We zijn niet gelijk
Door Arne De Winde, Hannelore Roth, op Thu Apr 09 2015 12:19:33 GMT+0000Als het om rechts denken in Europa gaat, is de Franse publicist en filosoof Alain de Benoist (1943) incontournable. Niettemin gaat hij er zelf prat op al te eenduidige tegenstellingen tussen rechts en links te willen ontwrichten.
Als grondlegger van het ‘Nouvelle Droite’ behoort de Benoist tot de meest controversiële stemmen in Frankrijk. Zijn compromisloze cultuurkritiek vindt haar neerslag in de door hem geleide magazines Krisis, Nouvelle Ecole en Eléments. Met meer dan vijftig boeken en 3000 artikelen op zijn naam geldt de Benoist als een belangrijke stem in het publieke debat in Frankrijk. Zo was hij een van de eersten die wees op de strategische recuperatie van de Charlie Hebdo-aanslag door de nationale en internationale politiek.
Zijn boude standpunten getuigen van een doorgedreven anti-egalitarisme, een verzet tegen de verregaande homogenisering in alle domeinen van de samenleving, die in tijden van globale commercialisering volgens hem excessieve dimensies heeft aangenomen. Daartegenover plaatst hij een radicaal pluralisme, waarbij differentiedenken primeert. Dat uit zich bijvoorbeeld in zijn standpunten over multiculturaliteit, waarin hij steevast pleit voor de erkenning van cultureel anders-zijn: de idee van een universeel mensdom leidt volgens hem onvermijdelijk tot een crypto-racistische vorm van assimilatie.
Het moge duidelijk zijn. De Benoist is een dwarsdenker, een man die de regels van de political correctness bewust provoceert. Arne De Winde en Hannelore Roth spraken met hem over zijn visie op kunst, cultuur en media.
Zou u zichzelf als een conservatieve denker omschrijven?
Ik heb me nooit als ‘conservatief’ gedefinieerd. Eerst en vooral omdat ik me veeleer als een revolutionair beschouw, maar ook omwille van vocabulaire national. Op dit punt verschilt Frankrijk namelijk radicaal van Duitsland en Angelsaksische landen waar het woord ‘conservatief’ courant wordt gebruikt. In Frankrijk noemt bijna niemand zich ‘conservatief’ omdat de term min of meer synoniem is met ‘reactionair’. Om die reden is het bestaan van een ‘conservatieve partij’ haast ondenkbaar in het Franse politieke landschap. Maar los van dit semantische probleem heeft het woord ‘conservatief’ me steeds sceptisch gestemd. In de wereld van vandaag zie ik niet echt wat het waard zou zijn om echt ‘geconserveerd’ te worden. Ik ben overigens steeds verbaasd als ik zie hoe zoveel conservatieven het kapitalistische systeem aanhangen, dat in feite systematisch alles vernietigt wat ze beweren te willen bewaren.
In hoeverre bent u dan wel, zoals u beweert, ‘un homme de gauche et de droite en même temps’?
Je zou mij kunnen omschrijven als een persoon die rechtse waarden en linkse ideeën bezit. Maar meer fundamenteel ben ik ervan overtuigd dat dit vocabularium volledig achterhaald is. De noties van rechts en links zijn in wezen polysemantisch: er hebben altijd heel verschillende rechtsen en linksen bestaan. In onze tijd heeft de rechts-linksoppositie bovendien elke operationele waarde verloren, in de mate dat alle grote actuele gebeurtenissen nieuwe breuklijnen creëren binnen de politieke families of traditionele ideologieën zelf. Er zijn rechtse en linkse partizanen van het kapitalistische systeem, rechtse en linkse tegenstanders van de Europese Unie, rechtse en linkse liberalen, etc.
Maar wat zijn dan de nieuwe breuklijnen die onze maatschappij kenmerken?
In een tijdperk waarin de kloof tussen de burgers en de grote regeringspartijen steeds groter wordt, is de voornaamste breuklijn die tussen het volk en de elites, tussen de volkse klassen en de nieuwe leidende klasse, tussen diegenen die lijden onder de globalisering en diegenen die ervan profiteren. Deze kloof heeft niets te maken met de tegenstelling tussen rechts en links. Het is overduidelijk een nieuwe klassenkloof.
In een tijdperk waarin de kloof tussen de burgers en de grote regeringspartijen steeds groter wordt, is de voornaamste breuklijn die tussen het volk en de elites
U beweert dat de kapitalistische logica van de ‘idéologie du Même’ de reden is dat organische sociale structuren ineenstuiken en traditionele denkwijzen verdwijnen. Maar beleven we niet net een heropleving van nieuwe, vooral lokale vormen van sociabiliteit?
Over het algemeen sta ik heel vijandig tegenover wat ik de ‘idéologie du Même’ heb genoemd, zijnde het geheel van doctrines, religieus of profaan, die voortdurend zowel individuele als collectieve verschillen ontkennen en die een unificatie van de menselijke soort nastreven. Wat impliceert dat alles wat individuen, volkeren, culturen ... onderscheidt, verdwijnt. Ik geloof dat we de wereld niet als een universum maar als een pluriversum moeten beschouwen. Mijn opponent is, met andere woorden, het universalisme. Het kapitalisme is een economisch universalisme. Zijn basisprincipe is de onbegrensdheid en de mateloosheid (hybris): ‘altijd meer’ is zijn leuze. In dat opzicht beoogt het kapitalisme, zoals Marx treffend heeft opgemerkt, alles te laten verdwijnen wat de ongebreidelde expansie van de markt in de weg staat. Het eindpunt van die voorwaartse vlucht is de algemene transformatie van de wereld in een planetaire markt waar handelswaarde alle andere waarden vervangt. Maar de verspreiding van die commerciële logica lokt ook reacties uit. Het dient evenwel opgemerkt te worden dat deze nieuwe vormen van sociabiliteit of gemeenschapsleven over het algemeen een efemeer en tijdelijk karakter hebben, wat hen fundamenteel onderscheidt van sociale relaties van meer traditionele aard.
U pleit voor pluralisme. Maar hoe past uw afwijzing van de _gender_theorie in dat vertoog? Kan deze theorie niet juist ook als afwijzing van het egalitaire principe worden opgevat?
Wat ik de _gender_theorie verwijt, is dat ze gelooft dat gender alles is en geslacht niets. Seksualiteit, die fundamenteel polymorf is (ik vel geen enkel moreel oordeel over seksuele handelingen of geaardheden), is zeker niet terug te voeren op gegevenheden van de fysiologie en de bio-antropologie, maar ze kan deze ook niet negeren. De binaire opdeling van de mensheid in het masculiene (mannen) en het feminiene (vrouwen) is een elementair feit dat men niet kan negeren. Sinds mensenheugenis heeft ze denkers, schrijvers en kunstenaars geïnspireerd. Het is mogelijk dat er veel verschillende vormen van _gender_zijn, maar er zijn slechts twee geslachten. Door deze elementaire realiteit niet te erkennen mondt de _gender_theorie uit in indistinctie.
U verwijt ook de media een gebrek aan distinctie. Eind jaren 1990 omschreef u de werking van de media al als ‘nouveau totalitarisme’. Heeft de opkomst van sociale media die totalitaire tendens versterkt of juist nieuwe democratische mogelijkheden gecreëerd?
‘Totalitarisme’ moet vanzelfsprekend tussen aanhalingstekens worden geplaatst. Wat ik met dit begrip bedoelde, is dat het gros van de grote media naar de dominante ideologie tendeert. Alle grote kranten, radio- en televisiekanalen zeggen ondertussen min of meer hetzelfde. Het pluralisme van de media blijkt dus een illusie te zijn. Wat men daarentegen vaststelt, is de toename van contre-information via het internet. Op het vlak van informatieverstrekking biedt het internet een alternatief, zelfs al is het af en toe moeilijk om de waarde van wat men vindt in te schatten. Tegelijk is het internet ook een instrument geworden waarmee de bevolking aan permanente politiesurveillance wordt onderworpen.
Het pluralisme van de media blijkt een illusie te zijn
Is het boek mogelijk ‘een laatste toevluchtsoord voor de vrije mens’ (‘un dernier refuge de l’homme libre’), zoals u eens in de titel van een spraakmakend essay suggereerde?
Zoals iedereen wel weet, lezen onze tijdgenoten steeds minder, wat logisch is gezien de dominantie van het beeld. Ik denk niet dat het boek zal verdwijnen, zoals in de film Fahrenheit 451, die François Truffaut in 1966 maakte op basis van de roman van Ray Bradbury. Het lijkt me wel duidelijk dat we beetje bij beetje het ‘Gutenberg-tijdperk’ verlaten. In mijn ogen draagt dit bij tot een beperking van onze vrijheid – en eerst en vooral onze vrijheid om te denken. Een gedrukte tekst dringt zich namelijk niet aan ons op, zoals een beeld dat doet. Het lezen van een boek en het kijken naar opeenvolgende beelden mobiliseert onze ogen niet op dezelfde manier. Lezen staat toe dat je stopt, nadenkt, terugkeert ... Allemaal zaken die het beeld min of meer verbiedt.
Ondanks uw scepsis tegenover het primaat van het beeld in onze spektakelcultuur spreekt uit uw werk een grote fascinatie voor het beeld.
Ja, ik hecht het allergrootste belang aan het beeld, zoals ik ook het allergrootste belang hecht aan het_zien_. Als het beeld tegenover het concept wordt geplaatst, sta ik altijd aan de kant van het beeld. De abstractie scheidt ons van het zintuiglijke, het lichamelijke of het vleselijke in de meest brede zin van het woord. Vandaag de dag worden we overstelpt door een overdaad aan beelden die niet meer verwijzen naar (de mogelijkheid van) een concrete ervaring, maar integendeel de plaats van het reële innemen. Men kan hier een parallel trekken met informatie: te veel informatie doodt de informatie, te veel beelden doden het beeld.
In hoeverre is het volgens u de taak van de kunsten de tendens van homogenisering en transparantie te verstoren? Zijn de kunsten niet het gebied bij uitstek waar ‘het recht op opaciteit’ en ‘onwetendheid’ – zoals u het noemt – zich kan laten gelden?
Als ik het recht op opaciteit inroep, heeft dat in feite geen betrekking op de kunsten, maar veeleer op de actuele tendens om in alle domeinen een transparantie te eisen, waarvan ik geloof dat ze nefast is. De morele eis nooit iets te veinzen is leenplichtig aan een religieuze mentaliteit, maar tegelijk ook aan het rationalistische geloof dat ervan uitgaat dat alles kan worden verklaard door de verlichte rede (les ‘lumières de la raison’). Ik ben er daarentegen van overtuigd dat sociale verhoudingen altijd iets ondoorzichtigs hebben – en dat dit net weldadig is. Dat is ook de reden waarom niet alles te beregelen valt, alsof menselijke gedragingen integraal te herleiden zijn tot voorspelbare patronen.
In uw teksten schemert een zekere scepsis ten aanzien van hedendaagse kunst door. U spreekt ergens over ‘le non-art contemporain’ en lijkt te suggereren dat kunst hopeloos aan de commercie en de liberale logica ten prooi is gevallen.
Mijn kritiek op hedendaagse ‘non-kunst’ komt niet voort uit een scepticisme maar uit de simpele vaststelling dat veel artiesten vandaag denken te kunnen breken met esthetische principes die de artistieke productie steeds hebben gestuurd. De dualiteit tussen het schone en het lelijke is inherent aan de kunst, zoals de dualiteit tussen het goede en het kwade dat is aan de moraal. Maar vandaag wordt kunst in een andere, veel bredere zin begrepen, waarin ze samenvalt met eender welke vorm van creativiteit.
De opkomst van de abstracte kunst heeft bovendien het oude iconoclastische voorschrift, zoals men dat in de Bijbel terugvindt, doen herleven – en dat in de schoot van het artistieke domein zelf. Deze tegenstelling tussen het abstracte en het concrete, tussen abstractie en ‘re-presentatie’ (in de Heideggeriaanse zin van het woord) vinden we overigens ook in verschillende andere domeinen. En daar komt dan ook nog eens de complete commercialisering van de kunstwereld bij. Dit gezegd zijnde, wil ik met mijn kritiek op ‘non-kunst’ helemaal niet zeggen dat de kunst voorbij is, noch dat men alles moet verwerpen wat kunstenaars vandaag de dag doen!
U stelde in een opstel bijvoorbeeld wel dat ‘de tijd van de film voorbij is’. Bent u er echt van overtuigd dat film elk kritisch, laat staan subversief potentieel verloren heeft?
Vanzelfsprekend worden er nog steeds excellente films gemaakt! Als ik beweer dat ‘le temps du cinéma est passé’, bedoel ik dat de film zich vandaag niet meer wezenlijk onderscheidt van de overvloedige productie van beelden. Film is de grote volkskunst van de twintigste eeuw geweest zolang hij het monopolie op de productie van bewegende beelden had, zolang men het huis uit moest om een film te bekijken. Vanaf het moment dat men een film helemaal alleen vanuit zijn luie zetel op televisie kan bekijken of op zijn pc kan afspelen, is ‘naar de bioscoop gaan’ geen collectieve handeling meer en houdt de film op onvervangbaar te zijn. In die zin heeft de film misschien ook zijn subversieve kracht verloren. In het verleden kon het bekijken van zekere films, net zoals het lezen van zekere boeken, een fundamentele wending in ons leven bewerkstelligen. Zulke revelaties lijken me vandaag heel zeldzaam te zijn geworden.
Kan u de volgende uitspraak eens verduidelijken: ‘La culture – je dis la culture, pas les “produits culturels” – est ce qui permet à l’homme d’acquérir une forme intérieure’?
De mens is van nature een cultureel wezen. Maar cultuur is iets helemaal anders dan een simpel repertorium van weetjes, waarin men kan graaien zoals men dat bij Wikipedia of met een woordenboek doet. Cultuur is ook geen decoratief element dat men kan etaleren om een goede indruk te maken, zoals dat in de cultuuropvatting van de filister het geval is. Cultuur helpt ons om aan onszelf te bouwen voor zover we bekwaam zijn om haar zo goed in onze innerlijke vorm op te nemen dat we die tegelijkertijd transformeren en perfectioneren. Een gecultiveerd mens is niet per se iemand die veel zaken kent, maar wel iemand die door middel van cultuur boven zichzelf is uitgestegen en op die manier zijn eigen telos heeft vervuld, namelijk een uitmuntende graad van zelfontplooiing (l’excellence de soi).
Een gecultiveerd mens is niet per se iemand die veel zaken kent, maar iemand die door middel van cultuur boven zichzelf is uitgestegen
Traditie en erfenis lijken ons in die optiek centrale concepten in uw denken te zijn, toch?
Ja en neen. Tradities (ik gebruik bewust het meervoud) zijn bakens voor het collectieve bestaan. Maar je mag niet vergeten dat tradities ooit een start kenden, wat wil zeggen dat ze vooraleer ze tradities werden innovaties waren. Het is om die reden dat ik tradities en innovaties niet tegenover elkaar stel, net zomin als ik dat met conservatieve en revolutionaire tendensen doe.
Maar in hoeverre kunnen tradities nu een katalysator voor vernieuwing zijn? Wat betekent het wanneer u stelt dat men ‘op het verleden moet steunen om de voorwaarden te scheppen voor een nieuw begin’?
Ik hou van het verleden, maar ik verafgood het niet, in tegenstelling tot diegenen die mentaal wegvluchten in het verleden omdat ze niet in staat zijn het hoofd te bieden aan het heden. Ik ben gekant tegen elke vorm van ‘restauratieve’ nostalgie. Zoals Nietzsche het al stelde: ‘men kan de Grieken niet terugbrengen’. Men kan ze niet terugbrengen maar wel hun voorbeeld volgen. Martin Heidegger heeft dit volgens mij uitstekend uitgelegd toen hij zei dat ‘doen zoals de Grieken’ niet betekent dat men probeert te herdoen wat zij reeds hebben gedaan, maar dat men bij hen in de leer gaat om voorwaarden te zoeken voor een nieuw begin. Die idee van een ‘nieuw begin’ staat bij mij noodzakelijk in verband met de wil om zo snel mogelijk komaf te maken met een wereld die gedomineerd wordt door de machinerie van het profijt, de macht van het Kapitaal en de axiomatiek van het eigenbelang.
U beklemtoont in uw werk dat een nieuw begin slechts mogelijk is ‘op voorwaarde dat men uit het systeem stapt’. Waar ziet u dan uitwegen?
Elk systeem functioneert systemisch, dat wil zeggen op zichzelf, uit eigen beweging. Het ‘Systeem’ kan dus onmogelijk herleid worden tot diegenen die het besturen of ervan profiteren. Net zoals technologie en het bankwezen, functioneert ook het Systeem helemaal alleen. Daarom is jouw vraag ook niet gemakkelijk te beantwoorden. Er is hier geen pasklaar recept. Evengoed moet men zich ook niet blind staren op de klassieke vraag gesteld door Lenin: wat te doen? Mensen maken de geschiedenis wel maar ze kennen de geschiedenis niet die ze maken. En het is de geschiedenis die mogelijk maakt wat ze maken. Het enige wat we kunnen zeggen is dat de geschiedenis altijd open is, net omdat ze onvoorspelbaar is. Daartegenover kan men het Systeem bestuderen, zijn functioneren beschrijven, zijn interne contradicties blootleggen. Geen enkele tendens kan zich tot in het oneindige doorzetten (geen enkele boom groeit tot in de hemel!), mijn gevoel zegt dat het uiteindelijk het Systeem zelf zal zijn dat de voorwaarden zal scheppen voor zijn eigen ondergang.
Arne De Winde is literatuurwetenschapper aan de KU Leuven (FWO – Vlaanderen). In zijn onderzoek verdiept hij zich o.a. in de hedendaagse receptie van rechts-conservatieve discoursen, en meer specifiek van Oswald Spengler.
Hannelore Roth (1991) studeerde Latijnse, Nederlandse en Duitse taal- en letterkunde aan de KU Leuven. Ze is gefascineerd door literaire en essayistische teksten op het snijvlak van esthetiek en politiek.