Vele talen, maar waartoe?

Door Wouter Hillaert, op Sat Jul 30 2011 18:52:13 GMT+0000

Al is het Kunstenfestivaldesarts afgelopen, de gedachten blijven malen. ‘Ook op de podia lijkt alles design, “buitenkant”, geworden’, mailt Wouter Hillaert aan Pieter De Buysser. ‘Ik weet niet of het een mindere editie was’, luidt diens repliek. ‘Markant vond ik vooral de Vlaamse reacties: overwegend dedain voor al die “internationale” poespas. Zegt dat ophalen van de neus niet alles over onze zelfgenoegzaamheid in Vlaanderen?’.

Van: Wouter Hillaert

Onderwerp: Vele talen, maar waartoe?

Datum: 11 juni 2011 12:09:20 GMT+02:00

Aan: Pieter De Buysser

Hé Pieter,

Heb je dan een antwoord gekregen op de pertinente vragen die je stelde op de opening van het Kunstenfestivaldesarts: of er als festival een statement te maken valt over de stilstand in België en Europa, en welk verhaal de kunsten kunnen brengen, als het enige maatschappelijke verhaal dat vandaag nog iets belooft, het nationalisme is?

We zijn nu twee weken na het slotfeest, en zelf zoek ik nog steeds naar een antwoord. Natuurlijk is de basisidentiteit van het festival zelf het statement: het begrijpt Brussel als een bicommunautaire bron, in plaats van als een culturele twistappel. Als ik nu als Vlaamse recensent af en toe een voorspelling meepik in Théâtre National of Les Tanneurs, is dat echt omdat ik er ooit voor het eerst naar binnen ben gelopen dankzij het Brusselse plattegrondje in de Kunstenfestival-brochure.

Op deze editie hield ik trouwens wel van de Franstalige ‘inzendingen’: Fabrice Murgia en Anne-Cecile Van Dalem met hun grote decors vol alledaags surrealisme, en Dominique Roodthooft met haar kleine onderzoekskeuken rond het menselijke karakter van planten. Roodthoofts metaforiek rond communicatie en territoriumdrift in de natuur, of rond twistende vegetatie, was misschien geen statement, maar minstens een spiegel van het politieke strijdperk. Het was een van de weinige voorstellingen op deze editie die mij echt iets vertelde, die van inhoudelijke dramaturgie een erezaak had gemaakt, die een verhaal had. Moeten we het daarvan hebben?

Geeft het Kunstenfestivaldesarts wel voldoende stof om samen verder te reflecteren over nationalisme, macht, populisme, links en rechts, individualisme et cetera?

Ik heb zitten denken over ‘taal’. Het Kunstenfestivaldesarts profileert zich van bij zijn ontstaan als counterstone tegen het taalfetisjisme in België, maar als ik bedenk wat ook dit jaar weer mijn ambetantigheid was met de in totaal vijftien producties die ik heb gezien – iedereen leek dit jaar meer te klagen over een ‘mindere editie’, viel je dat ook op? – dan kom ik uit bij het taalfetisjisme van het festival zelf. Prioritair criterium voor selectie lijkt de ‘unieke artistieke taal’ van elke artiest. Het eigen waarmerk, de autonome stempel, de innovatieve vorm. Okada, Maxwell, Warlop, Lotte van den Berg enzovoort. Functioneert het neoliberale consumentisme niet net zo?

Niet alleen in onze dagelijkse levensruimte, ook op de podia lijkt alles design, “buitenkant”, geworden. Zeker de jonge makers op dit festival, van Manah Depauw tot Mokhallad Rasem, hadden het ongeluk in hun creaties niet veel verder geraakt te zijn dan de verpakking. De basisgrammatica die me ook uit meerdere andere producties is bijgebleven, is die van de rook- en de windmachine. Vormentaal die vervliegt. Moeten we ons niet dringend meer gaan afvragen wat we met die taal juist willen vertellen? Hoe je van taal een verhaal maakt? Ik ervoer een manifest gebrek aan inhoud.

Ergens weet ik het erg te appreciëren dat Christophe Slagmuylder een nieuw vitalisme aan het festivalprogramma heeft gegeven. De tijd dat je voorstellingen moest uitzitten, omdat ze vooral niet mochten plezieren of entertainen, lijkt voorbij. Of toch als je de viering van immobilisme die ik me herinner van het openingsweekend, even buiten beschouwing laat. Voor de rest van het festival mocht het ook eens lekker non-conceptueel. Simpel theaterplezier.

Maar uiteindelijk wist voor mij enkel Pollesch dat vitalisme te blijven koppelen aan een intelligent verhaal dat je raderen in werking zette. Hoe komt het toch, Pieter, dat we in de hedendaagse internationale podiumkunsten zo weinig gedwongen worden om door te discussiëren over het mens- en wereldbeeld dat je net op het toneel hebt menen te zien? Ligt dat aan de blik van Slagmuylder? Aan het algehele discours over kunst? Of gewoon aan het internationale aanbod? In elk geval heb ik het gevoel dat we veelal niet verder komen dan ons smaakoordeel over het design. Het verschilde op deze editie in wezen bitter weinig van hoe die ontwapenende kinderjury alles had aanschouwd: die keek naar de opvallendste details, bekeek theater als een momentane beleving.

Misschien verwacht ik te veel. Misschien zijn de internationale kunsten toch maar gewoon de kinderen in plaats van de aanjagers van de algehele depolitisering, van het gebrek aan een tegenverhaal? En moeten we gewoon toegeven dat de kunsten zijn wat ze zijn op het Kunstenfestival? Het inkijkje van de beter betaalde medemens en de nieuwsgierige kunstenstudent in wat er buiten de eigen grenzen in hun cultuurwinkel beweegt. Het voorgerecht om elkaar nog eens te spreken bij een glas. Het avontuurlijke uitstapje van de artistieke elite van dit land.

e-mailcorr-cbeaborgersIk kan me met die elitaire stempel van het Kunstenfestivaldesarts steeds meer verzoenen. Ik geloof dat Slagmuylder gelijk heeft, als hij zegt dat het festival perfect legitiem is als een van de laatste vrijplaatsen in deze maatschappij voor wat minder vanzelfsprekend is, voor wat de consument niet meteen op zijn wenken bedient en zich richt op een intellectuele voorhoede. Alleen vraag ik me af welke taal, welk verhaal die voorhoede dan uitdraagt naar zijn achterban? Geeft het Kunstenfestivaldesarts wel voldoende stof om samen verder te reflecteren over nationalisme, macht, populisme, links en rechts, individualisme et cetera? Ik mis dat erg, maar misschien heb ik niet goed genoeg gekeken. En de vraag is natuurlijk ook of wij, de media als natuurlijke gesprekspartners, zo’n debat überhaupt mee zouden willen uitdragen.

Maar laten we beginnen bij het festival zelf. Ik kan er nog niet de vinger op leggen, maar het gevoel blijft dat na zeventien jaar Kunstenfestivaldesarts, ondanks zijn uitzonderlijk hoge zaalbezetting en zijn unieke Europese uitstraling als place to be, een grondige discussie nodig is over de functie, de inbedding en de opmaak van het festival, die verder gaat dan de louter artistieke beoordeling van het programma van elke editie.

Wat jij? Je had het op een van de avonden in het festivalcentrum over festivals in de Balkan, ‘waar het echt gebeurt’. Wat bedoelde je toen? Please, help me out.

Wouter

Van: Pieter De Buysser

Onderwerp: Antw.: Vele talen, maar waartoe?

Datum: 13 juni 2011 00:56:04 GMT+02:00

Aan: Wouter Hillaert

Beste Wouter,

Je vraagt veel. Je schrijft zelf: ‘Misschien verwacht ik te veel. Misschien zijn de internationale kunsten toch maar gewoon de kinderen in plaats van de aanjagers van de algehele depolitisering, van het gebrek aan een tegenverhaal?’ Misschien kunnen we hier en nu stoppen met nog dingen te verwachten, en beginnen.

Dus graag deze correspondentie als een begin van een tegenverhaal. Je vraagt of ik een antwoord gekregen heb op de vragen die ik stelde op de opening van het Kunstenfestivaldesarts. Ja. Er is me iets duidelijk geworden, ja. Ik ben me het belang beginnen te realiseren van de verwevenheid tussen de lokale inbedding van een voorstelling en de potentie van een voorstelling om inhoudelijk haar tentakels uit te slaan. Het debat, het gevaar, het gesprek, de verzoening of de rel, het verder werken van een voorstelling in andere media of in onvermoede lichaamsdelen heeft evenveel te maken met de historische en plaatselijke context van die voorstelling als met haar vormelijke of inhoudelijke eigenschappen. De vraag waar, wanneer en voor wie je een voorstelling programmeert, is daarom van even groot belang om de potentie van een voorstelling tot haar recht te laten komen als de intrinsieke artistieke kwaliteit.

Het festival wordt niet meer gezien als een staalkaart van wat er internationaal gebeurt

De impact van een voorstelling, de mogelijkheid haar verhaal verder te schrijven na dat anderhalf uur, is niet iets dat je op het conto van de kwaliteiten van de voorstelling alleen kan schrijven. Bij het Kunstenfestivaldesarts bestaat de context die de voorstellingen mee betekenis geeft uit zijn publiek van verschillende gemeenschappen, uit Vlaanderen, Wallonië, Brussel, en voor een aanzienlijk deel (professionelen) uit Europa en van daarbuiten. Niet alleen een publiek van hardcore kunstenfreaks, maar ook van relatief welstellende, hoger opgeleide nieuwsgierigaards. Zij krijgen een programma gepresenteerd waarin ze een reeks voorstellingen of werken kunnen zien die onderling totaal verschillende inhouden of vormen hanteren. Het een naast het ander. Dat hoeft niet noodzakelijk aanleiding te geven tot nivellering of relativisme. De werken zijn gekozen op basis van de intrinsieke kwaliteit van een persoonlijke kunstenaar. De keuze voor de persoonlijke stem van de kunstenaar, die het Kunstenfestivaldesarts consequent blijft maken, vind ik ontzettend belangrijk en noodzakelijk. Het is natuurlijk ook zijn kwetsbaarheid, want natuurlijk heb je dan creaties die tegenvallen, en creaties die elkaar tegenspreken of met elkaar een polemiek aangaan op hetzelfde festival. Maar dat is goed. Ik vind het net een verademing om een curator aan het werk te zien die niet zijn persoonlijk vooropgestelde thema uitschrijft en dat dan begint in te vullen. Integendeel, ik heb de indruk dat het Kunstenfestivaldesarts zelf net zoals een werk tot stand komt. Er worden intuïtieve keuzes gemaakt – die zijn natuurlijk wel het resultaat van een denken en een aanvoelen, maar ze worden niet geconceptualiseerd. Dat zoeken naar individuele stemmen is misschien wel een rode draad van het festival, voor zover ik dat gezien heb – al sinds Frie Leysen. Er wordt wel dikwijls gezegd dat we in een individualistische samenleving zitten, maar veel merk ik daar niet van. Collectieve dwang naar individuele prestaties: ja, dat wel. Kuddedieren in de run van de meritocratie. Maar oorspronkelijke kunstenaars zijn amper voorhanden. Dus dat is de context: keuze voor kunstenaars in een veeltalig programma voor een veeltalig publiek.

Om te voorkomen dat al die werken toch dezelfde taal gaan spreken, is er werk aan de winkel. Een gesprek met de context waarin de werken staan. In de gesprekken die ik met het Kunstenfestivaldesarts gehad heb, blijkt dat Christophe Slagmuylder en Karlien Vanhoonacker zich daar net heel erg bewust van zijn: zij zoeken precies naar manieren om dat te versterken. Tegelijk is het festival natuurlijk al ingebed, en is de manier waarop er in Vlaanderen, Brussel en Wallonië naar gekeken wordt, ontzettend releverend. Ik herinner me een stukje in de krant van de nochtans niet achterlijke recensent Hillaert W., licht provocerend – allicht ingegeven door de hang naar debat – gebaseerd op een paar voorstellingen die niet aan de verwachtingen voldeden. Mocht een festival voldoen aan de verwachtingen, is het niet meer nodig dat het bestaat. Dus wat dat betreft, zit het wel goed.

Ik weet niet of het Kunstenfestivaldesarts een mindere editie kende; ik heb niet genoeg voorstellingen gezien om dat te kunnen zeggen. Ik heb wel gemerkt en gelezen hoe er gereageerd werd. Vanuit Vlaamse hoek las en hoorde ik toch geregeld stemmen als: ‘Zijn die daarvoor het vliegtuig opgestapt?’ De strafste vond ik: ‘Dat doen wij hier ook en beter.’ Ik wil niet onnodig generaliseren, maar die stemmen op zich kan ik ook niet ontkennen. Die Vlaamse reacties (wie weet allesbehalve representatief, maar toch frappant genoeg) waren overwegend reacties van dedain voor al die internationale poespas. Het festival wordt niet meer gezien als een staalkaart van wat er internationaal gebeurt, laat staan dat de voorstellingen als zodanig zouden worden geduid. Nee, ze worden herleid tot de maatstaf van de eigen grootheid.

De inbedding van het Kunstenfestivaldesarts gebeurt hier, in deze Vlaamse zelfgenoegzaamheid die in de culturele sector even wijd verspreid is als in de rest van de Vlaamse samenleving, ondanks het collectieve bashen van De Wever. Dus wat is het debat dat het Kunstenfestivaldesarts veroorzaakt, wat is het affect? In de Vlaamse context leek me dat deze keer nogal duidelijk: men haalt er zijn neus voor op. Ik vind dat markant. Als je vraagt naar de sociale inbedding van het festival, denk ik dat het antwoord daar ligt: kijk naar wat het uitblijven van die reacties eigenlijk zegt over de Vlaamse sector en Vlaanderen zelf. Die flauwe rimpeling is een tsunami aan betekenisvolle reacties.

e-mailcorrvitalisme-lazyblood-c-antonio_pistis5Doordiscussiëren over het mens- en wereldbeeld van de voorstellingen, gebeurt dus in die sprekende stilte. Dat is iets anders dan op festivals in Letland, Polen of elders in Oost-Europa, waar ze – voor zover ik dat meegemaakt heb – hunkeren naar materiaal dat hen vitaliseert, dat hen een taal en een verbeelding aanreikt om zichzelf opnieuw uit te vinden. En nochtans zijn het dikwijls dezelfde voorstellingen die op het Kunstenfestivaldesarts te zien zijn die ook daar te zien zijn. Maar in die Oost-Europese context krijgen diezelfde voorstellingen dan toch een verregaande werking. En echt niet omdat de artistieke vormpjes daar nog wat achterlijk zouden zijn, maar omdat een festival daar ingebed is in een gemeenschap die hongerig is, die zoekt en onderzoekt, en waarvoor kunst geen kwestie is van vormgeven, van ‘scènebeeldje dit en alliteratietje dat’, maar van het kneden en inrichten van het eigen leven en de eigen geschiedenis. Dat er op dit moment in Polen zo veel ongemeen provocerende schrijvers en regisseurs zijn, heeft ook te maken met de gemeenschap die daar hevig naar zoekt. Die makers schelden hun gemeenschap verrot, stuwen haar voort, keren haar binnenstebuiten. En daar komt het publiek ook voor, en dat publiek doet hetzelfde met die makers: uitdagen en voortstuwen. In Vlaanderen is die dynamiek van het publiek op dit moment volstrekt afwezig. Er is een culturele gemeenschap die geprikkeld en ontroerd wil worden, maar radicaal haar mens- en wereldbeeld ter discussie stellen, is te lastig. Net zoals zich dat laat zien in de politieke koers van Vlaanderen, is de Vlaamse culturele sector er vandaag vooral op uit zijn eigen comfortzone te bewaren.

Net zoals zich dat laat zien in de politieke koers van Vlaanderen, is de Vlaamse culturele sector er vandaag vooral op uit zijn eigen comfortzone te bewaren

Ik heb op het Kunstenfestivaldesarts in Brussel nochtans op zijn minst twee voorstellingen gezien die ik in een genereuze woordenschat ‘wereldschokkend’ durf te noemen. Ik heb niet de indruk dat die voorstellingen tot nog toe enige deining hebben veroorzaakt. En dat ligt niet aan die voorstellingen, maar aan de eerder vadsige schutkring die ook het Vlaamse cultuurleven rond zich aan het optrekken is. De voorstelling van René Pollesch en de film van Sven Augustijnen zijn twee werken die een radicale paradigmawissel in het kijken en spreken voorstaan. Maar ik vrees dat ze niet door dat cordon sanitaire van Vlaamse Meesters raken.

Spectres van Augustijnen is nochtans een meesterlijke film: ambigu, listig, veelgelaagd. De film ontleedt zowel de psychologie van het weten en verdraaien, van het onderzoeken en het verdringen, als het verbond tussen een waarheid laten oplichten en oplichten tout court. Spectres is oplichting van de meest verlichte soort. De Belgische verantwoordelijkheid in de moord op Lumumba slaat daardoor des te harder in het gezicht. Lastige, intelligente, genuanceerde en duidelijke film. Na Renzo Martens presenteerde het Kunstenfestivaldesarts opnieuw een belangrijke politieke auteursdocumentaire die je van je sokken blaast. Met Spectres van Augustijnen had ik hetzelfde als met de voorstelling van Pollesch: het parlement zou op slag een decreet moeten stemmen dat voorschrijft dat iedereen twee uur van zijn werkende leven vrijmaakt om daarnaar te gaan kijken – kwestie van nationale volksgezondheid.

Met Pollesch kom je terecht in een feest van een scherpzinnige, woeste, radicale komedie, die diep inhakt op hoe we omgaan met liefde en geld. Ik hoop dat de deining die zij veroorzaakt, verder gaat dan de bravo’s voor de acteur.

Dus als je vraagt: “Kan het theater hier nog debat uitlokken?”, ligt dat niet alleen aan de voorstellingen, maar ook aan het bij ons wijdverbreide en ook in culturele kringen doorgedrongen gevoel van verzadiging. We hebben het allemaal wel gehad. Vandaar ook de bijval voor dat ervaringsgerichte, zinnenprikkelende triptheater in onze lamme contreien. Een festival zou daarmee kunnen omgaan door samen te werken met scholen, polemisten, verenigingen, burgerbewegingen en politici. Ik wil me niet neerleggen bij het feit dat dat nu eenmaal de cultuur van een gemeenschap geworden is, en dat je daar machteloos tegenover staat.

Waar komt eigenlijk die trots op het eigen Vlaamse theater vandaan? Natuurlijk zijn er de kanonnen: de oude garde van De Keersmaeker, Lauwers, Perceval en co, die fenomenale voorstellingen gemaakt heeft en dat nog doet. Maar wat die generatie gedaan heeft, was het op een heel persoonlijke manier ontwikkelen van een theatertaal die gewoon eindelijk aansluiting had op wat er internationaal gebeurde. Het is een onderdeel van een normaal proces van een regio die zowel economisch als cultureel op een gelijkaardig niveau van de buurlanden is beginnen mee te draaien.

En net zoals die hele Vlaamse emancipatie is die internationale artistieke verbondenheid intussen verworven. Omgaan met die verworven Vlaamse emancipatie, is iets wat blijkbaar ook cultureel nog niet overal even goed lukt. In de politiek leidt dat tot een arrogantie van de rijk geworden knecht die terugslaat. Ik hoop dat het op cultureel gebied niet leidt tot blinde ‘op-de-borst-klopperij’. Het merendeel van het theater dat in Vlaanderen gemaakt wordt, gebeurt op basis van artistieke criteria die je ook vindt in Oostenrijk, Duitsland, Frankijk, de Verenigde Staten, Noorwegen et cetera. Dat is – zo heb ik me laten vertellen – lang anders geweest. En daar sta je dan: in vergelijking met andere landen een erg goed beleid, en er worden hier voorstellingen van hoog niveau gemaakt, die inderdaad naast voorstellingen kunnen staan die in Frankrijk, Duitsland en Nederland gemaakt worden. En jazeker: geregeld duikt er op een groot festival een Vlaamse naam op.

So what? Daar duiken ook Polen en Spanjaarden en Italianen op. Dat is de bedoeling van internationale festivals. De laatste jaren kon ik meer focussen op Turkije en Polen dan op Vlaanderen. Ik vrees dat het met die hele Vlaamse emancipatie de verkeerde kant op gaat, zowel in de Vlaamse cultuurgarnituur als daarbuiten. Ik wil niet veralgemenen: iemand als Tom Lanoye claimt die Vlaamse emancipatie net op een volstrekt complexloze en scherpzinnige manier, en hij zet die ook op een vanzelfsprekende en inhoudelijke manier verder. Maar toch, misschien is de bijval die Lanoye in Vlaanderen geniet, net ook te danken aan het feit dat hij zo Vlaams en herkenbaar is? De gilde der critici wordt meer en meer bevolkt door ronkende kolderfiguren, die zich iedere week lustig afrukken op de een of andere lang gevestigde Vlaamse theatergod, terwijl ze spuwen op al wat hun petje te boven gaat. De middelen zijn er nu. Er is nu een context, een taal. En het zou nu eindelijk ook kunnen gaan over wat je doet met die taal en die verworvenheid.

De gilde der critici wordt meer en meer bevolkt door ronkende kolderfiguren

Ik ben steeds meer verbaasd over de parallellen die er zijn tussen het soort theater dat de wind mee heeft en de politieke/historische tendensen. Terwijl de gemiddelde theatermaker en -bezoeker zich zo graag beroept op zijn kritische zin, zijn voorstellingen van een afstand bekeken dikwijls gewoon parallelle symptomen van wat er politiek gebeurt. De uitgesproken linkse Internationale Nieuwe Scène was populair toen sympathie voor linkse revolutionaire bewegingen allesbehalve revolutionair (zelfs compleet mainstream) was. Het postdramatische theater en zijn orgastische nevenschikkingen was populair op het hoogtepunt van de kapitalistische zegeroes waarin alles naast elkaar en bij elkaar stond. Goed onderwerp voor een thesis, overigens: het verband tussen de grote politieke stromingen en de ideologische leest van het theaterleven. Wat zou het ophalen van de neus voor internationaal werk vandaag betekenen? Net op het moment dat er ook een Vlaams toneelstuk op de Cour d’Honneur in Avignon gespeeld wordt – in het Vlaams. In welke fase zijn we dan aanbeland?

Warme groet,

Pieter