Wat kan mij jouw fascinatie schelen?
Door Tom Van Imschoot, op Mon Oct 31 2011 09:12:00 GMT+0000Tom Van Imschoot kijkt met verbazing naar de manier waarop wij tegenwoordig allemaal voortdurend gefascineerd lijken. Hij spitst zijn cultuurfilosofische analyse voor dit dossier toe op het begrip ‘autoriteit’. Later volgt meer. Want de fascinatie blijft duren.
'Ik ben altijd al gefascineerd geweest door de manier waarop hedendaagse kunst verschillende
elementen en referenties gebruikt om iets unieks te creëren.’
Beyoncé Knowles
Een imperatief beheerst onze cultuur: 'Gij zult gefascineerd zijn!'
Wie de aandacht wil, wie het voor het zeggen wil hebben, hoeft er slechts gevolg aan te geven. Verklaar jezelf 'gefascineerd' en de monden en de oren gaan open. Noem iets 'fascinerend' en het dwingt spontaan ontzag af. Vraag iemand naar de fascinatie waardoor hij wordt gedreven, en, los van het voorwerp, verleent het de spreker 'autoriteit'. Wie zou hem ook tegenspreken? Fascinatie staat vrij. Is er iets persoonlijker dan de band die iemand aan zijn fascinatie bindt? De media, steeds maar op zoek naar de mens achter het werk, veronderstellen alvast van niet. Sla de krant maar open, dag na dag: fascinatie al wat de klok slaat. 'Gij zult gefascineerd zijn!'
Vreemde paradox. Dat wij op de vraag om het meest persoonlijke uit te drukken, terugvallen op een gemene deler. Dat wij de mond vol hebben, dat de media bol staan van iets waarover we niet kunnen spreken, de wijze raad van Wittgenstein om in dat geval te zwijgen ten spijt. Dat onze vrijheid om dus toch te spreken, gebonden is aan de mate waarin ze zich voegt naar een stopwoord, een terminus in de taal. Alsof alleen de sprakeloosheid recht op spreken geeft. Waarom is dat? Wat zegt het over onze tijd dat de voorwaarde om publiek gehoord te worden en als spreker niet gecontesteerd te worden, vereist dat je buigt voor een ultieme ‘betekenaar’?
Misschien niet zoveel, zullen sommigen zeggen. Is het succes van alles wat fascinatie aangaat, niet gewoon het gevolg van taalkundige inflatie? Iets 'interessant' noemen, werkt niet langer: zeg het van een persoon en je treft hem dodelijk; zeg het van een kunstwerk, en het behoort al tot de geschiedenis. De opkomst van het woord 'fascinatie' ligt dus aan de slijtage van de taal. Of omgekeerd: het is een voorbeeld van hoe de taal zich vernieuwt, in dit geval zonder twijfel onder invloed van een Anglo-Amerikaanse cultuur die zweert bij superlatieven. Waarom zou ons onophoudelijke uitspreken van fascinatie nu dan ineens in twijfel getrokken moeten worden?
Fascinatie strekt tot aanbeveling
Van de taalpolitie, verlos ons, Heer. Maar je hoeft geen Viktor Klemperer te heten, de filoloog die tijdens de Tweede Wereldoorlog het denksysteem blootlegde in de taal van het Derde Rijk, om te begrijpen dat het gebruik van het woord 'fascinatie' in een bredere culturele logica past. Als overtreffende trap mag de term dan al in het banale, dagelijkse taalgebruik zijn ingedaald, wat zou die banalisering immers anders aan het licht brengen dan de aandachtseconomie die onze media-industrie aandrijft? Is het niet een manier om de waan van de dag te legitimeren?
Je hoeft geen Viktor Klemperer te heten om te begrijpen dat het gebruik van het woord 'fascinatie' in een bredere culturele logica past
Zeker. Fascinatie is een ervaring van uiterste aandacht,van absolute en exclusieve gerichtheid. In een mediaklimaat waarin de economische strijd om onze aandacht op de spits is gedreven, verbaast het dan ook niet dat juist fascinatie het 'model' vormt dat men voortdurend oproept. Het is alsof men erop rekent dat het ensceneren van fascinatie op een soort magische manier ook tot fascinatie zal aanzetten. Te midden van de 'overdaad' die naar onze aandacht hengelt, hoopt men de waan van de dag te rechtvaardigen door alvast zelf een fascinatie te simuleren. 'Sta hierbij stil', zegt het – vaak om je tot kopen te bewegen. Fascinatie strekt tot aanbeveling.
Maar dat is niet zonder gevolgen. Het begrip 'fascinatie' wordt door dat veelvuldige 'gebruik' uitgehold, want stilzwijgend dienstbaar gemaakt aan een promotionele logica die ons terroriseert – door haar aanspraak op een totale mobilisering van onze aandacht. Maar bovenal gaat die uitholling ook gepaard met een uitsluitend positieve ‘omwaardering’ van wat fascinatie is. Dat wil zeggen: ondanks de verstommende 'geraaktheid', de dwangmatigheid, de passiviteit, kortom, de 'on-vrijheid' die ze in de volle zin van het woord als ervaring met zich meebrengt. Meer nog, 'gefascineerd zijn' lijkt wel een deugd.
Geen fraaier voorbeeld om dat te illustreren dan de interviewfilmpjes die de Universiteit van Amsterdam een tijdje terug verzamelde onder de noemer 'de fascinatie'. Wetenschappers uit diverse studiegebieden, autoriteiten in hun vak, portretteren er zonder onderscheid zichzelf met als onderscheidend kenmerk hun fascinatie. De filmpjes doen allicht dienst als promotie: ze tonen de betrokkenheid van de persoon achter het werk om jongeren warm te maken voor wetenschappelijk onderzoek. Van fascinatie spreken of getuigenze echter weinig. Eerderlijkt het alsof aan acteurs gevraagd is om passie te veinzen: met felle ogen, nadrukkelijke gebaren.
Vraag is of het beheersen van een (onderzoeks)object ook iets met fascinatie te maken heeft. Mij lijkt dat eerder een manier om eraan te ontsnappen, aangezien je in de fascinatie quasi objectief beheerst wórdt, op het ondraaglijke af. Zou dat dan ook de verklaring zijn waarom onze rede zich vandaag zo gefascineerd voordoet? Als een manier om ons in feite te ontdoen van de gefascineerde toestand waarin we ons bevinden – dat is nu de wereld niet langer objectief beheersbaar is, maar meer en meer in zijn beeld verzinkt, voorbij ons voorstellingsvermogen? Als dat waar is, dan heeft die (krampachtige) poging tot autoriteitsherstel wel een hoge prijs.
Wat kan mij jouw fascinatie schelen?
Door het opvoeren van fascinatie als een redmiddel te gebruiken om de autoriteit te herstellen van de persoon die ervan getuigt, herleiden we haar immers ook tot een kwestie van idiosyncrasie, een louter persoonlijke zaak. Geen wonder dat onze personality-cultuur dat verwelkomt. Maar in een cultuur die 'de autoriteit van de ander' niet verdraagt (voor zover 'ik' mij niet spontaan in hem of haar herken), geven we onze fascinatie daarmee ook prijs aan de onverschilligheid. Geraaktheid, zelfs absoluut, ruimt baan voor apathie, totaal. En om die apathie te verbergen, voeren we onze fascinatie nog wanhopiger, nog hysterischer op. Maar wat kan mij jouw fascinatie nog schelen?
Misschien is dat het punt waarop de kunsten ons iets kunnen leren. Nergens klinkt het dictaat van de fascinatie immers zo luid. Critici maken er een criterium van, kunstenaars verdedigen er hun keuzes mee, opleidingen vragen hun studenten om hun fascinaties te (onder)zoeken. Fascinatie begeleidt de kunstenaar van de wieg tot het graf. Is dat een probleem? Allerminst. Maar het is de vraag hoe de kunsten, oog in oog met de onverschilligheid van het publiek, die fascinatie productief kunnen maken, hoe ze haar als een werkelijkheid kunnen gebruiken tegen de manier waarop wij vandaag allemaal gefascineerd lijken. Sommige kunstenaars bezwijken en voeren zichzelf ter verdediging van hun werk op met de stigmata van hun fascinatie, als de bezwerende getuigenis van wat dat werk zelf almaar minder teweegbrengt.
Anderen leren echter dat de autoriteit die van hun fascinatie uitgaat, niet met hun persoontje te maken heeft, maar met een onpersoonlijke dwang om zichzelf in elk werk weer te herzien. De vraag wat hun fascinatie een ander zou kunnen schelen, maakt dan plaats voor een beeld van de vraag die zij voor zichzelf zijn – misschien de hoogste autoriteit die een individu van deze tijd kan erkennen. Dat maakt een groot verschil. Het ondermijnt de holle autoriteit waar onze gefascineerde rede zich op beroept en plaatst er de volle autoriteit van de fascinatie voor in de plaats, als verhouding tot iets wat het strikt persoonlijke vernietigt. De vraag die 'ik' voor mezelf ben, een vraag waarin ik verdwijn, verschijnt dan als een vraag voor iedereen. Maar wat is dan dat iets wat in de fascinatie speelt? Een object? Misschien een beeld. Een beeld dat je 'buiten jezelf' lokt. Ik kom erop terug.