Verstomming. Over Patrick Van Caeckenbergh

Door Tom Van Imschoot, op Sun Feb 26 2012 19:41:04 GMT+0000

Bricolages van fantasie en wetenschap, traag met de hand overgeschreven tekst, encyclopedische discipline en volks uitwaaierende verzamelingen – een processie van associaties, gedragen door leer- en verteerstelsels. Een van de wonderlijkste dingen die een mens vandaag kan doen, is binnenwandelen in Museum M, waar een retrospectieve loopt over het werk van de Vlaamse kunstenaar Patrick Van Caeckenbergh (Aalst, 1960).

Je eerste indruk, voorbij het roodfluwelen doek, is die van een Theatrum Mundi, een Wunderkammer ook – naar de kunstkamers en verzamelingen van rariteiten waarmee renaissancistische vorsten, geleerden en rijke kooplui de buitenissige kosmos trachtten samen te vatten, door haar binnenskamers te reproduceren. Niet alleen zie je een bonte verzameling van niet thuis te brengen objecten – kruisingen van woonmeubel, kennisarchief, mens, ding en dier – taxonomische kaarten en didactische prenten, een ‘Verzameling huidjes’ die niets bloot geven, op haast wetenschappelijke wijze geknipt en geordend uit blootblaadjes en reclame, of andere verbindingen tussen anatomie en verbeelding (een zelfbouwpakket in Meccano van ons brein). Bovendien is voor de gelegenheid het zogenaamde ‘Sigarenkistje’ nagebouwd, in de vorm van een kijkdoos: de zachtmoedige kluis (bed incluis) waar Van Caeckenbergh in zijn woning werkt en studeert (of ‘suddert’, zoals hij dat zegt), zorgvuldig omzoomd door herinneringen, boeken (in sigarenkistjes) en encyclopedieën. Kortom, van buiten naar binnen kijkend: maximale kennis van de wereld, gecondenseerd in een miniatuur, als uitvalsbasis om naar de wereld buiten te kijken, met oneindige fascinatie die is omgezet in iets ‘mobiels’.

Je zou voor minder aan een Wunderkammer denken.

51_VanImschoot_mosterd380.jpgTwee malle poortwachters, geassembleerd uit soepketels, pollepels en ander eetgerei, als waren ze ontsnapt uit een hallucinatie van Don Quichot, bekampen echter meteen al de hoogmoed en de disciplinerende orde die in het ideaal van die (vroeg)moderne kennisopbouw huisde. Hier wordt geen hoge cultuur bewaakt, zo lijken ze te zeggen, die zich meester wil maken van de creativiteit in wat bestaat, met de kunst als summum. Neen, in hun ijzeren verstomming zeggen ze: hier wordt gewacht, halt gehouden bij het alledaagse waaruit wij bestaan, met de kunst als ‘ruimte’ van inspiratie en transformatie, waardoor wij erin weten te overleven. Ziedaar ook het wonder: niet de kunst zelf, als resultaat, maar de ruimte die ze in onze tijd uitspaart voor een wereld die, naar het beeld van de minutieuze ‘oude boom’-tekeningen waarop de expositie later eindigt, met zijn wortels ver onder het oppervlak reikt van wat wij ‘de actualiteit’ noemen, de actuele kunst incluis. In de rijke traditie van kunstenaars die de hele wereld willen verbeelden, en die zich daarvoor concentreren op het kleine, veelzeggende detail (van Bosch en Breughel tot Boon), grijpt Van Caeckenbergh terug naar bronnen van verbeelding – volks, animistisch – waar wetenschap en kunst uit één mond lijken te spreken.

Dat slaat een bres. En daarlangs ga je binnen. Maar ondanks die toegang bots je op iets ontoegankelijks. Hoe hangt alles hier met alles samen? Wat ordent en bindt deze zacht sudderende soep van beelden, gestes, mappen, verhalen, sculpturen? Pas langzaam ontdek je dat het de verstomming is van het vanzelfsprekende, het verstilde verband tussen de wereld en de fabel – naarmate de wetenschap alles opsnijdt in een overdaad aan (fragmentarische) kennis. Van Caeckenberghs kunst slaat ons met die verstomming – zij het zalvend. Ze blaast met haar visuele associaties leven in een samenhang die niet meer vanzelf spreekt, niet het minst door de kunstenaar te midden van de kennis die hij vergaart en verteert telkens weer als een miniatuurversie van zichzelf te verbeelden: naakt, als een muis, een handpop, een pantoffelheld, een man die bellen blaast, verwijlend in sferen, als een dier in winterslaap. Wat daar ontoegankelijk aan is, is niet die samenhang zelf, want die is open en speels. Het is onze wereld die er niet voor open staat, besef je. In die zin vertelt deze kunst een geschiedenis van onze verstomming, met de geschiedenis van haar ‘genealoog’ als documentatie.

Ik heb voor mezelf een innerlijk eiland geschapen. En verdoe mijn tijd met het verkennen en versterken ervan. Op zoek naar het extreme genot van die ogenblikken wanneer de gedachte louter speelt met haar bestaan.

De weelde van het eenzaam uitvinden.

Angstvallig waken over deze momenten.

Hier komt geen gedachte voor die niet vergezeld gaat van het besef dat zij voorlopig is.

Het enige dat overblijft is het wachten op de uitvoering van welomschreven, zwaar gecensureerde verrichtingen, hetgeen wil zeggen dat de resultaten – en dus de werken – over het algemeen van minder belang zijn dan het koesteren van enkele gedachten.

(Monsieur Teste)

Dit citaat van Paul Valéry (uit Monsieur Teste, 1926) hangt als een motto boven Van Caeckenberghs oeuvre. Het schetst de contouren van de ‘figuur’ die er het vaakst in gedocumenteerd is, en die in de retrospectieve ook de fasen in het werk verklaart: de schepping van een innerlijk eiland, een isolement dat verdraaglijk is, de terugtrekking in een ruimte van de verbeelding, het vertrek ‘met hebben en houden’ dat daardoor steeds weer mogelijk is. Vandaar de imaginaire ‘mobilhomes’ in dit oeuvre: van een beluikhuisje met paard en kar tot een reusachtige nautilusschelp op wielen, ingericht voor het ultieme terugplooien. In de jaren 1990 verhuisde Van Caeckenbergh bovendien naar Sint-Kornelis-Horebeke, een dorp in de Vlaamse Ardennen, waar hij in zijn huis het vermelde ‘Sigarenkistje’ bouwde, maar ook betrokken is bij de lokale gemeenschap – voor wie hij een processiebaldakijn (‘Hemel’) maakte. ‘Stil geluk’, zoals een werk uit die tijd heet, typeert als frase goed hoe zijn persoonlijke geschiedenis van ‘verstomming’ (als terugtocht uit het wereldse gedruis) gepaard ging met het gelukkige ‘verkennen en versterken’ van een fabelachtige, maar verstommende wereld.

Het baldakijn dat in het ijle zweeft en de feestelijk verlaten eettafels achter de besloten paravent waarbinnen de kunstenaar op gezette tijden soep serveert, illustreren als documentair object precies die verstomming.

Kunst die ruimte in onze tijd uitspaart voor een wereld die met zijn wortels ver onder het oppervlak van 'de actualiteit' reikt

Toch is de ‘retraite’ in een verstilde, besloten beeldruimte niet de ultieme ‘figuur’ van dit kunstenaarschap. Dat is integendeel het spel van de metamorfose, zoals iedereen zal opvallen die de retrospectieve bezoekt. Werk na werk herneemt hij dezelfde beelden, als herinneringen aan het proces waarvan ze de restanten zijn, om ze ondergebracht in nieuwe constellaties telkens andere, nog ongedachte verbindingen te laten aangaan. Het gevolg is dat elk werk eerder dan een collectie herinneringen te zijn zelf een vorm van herinneren wordt, een nieuwe stap in een oneindige stoet of processie van metamorfosen, een reconfiguratie van wat bestond. Niets beters om dat te illustreren dan de verhouding tussen Van Caeckenberghs werken en zijn boeken, sinds zijn eerste werk een kwestie van recyclage. Het is het punt waar het geheugen van de autodidact, die nooit vergeet dat hij niets weet, aan de inventiviteit van de bricoleur raakt, die gebruikt wat voorhanden is. Het wonder is dat zo een schatkamer is ontstaan, waar een centripetale kracht de bestaande werken ruïneert om ze als herinneringen aan een uitgewoonde wereld in nieuwe werken terug te laten keren, als sporen van een zoektocht naar vormen van savoir-vivre. Die kracht is de verbeelding. Ze vormt een holte in het weten waarbinnen dat overleeft wat ons verstomt.

Patrick Van Caeckenbergh, La ruine fructueuse, Museum M (Leuven). Deze tentoonstelling loopt nog tot 22 april 2012.

Tom Van Imschoot is redacteur van rekto:verso.