Voice Magic

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Popmuziek heeft een vreemde uitwerking omdat ze dingen en mensen zo plots - als in een vluchtige gedachteloze bedwelming - veel dichterbij brengt. Popmuziek doet zelfs dromen over het gelukte samenleven. Het is de stem, die fameuze verstrengeling van het zingende en het luisterende lichaam, die ons bij de lurven pakt. Over wat de popstem precies met je kan doen, wordt te weinig geschreven. Over de vaststelling dat popmuziek letterlijk (meer)stemmig is, al helemaal.

Amy Winehouse leidt een turbulent leven, geeft regelmatig een barslecht concert en oogt op foto's steevast ondervoed. Maar ze kan zingen, ze heeft een stem die je meteen terug telescopeert in de tijd omdat ze resoneert met de ondertussen canonieke Verzamelde Stemmen van Motown, Stax of Atlantic Records. Winehouses geflirt met de dood door overmatig alcohol- en drugsgebruik, gretig en breed uitgemeten door de boulevardpers, lijkt ook niets te maken te hebben met de stem die je op haar platen hoort. Het is alsof ze twee lichamen heeft, een fysiek en een zingend, een reëel lijf en een hyperreëel lichaam dat enkel tot leven komt wanneer ze zingt. Het appeal van een stem als die van Winehouse heeft dan ook niet zozeer met seks of erotiek te maken. Het is gewoonweg metafysiek, in de meest letterlijke betekenis: al zingend produceert haar stem een tweede, puur vocaal lichaam. Dat is geen louter effect van de gecombineerde werking van huig en ademhaling. Het vocale lichaam is een akoestisch spook, een spectraal lichaam, een dat tegelijk materieel en immaterieel is. Het werkt als een zwart gat, het zuigt je weg van tekst of betekenis en plaatst je op het behekste kruispunt van taal, lichaam en klank. In de bekende laatste instantie gaat het om een fantasmatisch lichaam dat zich tijdens het zingen met wisselende intensiteiten ontplooit in de ruimte tussen het zingende fysieke lichaam en het lichaam van de luisteraar.

Popmuziek is letterlijk stemmig: het genre ontleent zijn bestaansreden aan de creatie van vocale lichamen  Een zemelige orkestratie, een effectrijke overproductie en een tekst met een hoog rijmelarijgehalte kunnen allemaal wanneer ze de aanwezigheid van de stem versterken, haar meer présence geven en zo meer enigmatisch maken. Goede popsongs zijn muzikale banaliteiten die in klankkristallen veranderen dankzij een stem die ze oplaadt met — ja, met wat eigenlijk? The soul of the well-made song is the singing body. De stem gaat dan door alle mediale bemiddelingen heen: ze wordt niet minder maar méér present door microfoons, mixpanelen en andere technische artefacten. Iedere popsong werkt met de spanning tussen de vreemde lichamelijkheid van de zingende stem en de realiteit van de studio. De geslaagde popsong intensifieert deze spanning en laat de stem waarachtiger klinken door ze onder te dompelen in een van onwaarachtigheid verzadigde omgeving. Pet Sounds van The Beach Boys en de erdoor geïnspireerde elpee Sgt. Peppers Lonely Hearts Club Band van The Beatles zijn juist klassieke popalbums omdat ze de spanning tussen stem en studiomogelijkheden, en ook tussen zang en muzikale begeleiding, in haast ieder nummer opdrijven tot aan het punt waarop de stem zich volledig lijkt los te zingen van de achtergrond van abundante klanken, de vele kunstige studiomanipulaties en de complexe orkestraties.

Pet Sounds en Sgt. Peppers bevatten tevens schoolvoorbeelden van close harmony, van het soort van gelukzalig klinkende samenzang dat misschien wel het beste beeld van een gelukt samenleven biedt. Samen zingende stemmen die hun eigen weg gaan en toch telkens weer opnieuw vervloeien, realiseren de utopie van een harmonieus bij elkaar zijn, een samenleving die louter gemeenschap is. 'All together now' is behalve de titel van een Beatles-song het vluchtpunt van alle popmuziek, ja haar funderend fantasma. Het maakt popmuziek hoogst dubbelzinnig omdat het genre escapisme en utopisme in een zodanig onontwarbare knoop legt dat het niet langer valt uit te maken of 'het bestaande' wordt gelegitimeerd dan wel gecontesteerd. Voor de modale popliefhebber doet de vraag er uiteraard niet toe. Je geniet van de stem en je identificeert je met een vocaal lichaam zonder aanwijsbare substantie of gewicht, zelfs zonder identiteit: een goed zingende stem klinkt tegelijk anoniem en particulier.

Een zangstem kan te prominent aanwezig zijn, al te dichtbij komen en onverdraaglijk intiem worden. Ik krijg dat onprettige gevoel regelmatig bij folk van het type stem plus akoestische gitaar en andere singer-songwriters. Door de kaalslag in de begeleiding klinkt de stem ontheemd en lijkt het alsof ze de beschutting van een luisterend paar oren nodig heeft om ten volle te durven bestaan. Ze zoekt contact, ze wil niet enkel communiceren maar verdwijnen in een ander lichaam dat haar aandacht geeft. Wanneer er dan ook nog op een converserende toon wordt gezongen, zonder veel buigingen of uithalen, ontstaat er een klefferige dwang om te luisteren. Liefhebbers van het genre houden van die simulatie van een diep gesprek, maar mij is dat effect te opdringerig: het is alsof een onbekende je zou dwingen om haar of hem in de ogen te kijken. De folkstem wil ook te zeer iets zeggen en uitdrukken: ze stelt zich in dienst van de tekst. Ze geeft haar autonomie op, ze wil niet spookachtig schitteren en voluit voor de hallucinatie van het vocale lichaam gaan. De bard is doorgaans geen zanger maar een opdringerige verteller die mij wil opsluiten in het Rijk van de Betekenis.

Er zijn uitzonderingen. Johnny Cash heeft een beperkt stemregister en is een 'tekstualist' pur sang. Vaak schrijft hij eenvoudig getoonzette intieme brieven die hij hardop en zonder franjes debiteert. Veel van z'n songs, vooral de latere, zitten in het genre van de christelijke bekentenisliteratuur en handelen over zonde en verlossing. Hij is een prediker, maar van het vriendelijke soort: meestal predikt hij voor zichzelf, z'n vrouw en nog een paar naasten, waaronder God. Daardoor klauwt de stem van Cash ook niet om een bereidwillig oor. Ze heeft haar bestemmeling altijd al gevonden: zingen is bij Cash vaak een variante op bidden. En hij heeft natuurlijk de korrel van zijn stem mee: haar diepe baritonklank heeft een definitieve standaard in de annalen van de populaire muziek gezet. Ze klinkt als vanzelf expressief, ze hoeft geen fraseringen om te overtuigen. Kan iemand naar de late Cash luisteren zonder er meteen een gekruisigd lichaam bij te fantaseren, ook los van de gehoorde tekst?

Helemaal anders is Antony (Hegarty) met enkel pianobegeleiding. Hij speelt uiteraard een uitgekiend queer-spelletje met de codes van operazang en nichterigheid. Door het gedurige uithalen in het falsetto-register klinkt de stem theatraal, geënsceneerd en geaffecteerd: 'hij doet het erom'. De gimmick gaat snel vermoeien, maar bij een of enkele nummers werkt de vocale retoriek en creëert de stem dwars door alle buigingen heen een vreemd soort van oneindigheid, een imaginair lichaam dat helemaal niet hemels of sacraal overkomt maar aan een zee van stilte doet denken. De stem laat haar ultieme mogelijkheidsvoorwaarde horen, zonder er ook maar een moment in te verdwijnen. Het vocale lichaam van Antony fascineert ook omdat het volkomen zelfbesloten is en enkel zichzelf geniet. Het is zelfgenoegzaam, op het hypernarcistische af: het heeft geen luisteraar nodig en precies daarom verleidt het om wel te luisteren — tot de spanningsboog breekt onder het gewicht van een teveel aan vocale gymnastiek.

Postscriptum: kleine ode voor Mark Lanegan. Soms slaat een stem helemaal niet als een meteoor in je lichaam maar sijpelt ze daar langzaam in binnen. Ze werkt traag, het duurt even voor je haar specifieke korrel hoort. De stem bezit aanvankelijk weinig contour omdat ze eerder voorspelbaar fraseert en de verwachtingen van een genre belichaamt. Ze klinkt bijvoorbeeld gruizelig bluesy of groovy en soulful (dat zijn ook de clichés waarmee de pop- en rockkritiek over stemmen schrijft: ze heeft geen woorden voor het plezier dat een stem geeft). Zo'n gewoon goed zingende stem onderscheidt zich niet. Ze is, om met Roland Barthes te spreken, te veel studium en mist een duidelijk punctum, een weerhaak waar je meteen blijft aan vasthangen, dat je ne sais pas quoi dat je een cd nogmaals doet afspelen omdat het een vocale ruimte opent waarin je gedachteloos kan verdwijnen. Tot er plots een omslag plaatsvindt (hij is altijd al gebeurd, je registreert enkel het effect): de stem illustreert niet langer genreconventies maar belichaamt ze op een essentiële manier. Ze is kortom niet meer exemplarisch maar paradigmatisch. De stem maakt nu het potentieel van een vocaal genre waar, put het uit en toont er de grenzen van. Zo'n stem is een deelverzameling van particulariteit en algemeenheid, van 'natuur' en 'cultuur'. Ze ontleent haar appeal niet aan zichzelf maar aan de volledige overlap met een resem vertrouwde codes die de stem plots heeft verplaatst en samengevat, in één vocaal lichaam gesynthetiseerd (ze is 'vleesgeworden blues', incarneert 'de definitieve souldiva',…). Het studium dat punctum is geworden: een stem die je al vaker vaagweg hebt gehoord, wil je voortaan écht beluisteren. Liefhebberen in popmuziek draait misschien wel vooral rond het vinden, altijd weer opnieuw, van dit soort stem. Popmuziek is geen kunst van het unieke exemplaar maar van de soortstem, het generische vocale lichaam.