volgens mij een onnavolgbaar meester.

Twee periodes

Van essentieel belang voor Meddebs argumentatie is het historische besef dat de Koran een latere én 'schriftelijke' codificatie betreft van aanvankelijk mondelinge overleveringen door God, via de engel Gabriël, aan de profeet Mohammed. Die mondelinge overlevering voltrekt zich tussen 610 en 632 van onze tijdsrekening. Althans, zo wil de conventie het. De ontstaansperiode van de islam, zoals op gang getrokken en vastgelegd door Mohammed en zijn volgelingen, omspant met andere woorden niet meer dan 22 jaar. Maar die 22 jaar valt in feite nog eens uiteen in twee 'deelperiodes', met name de jaren in Mekka, en de jaren in Yahtrib of Medina. Het onderscheid tussen beide periodes is cruciaal. In Mekka was Mohammed namelijk de underdog, die de boodschap van het monotheïsme begon te verspreiden onder zijn toen nog polytheïstisch gestemde stads- en stamgenoten. Bij sommigen uit zijn omgeving slaat de boodschap aan, maar tegen 622 zijn de meesten in Mohammeds omgeving zijn gepreek grondig beu. Zij dreigen ermee hem het zwijgen op te leggen en hij neemt dan ook graag het aanbod aan om zich te vestigen in Yahtrib, het latere Medina. Die oversteek naar Medina is bekend gebleven als de 'hijra' of vlucht. Eenmaal in Medina weet Mohammed zich als heer en meester te vestigen, en tussen 622 en 632 begint hij aan de consolidatie van het islamitische rijk.

Belangrijk is nu dat die transformatie van underdog tot gezaghebber zich laat aflezen aan de aard van de koranverzen. Terwijl de Mekkaanse periode vooral poëtisch geïnspireerde, lyrische en metaforische verzen voortbracht, is de toon van de Medinensische verzen veel praktischer gericht en maatschappelijk instructiever van aard. De Mekkaanse verzen zijn als het ware verleidelijke, omfloerste lofzangen op de schepping, terwijl de Medinensische veel meer moeten begrepen worden als orders en administratieve richtlijnen. Bovendien formuleert Mohammed circa 624 het zogenaamde 'Charter van Medina', wat mag worden opgevat als het eerste handvest van de ideale islamitische staat — zowel in zijn religieuze als sociale en politieke dimensie. Uit dat charter komt hij als absolute heerser naar voren. Zijn stempel op de geschiedenis is zo gedrukt, de basis voor een expansieve islam gelegd.

Nu kan men gerust stellen dat Meddebs lezing van de islam van de integristische verschilt, zoals de Mekkaanse verzen zich van de Medinensische onderscheiden. De integristen beroepen zich zo goed als exclusief op dat deel van de Koran dat tot stand is gekomen tijdens een periode van macht en overheersing. Meddeb zou daarentegen heel graag zien dat opnieuw plaats wordt geboden aan een islam die een vergelijkbare broosheid vertoont, eenzelfde nieuwsgierige filosofische queeste belichaamt, als tijdens de Mekkaanse periode. Dat is in historisch opzicht de centrale inzet van zijn betoog, een met actuele implicaties.

De integristen cultiveren hun ressentiment over het machtsverlies dat het islamitische rijk doorheen de geschiedenis heeft geleden. Sinds de culturele bloeiperiode met hoogtepunt van de tiende tot de twaalfde eeuw (na Christus), is het uitgestrekte kalifaat voortdurend afgekalfd, verschrompeld en geïmplodeerd, tot het in de jaren twintig van vorige eeuw door het Turkse kemalisme op een hoopje werd geveegd en opgedoekt. Radicale islamisten zijn die kater nog altijd niet te boven. Integendeel, hun minderwaardigheidscomplex wordt alleen maar groter naarmate de bronnen toenemen die de maatschappelijke achterstand van de islamitische wereld documenteren. Sla er de Arab Development Index maar op na, of de Human Development Index en de index van de persvrijheid: je ziet de islamitische wereld — enkele straffe uitzonderingen niet te na gesproken — overal achteraan bengelen. Het is een schrijnende realiteit waarvan de oorzaak maar al te graag wordt toegeschreven aan externe factoren. De islam is haar hele geschiedenis lang belaagd door ongelovigen allerhande: door de kruistochten, het kolonialisme, het neokolonialisme, het kapitalisme en de algemene verdeel-en-heers-politiek van het Westen. Dat klopt allemaal, natuurlijk.

De grote verdienste van Meddeb is nu echter dat hij met dat terechte historische argument geen genoegen neemt ter verklaring voor het blijvende verval van de islamitische wereld. Het verklaart niet hoe het mogelijk was dat een uitgestrekt en machtig rijk als het kalifaat onder de voet werd gelopen door enkele Europese vorstendommen die kort voordien nog in de duistere middeleeuwen waren verzonken. The Economist formuleerde een en ander glashelder in zijn uitgebreide 'special report' over religie en politiek van november 2007. Dat de Arabische neergang versneld werd onder druk van een opbloeiend Europa is waar, klinkt het, maar '[this does] not stop Islam from being different. There are still reasonable questions a dispassionate observer (or a Muslim) should be asking. Why is Islam involved in quite so many modern wars of religion? Why have its believers coped so badly with modernisation? Back in 1700 it controlled three of the world's economic superpowers — the Ottoman empire, Persia and India. Today, despite (or perhaps because of) oil, the Arab world in particular lags behind on most indices of modernity, from the number of books published to investment in science. Political bad luck cannot explain all of this.'

Er zijn met andere woorden ook interne redenen aan te wijzen voor de achteruitgang van de islamitische wereld. Volgens Meddeb zijn die met name te vinden in een islamtraditie die teruggaat op de ideologische leerstellingen van ibn Taymiyyah uit de dertiende eeuw. Zijn antwoord op de Mongoolse invasies van zijn tijd omvatte een terugkeer van de islam naar zijn twee meest wezenlijke bronnen: de Koran en de soenna (zijnde de gewoontes en leefwijze van de profeet). Dit terugplooien op de oorspronkelijke teksten werd ingegeven door het geloof dat de islam verzwakte door haar omgang met niet-islamitische krachten, door van de bronnen af te dwalen. Redding en herstel van de islamitische grandeur kon dus enkel van een herbronning komen. Deze ideologie zal in de loop van de eeuwen — en zeker onder druk van de intellectuele, economische en militaire expansie van Europa sinds de Verlichting — steeds meer terrein winnen, ook al omdat alternatieve modellen die in de loop van de voorbije eeuwen zijn uitgeprobeerd (nationalisme, panarabisme, of socialisme) nergens in de islamitische wereld tot noemenswaardig maatschappelijk succes hebben geleid. Op die manier kon het gedachtegoed van ibn Taymiyyah vrij probleemloos verder gedijen en door toedoen van een op zich nogal divers maar invloedrijk herenclubje (ibn Abd-al-Wahhab in Saoedi-Arabië, al-Afghani in Afghanistan, Maududi in Pakistan, of Hassan al-Banna en Said Qutb in Egypte) tot de kern van het islamitisch fundamentalisme en de politieke islam uitgroeien. Over alle meningsverschillen in tijd en ruimte heen delen al deze figuren het geloof dat het herstel van de islam in een terugkeer naar de bronnen schuilt, die zelf volmaakt onveranderlijk zijn. De vicieuze cirkel die daaruit volgt is bekend: een toenemende maatschappelijke achterstelling leidt tot steeds dieper fundamentalisme, dat zelf weer de achterstelling voedt, enzovoort. Het immobilisme dat in het terugplooien op de bronnen als onveranderlijk en onaantastbaar vervat zit, en het sociologische gevolg dat het fundamentalisme steeds meer aanhangers werft, zijn dus de wezenlijke oorzaken van de intellectuele stagnatie en het groeiende ressentiment die Meddeb terecht de ziekte van de islam noemt.

Weg van Medina

Terug op weg naar Mekka. Wanneer Jan Leyers zijn reis in het zuiden van Spanje begint, in schitterende steden als Cordoba en Granada, start hij zijn tocht doorheen de wereld van de islam op haar hoogtepunt. Al-Andaluz, of Andaluzië, belichaamt het beste van wat de islamitische samenleving heeft voortgebracht inzake bouwkunde, logica, wiskunde, poëzie en filosofie. Men zou dan ook kunnen beweren dat het povere beeld van de islam dat uit de verdere afleveringen naar voren komt, niets met islam op zich te maken heeft, maar alles met de keuze van Leyers en zijn ploeg om gewoon bij het beste te beginnen. Wat hoog start, kan alleen maar lager vallen — dat soort redenering. Mooi geprobeerd. Alleen toont Meddeb in zijn boek bijzonder overtuigend aan dat het probleem van de islam intrinsiek is, met andere woorden: structureel. In de bronnen zélf schuilt de schizofrenie. Een expansionistische, offensieve, militaristische lezing van de Koran is perfect gewettigd. En sinds de poorten van de rede gesloten zijn, mag daar niet meer aan getwijfeld worden. Wie dat wel doet, en dus andere interpretaties voorlegt, wordt als afvallige bestempeld en verliest elke legitimiteit.

Meddeb doet dat, zonder de historische realiteit te ontkennen. Hij weigert de slachtofferrol. Hij neemt stelling in tegen de klassieke overtuiging van de apologeten, die elk failliet van de islamitische gemeenschap aan neokoloniale uitbuiting en socio-economische factoren toeschrijven. Politiek correcte beschouwingen bij de huidige stand van zaken in de islam ondersteunen veeleer de slachtofferlogica die ook door de integristen wordt aangevoerd, en weigeren elke bevraging van de inherente culturele dynamiek. Voorts benadrukken zij overvloedig dat religieus réveil en ideologisch radicalisme twee verschillende zaken zijn. 'Niet alle diepgelovige moslims zijn terroristen.' Natuurlijk niet. Maar heel veel terroristen zijn wel moslim. Meddeb legt bloot dat deze potentiële link in de conceptuele architectuur van de islam zelf verborgen zit. Tegelijk geeft hij aan dat die link niet te nemen of te laten is, dat er alternatieven zijn, die evenzeer door de bronnen worden ondersteund. Zijn boek beaamt dat externe factoren inderdaad een grote rol spelen. Hij benadrukt het gewicht dat aan de westerse overheersing en aan de dubbele moraal moet worden toegeschreven. Maar tegelijk benadrukt hij dat een revitalisering van de islam niet zonder interne kritiek op haar ideologische leerstelsel én op de daarop gebouwde samenleving zelf mogelijk is. Hij weerlegt daarmee in feite niet zozeer de integristen, maar de apologeten die weigeren om de culturele dimensie van de islamproblematiek in rekening te brengen, die weigeren de islamitische gemeenschap te responsabiliseren.

De islam moet het dominante conformisme en zelfopgelegde zwijgen durven doorbreken. In De Weg naar Mekka doet men dat enkel nádat de camera is uitgezet. Meddeb doet het in het openbaar, eloquent, erudiet en solo. Zoals hem zijn er nog wel enkelen te noemen die in de diaspora, vaak dapper en alleen, op zoek gaan naar een alternatieve lezing van de islam. Amina Wadud in de Verenigde Staten, Abdennour Bidar in Frankrijk, Afshin Ellian in Nederland. Ze verdienen alle steun en hun voorbeeld verdient navolging, massaal, en in het volle licht van de publieke ruimte. Terwijl de camera loopt.

Abdelwahhab Meddeb, De ziekte van de islam, Kapellen: Ten Have — Pelckmans, 2007.

'Back to the Ottomans, Why Turkey matters so much to Islam', in: The Economist ('Special Report Religion and Public Life'), 1 november 2007.