Van kromme komkommers tot gemberwater
Door Wouter Hillaert, op Wed Nov 25 2015 14:36:48 GMT+0000Meedoen lijkt dé kernspreuk van deze eeuw geworden. Toeschouwers werken mee aan kunstwerken, burgers denken mee over beleid en onze regeringen willen dat we allemaal zelfredzamer worden. Doe-het-zelven is het nieuwe geloof. Maar binnen welke sociale en politieke grondverschuivingen past die ‘verzelving’ juist? Hoogleraar Evelien Tonkens en partijleider Peter Mertens ontrafelen de illusies van de participatiemaatschappij.
‘Participatie’: weinig woorden dekken zoveel ladingen. In de Vlaamse cultuursector kleeft er het peterschap aan van Bert Anciaux, de minister die vanaf 2000 de ‘ascetische elite’ in de kunsten opdroeg zich meer te openen voor die doelgroepen die amper deelnemen aan cultuur. In Nederland leidde dat idee van ‘cultuurparticipatie’ in 2001 tot het Actieplan Cultuurbereik en in 2009 tot het Fonds voor Cultuurparticipatie: allemaal strategieën om Jan met de pet meer in contact te brengen met theater, concerten, beeldende kunst. Tegelijk groeide bij vooral een nieuwe generatie kunstenaars de interesse voor de wijk, voor cocreatie, voor ingebedde kunst. Participatie is een aanvaarde praktijk geworden. Maar binnen welk maatschappelijk kader?
Eerst in Nederland en nu ook in België kantelde de politieke visie op de verantwoordelijkheid van de burger. Het was koning Willem-Alexander die daar in zijn eerste kroonrede woorden aan gaf. ‘Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.’
Van een streven om iedereen toegang te verlenen tot publieke voorzieningen als cultuur, lijkt de participatiegedachte verveld in een zachte dwang om zelf de handen uit de mouwen te steken, ook voor zorg en arbeid. Doe-het-zelven is niet meer alleen wat je zelf wil doen, maar ook wat je meer zelf moet doen. Dat compliceert het hele kunstendebat rond ‘participatie’, zeker als je daarnaast alle burgerinitiatieven ziet die spontaan en vol enthousiasme de handen aan de ploeg slaan voor een stukje braakland of een lokale burgerwacht. Waar komt die participatiesamenleving nu juist op neer, en hoe moeten de kunsten zich daartoe verhouden?
Evelien Tonkens en Peter Mertens kennen elkaar niet, maar blijken het vaker eens dan oneens. Als voorzitter van de PVDA – de meest linkse partij in Vlaanderen, veel dichter bij de SP dan bij de Nederlandse PVDA – zal Mertens het alleen wat manifester verwoorden. Tonkens, hoogleraar Burgerschap aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, spreekt meer vanuit haar wetenschappelijke onderzoek naar concrete burgerinitiatieven en de relatie tussen sociale en politieke participatie. Net in die relatie zullen beiden het grote verschil tussen Vlaanderen en Nederland observeren. ‘In Nederland zie je een hele maatschappelijke beweging naar het nabije en kleinschalige initiatief, maar dat slaagt er zelden in zich politiek te organiseren. Zo blijft die participatie veel meer in de marge hangen dan in Vlaanderen.’
Zit er ook verschil op de Nederlandse en de Vlaamse interpretatie van het begrip ‘participatiesamenleving’? Hoe begrijpen jullie die term?
Tonkens: ‘Op zich is de participatiesamenleving een briljant idee: een samenleving waarin iedereen volwaardig kan meedoen. Alleen blijken de kansen van mensen om mee te doen en mee te tellen in de praktijk heel verschillend, zeker in een samenleving die meer en meer gespleten raakt. Eén op drie Nederlanders heeft een hoog inkomen en opleidingsniveau, met ook goeie banen en werkzekerheid: die zijn overal in mee. Maar onderaan zit ook een kwart mensen met juist een onzekere of zelfs geen baan. Als de koning de participatiesamenleving dan afzet tegen de klassieke verzorgingsstaat, dan krijgt “participatie” veeleer de bijklank van een terugtrekkende overheid, in lijn met wat vroeger “zelfredzaamheid” heette, en daarna “eigen verantwoordelijkheid”. Daarmee bedoelt men dan eigenlijk “je eigen familie” of “je eigen portemonnee”. Wie niet genoeg geld heeft om hulp te kopen, moet maar zijn eigen familie raadplegen. Die politieke invulling van “participatie” staat ver af van het gedroomde ideaal.’
De politieke invulling van 'participatie' staat ver af van het gedroomde ideaal
Mertens: ‘In België kennen we het woord “participatiesamenleving” eigenlijk niet, tenzij vanuit Nederland. Voor mij klinkt het als een pleonasme, zo’n woord dat twee keer hetzelfde zegt. Samenleven is toch participeren?
Tonkens: ‘Dat weet ik niet. Zeker in een samenleving waarin veel mensen zich uitgesloten voelen, moet je extra benadrukken dat je wil dat iedereen volwaardig meetelt. Dat doet een samenleving niet van nature. Kijk waar de nieuwe vluchtelingen in Nederland terechtkomen: in de arme gemeenten. Zo komen daar altijd meer problemen samen: daar is de lucht minder schoon, zijn de scholen slechter, is het leven ongezonder, heb je meer probleemgevallen, meer psychiatrische patiënten … Hoe komen we tot een meer gelijke verdeling van pijn en welzijn?’
Mertens: ‘In België hebben we het over “vermaatschappelijking”, een al even domme term. Ik geef een voorbeeld. Toen de moeder van mijn oudste zoon terminaal ziek bleek, werd ze verzorgd door haar beste vriendin, die werkloos was. Die kon daar toen palliatief verlof voor krijgen, voor 260 euro per maand. Maar zelfs die povere vergoeding is nu geschrapt: nu moet je je ouders of je vrienden gewoon op jezelf naar de dood begeleiden, en dat heet dan “vermaatschappelijking”! Participeren is verworden tot dwangmatig activeren. En wie daar niet in volgt, wordt uitgesloten of gedisciplineerd. In mijn visie betekent “participatiesamenleving” volle democratie: dat mensen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen om samen een maatschappij op te bouwen. Maar in Portugal betekent het gewoon dat één op vier kinderen opgroeit in armoede. Hetzelfde zie je in Antwerpen en Brussel, terwijl we nog nooit zo rijk waren. Dat is geen volle democratie, maar een politieke agenda die alle sociale voorzieningen en sociale bescherming afbreekt onder het mom van: voel je vrij, zoek het zelf maar uit.’
Hoe zijn we daarin terechtgekomen, in die betekenisverschuiving van participatie tot ‘trek je eigen plan’?
Mertens: ‘Na de val van de Muur ontstond er een politiek gevecht voor het centrum: “de mensen denken centrum, dus wij ook”. Elke partij betaalde dure opiniebureaus om haar eigen ideologie te vergeten. Zo kreeg je over heel Europa een eenheidsgezang dat de democratie niet ten goede is gekomen: alles moest naar de markt, alles moest rendabel worden. Vanaf 1999 begonnen Schröder en Blair te schrijven aan de mythe van “eigen verantwoordelijkheid”: het kernbegrip van hun “derde weg”. Want links moest niet te benauwd zijn om ook eens tegen de mensen te zeggen dat ze zelf verantwoordelijk zijn. Dat zijn ze ook, maar een maatschappij moet wel het platform bieden waarop ze die verantwoordelijkheid ook echt kunnen nemen.’
Participeren is verworden tot dwangmatig activeren. En wie daar niet in volgt, wordt uitgesloten of gedisciplineerd
Tonkens: ‘Die herziening van de verzorgingsstaat is al gaande sinds de jaren 1980. Lang ging het idee van “de activerende verzorgingsstaat” gepaard met een sterk geloof in meer marktwerking, maar daar verwacht nu niemand nog heil van. Vandaag zie je vooral aandacht voor de civil society, voor burgerinitiatieven en coöperaties. Die komt deels van bovenaf, maar ook van onderop. Los van het beleid zie je een brede maatschappelijke beweging naar lokaal, kleinschalig, informeel, één op één. Dat gaat van lokale bierbrouwerijen tot ontwikkelingshulp die verschuift van geld geven aan Unicef naar iemand steunen die in een Afrikaans dorp iets wil gaan doen met waterputten. Dat is het plaatje van de Nederlandse participatiesamenleving. Je kan ook een participatiesamenleving hebben waarin mensen massaal lid zijn van politieke partijen of vakbonden, maar dat staat vandaag op een dramatisch dieptepunt. In Nederland is daar geen kip meer voor te vinden. Hoe zit dat in België?’
Mertens: ‘Politieke partijen zien hun leden dalen, maar de vakbonden zorgen voor een syndicalisatiegraad van bijna 80%, zelfs al liggen ze zwaar onder vuur. Misschien omdat ze zich altijd veel strijdbaarder hebben opgesteld dan de ingepolderde vakbonden in Nederland? Bij ons zie je nu echt allianties ontstaan tussen vakbonden en al die nieuwe burgerinitiatieven, gaande van mijn zoon die het fantastisch vindt om in repaircafés mensen gratis te helpen, tot wat Tine Hens beschrijft in haar boek Het klein verzet. Volgens mij is dat een antwoord op die eenheidscultuur in het centrum. Vaak blijven dat kleine initiatieven, maar in sommige landen gebeurt het ook op grote schaal. Neem de Spaanse slotenmakers die zich eerst massaal gingen organiseren tegen de gedwongen uithuiszettingen, dan met de jongeren de pleinen gingen bezetten als de Indignados, en uiteindelijk met de mijnwerkers opgingen in Podemos. Dat gebeurt allemaal bottom-up, ook in Griekenland: hoe meer crisis, hoe meer ruileconomie. Dat gaat niet langer om marginale hippiedingen, maar echt om een tegenmacht. In België denk ik aan Hart boven Hard, een beweging waarin kunstenaars zich tegen het besparingsbeleid verenigen met vakbonden en zelfs de christelijke bewegingen. Bestaat dat in Nederland?’
Heel veel dingen blijven heel klein, of ze bloeden weer dood
Tonkens: ‘Nee, hier blijft alles kleinschalig en ongeorganiseerd. Er is best veel belangstelling voor politiek activisme, maar het blijft vaak informeel en daardoor klein. Denk aan Occupy: veel front-loaded energie in het begin, maar toen er gevraagd werd naar het standpunt van de beweging, waren er geen woordvoerders, alleen individuen met hun eigen mening … Of neem de recente acties tegen de neoliberalisering van de universiteiten: mensen willen heel graag dat er iets verandert, maar op een gegeven moment krijg je wat in de jaren 1970 al “de lange mars door de instellingen” heette, en daar heb je organisatie voor nodig. Heel veel dingen blijven heel klein, of ze bloeden weer dood. Het blijft iets in de marge van een systeem dat intussen maar gewoon doorgaat.’
Hoe verklaar je dat onvermogen in Nederland om samen tot politiek verzet te komen?
Tonkens: ‘Misschien omdat Nederland een extreem geïndividualiseerd land is? Ik zie dat vooral bij onze studenten. Het enige wat die generatie heeft meegekregen, is de opdracht om zelf te kiezen en origineel te zijn. Ze vinden zichzelf ook allemaal heel uniek en authentiek, alleen weten ze niet zo goed wat dat dan inhoudt, behalve dat je je niet zomaar bij alles moet aansluiten. Dan ben je wel heel erg van de kudde, natuurlijk. Uiteindelijk leven ze hetzelfde leven, doen ze ongeveer dezelfde dingen. We zijn helemaal niet zo origineel, probeer ik hen altijd te vertellen. We kunnen beter energie steken in samen iets doen dan in ons eentje uniek proberen te zijn.’
Mertens: ‘Is dat geen internationaal fenomeen? Na de Tweede Wereldoorlog bracht het keynesiaanse welvaartsmodel niet alleen economische groei, maar ook een soort collectief gedrag. Toen dat doorsloeg in een bureaucratisch doolhof van instellingen en een kafkaiaanse schrik voor grijsheid, heeft de Chicagoschool daar handig op ingespeeld: in tijden van crisis legde ze heel hard de nadruk op individuele ontplooiing. Het tegendeel is waar gebleken. Hoe meer markt, hoe meer alles en iedereen gelijk wordt. Het hele leven wordt een koopgoot, met allemaal dezelfde cultuur, dezelfde kledingmerken. We zijn met z’n allen nog nooit zo hetzelfde geweest. Logisch dat mensen zeggen: wij willen weer pompoenen uit onze eigen tuin, niet uit de Albert Heijn. Al die participatie is een creatieve reactie op die uniformiteit.’
Tonkens: ‘Zeker, mensen eten liever een zelfgekweekte, kromme, pokdalige komkommer dan een rechte uit de supermarkt. Maar articuleert die terugplooiing op de eigen achtertuin niet juist een groot gevoel van politieke machteloosheid? In mijn ervaring was dat nog nooit zo groot.’
Omdat ‘meedoen’ niet doorgetrokken wordt naar de mogelijkheid tot inspraak?
Tonkens: ‘Dat is het probleem, ja. Als het beleid wil dat mensen meer verantwoordelijkheid nemen, hoop je dat ze dan ook meer macht krijgen. Maar dat is niet zo. En dat voelen mensen. Ze moeten nog meer doen, zonder meer te zeggen te hebben.’
Mertens: ‘Daar ben ik zelf positiever over. Kijk naar de verkiezing van Jeremy Corbyn tot voorzitter van het Britse Labour. Iedereen dacht dat zijn kandidatuur vanuit de basisbeweging een grap was, maar hij wint! Ik vind dat een teken des tijds: mensen zijn op zoek naar een tegenmacht. Ook in Spanje dacht niemand dat Ada Colau ooit burgemeester van Barcelona kon worden. Het begint dus altijd in een stadium tussen participatie en tegenmacht. Met scheve komkommers heb je nog geen tegenmacht, maar met algemene stakingen zoals in België, én met een brede burgerbeweging die de publieke opinie bespeelt, ben je wel zo’n macht aan het opbouwen. En dan geloof ik er echt in dat die machteloosheid over vijf of tien jaar wél omslaat in positieve participatie. Ook op kleine schaal vallen al heel veel verhalen te rapen van mensen die zichzelf overstijgen en terug hun eigenwaarde vinden, omdat ze niet langer nummertje zoveel zijn in de zorg. Want wat is het alternatief? Dat mensen zich totaal terugtrekken in hun cocon, als ideaal doelwit voor het angstbeeld van terrorisme, onveiligheid, vluchtelingen! Doe alle deuren en ramen van maatschappij en denkwereld dicht, en je hebt een fantastisch forum voor mensen als Marine Le Pen. Willen we dat?’
Wat betekenen al die verschuivingen voor de partijpolitiek? Of voor onze representatieve democratie in het algemeen? Loopt die ten einde?
Tonkens: ‘Daar is bij de politiek nog niet erg diep over nagedacht. Zowel linkse als rechtse politici gaan heel graag mee op de foto met burgerinitiatieven, maar ze weten zich vervolgens nog niet echt een houding te geven. Ons case-onderzoek toont vooral een tendens naar depolitisering. Wanneer lokale G1000-achtige initiatieven plots veel energie losmaken en van alles uitdenken en voorstellen, rest de representatieve democratie weinig anders dan die voorstellen wel of niet goed te keuren. De politiek wordt dan een soort juridische instantie. En omdat het antwoord vaker “nee” dan “ja” luidt, geeft dat een enorme teleurstelling bij die burgers die zich zo hebben uitgesloofd. Hoe los je dat op? Als er van onderuit een groot initiatief komt over het klimaat of het energiebeleid in een stad, dan lijkt het me beter dat de politiek meteen mee debatteert, in plaats van als rechter achterover te leunen. Nochtans krijgen heel veel beleidsmakers en ambtenaren nu juist cursussen om “los te laten”. Zo zet de politiek zichzelf buitenspel.’
Mertens: ‘In Vlaanderen ziet onze thatcheriaanse confrontatieregering dat toch anders. Die heeft helemaal geen zin in echte inspraak of betrokkenheid. Daar is ze juist heel bang voor.’
Tonkens: ‘Ja, als het klein blijft, wordt het omarmd, maar als het groter wordt …’
Burgemeester De Wever en N-VA willen terug naar een aalmoezensamenleving
Mertens: ‘In Antwerpen bespaart men nu op alles wat emanciperend werkt. Jeugdwerk, jeugdhuizen, opbouwwerk: het stadhuis bekijkt dat heel argwanend. En intussen verschuift het beleid richting het caritatieve: moeders voor moeders, voedselinzamelingen, dat soort dingen. Burgemeester De Wever en N-VA willen terug naar een caritatief vrijwilligersschap, naar een aalmoezensamenleving. Dat is het gevecht dat nu in Vlaanderen bezig is. Ook tegenover de kunstensector. Minister Gatz luistert niet naar een kunstenaarsplatform als State of the Arts, maar richt een eigen Burgerkabinet met 150 mensen op. Als de regering zelf haar keizerlijke oppositie gaat organiseren, zijn we ver weg van het idee van de participatiesamenleving.’
Zien jullie nog paradoxen aan de roep van het beleid om meer participatie?
Mertens: ‘Verplicht vrijwilligersschap! Neem het geval van Harry, straatveger in Den Haag. Vijf jaar geleden werd hij wegbezuinigd door de gemeente, om dan twee jaar later als werkloze weer verplicht geactiveerd te worden. Waar kwam hij terecht? Op zijn oude dienst, als straatveger, maar dan wel voor de helft van het loon! Hetzelfde zie ik gebeuren bij stedelijke groendiensten, in de ziekenhuizen, bij de grootkeukens. Onder het mom van “participatie” wordt de onderste laag van stabiele banen afgebroken. “Sociale economie” heet dat dan.’
Tonkens: ‘Ja, maar er zijn aan de onderkant van de arbeidsmarkt ook zo weinig fatsoenlijke banen dat het een illusie is om langdurige werklozen meteen aan werk te helpen. Daar moet je dus wel iets voor verzinnen. Uit onderzoek van mijn promovendus Thomas Kampen naar verplicht vrijwilligerswerk bleek trouwens dat mensen zich vaak zo uitgesloten voelen dat ze juist heel blij zijn om weer iets voor de samenleving te kunnen betekenen. Zolang zo’n vrijwillig inlooptraject iets tijdelijks blijft en wel degelijk naar werk leidt, kan het heel emanciperend werken.’
Wat is voor PVDA het alternatief? Valt jullie verdediging van een grote rol voor de staat wel te verenigen met jullie omarming van al dat nieuwe burgerinitiatief van onderuit?
Mertens: ‘Ons ideaal is een maatschappij waarin centrale publieke functies zoals zorg en onderwijs gegarandeerd zijn, maar dan zonder de bureaucratische staatsmonopolies en de grijze frakken-systemen van de jaren 1970, die je zeven weken op je telefoonaansluiting laten wachten. Ik geloof niet in een terugkeer naar de ASLK als staatsbank, maar wel in een openbare basisbank naast de private banken: een bank die spaarders de garantie geeft dat ze niet failliet kan gaan, en die investeert in kankeronderzoek en andere publieke projecten. Hoe vermijd je dat die bank bureaucratiseert? Bouw coöperatieve systemen in, waardoor burgers direct betrokken worden in dat soort instellingen. Wij zeggen dus niet “nationaliseren”, wel “vermaatschappelijken”. Dat betekent dat de staat op een paar domeinen opnieuw de controle en soms zelfs het monopolie krijgt, maar dan wel met participatie van geëngageerde burgers. Dat kan misgaan, maar het kan niet méér misgaan dan vandaag. Als we nu iemand 20.000 euro per maand moeten bieden om zich verantwoordelijk te voelen voor een reeks ziekenhuizen, laat hem dan liefst zo snel mogelijk overlopen naar de privé! Weg uit dat ziekenhuis! Zorg of onderwijs moet je doen uit engagement. Ik geloof echt dat je daar een nieuwe generatie voor kan winnen. Dat is juist waar al die burgerinitiatieven blijk van geven.’
Tonkens: ‘Ik volg je. Voor publieke instellingen kan je een model integreren zoals hier en daar in Scandinavië: de overheid garandeert een goed basisniveau, en dat wordt aangevuld met een coöperatief element. In de kinderopvang in Denemarken heb ik voorbeelden gezien van kinderopvang waarbij ook ouders of werknemers de kans kregen om voor hetzelfde budget als wat de overheid eraan besteedt, zelf een nog betere voorziening te maken. Zo vermijd je niet alleen bureaucratisering, je stimuleert ook maatschappelijke vernieuwing. Je neemt mensen serieus in hun rol, van ouders tot docenten op een school. Je geeft ze de kans om hun goeie ideeën ook zelf vorm te geven.’
Kunnen officiële instellingen als de overheid alle uitdagingen überhaupt nog alleen aan?
Mertens: ‘We hebben in Europa niet meer de luxe om daar een filosofisch debat rond te voeren. Als blijkt dat één op zeven patiënten in ons land belangrijke medische zorgen uitstelt om financiële redenen, dan kan je die gespleten toestand ofwel laten exploderen in alle richtingen, ofwel gaan we naar een nieuw sociaal weefsel van lokale initiatieven als dokterspraktijken en wijkgezondheidscentra die ondersteund worden door de overheid. De staat moet hen de ruimte bieden om zich te kunnen ontwikkelen, in plaats van ze over te leveren aan de logica van winst en rendement. Politicoloog Luc Huyse legt dat goed uit: de markt dient voor iets anders dan het uitvoeren van publieke functies. Publieke basisfuncties garanderen stabiliteit, nabijheid en continuïteit voor iedereen, zij kunnen dus niet failliet gaan. Nu zijn er in Nederland geprivatiseerde kindercrèches die overkop gaan. Dat kan toch niet!’
Voor kunstenaars is het juist fijn dat hun werk ook iets doet bij voorbijfietsende buurtbewoners
Tonkens: ‘Tegelijk heb je ook nog altijd algemene voorzieningen waar de overheid helemaal geen burgers voor nodig heeft, zoals water en riolering. Ooit kreeg ik van een dienst voor watervoorziening de vraag hoe ze daar meer burgers bij konden betrekken, maar mijn repliek was: waarom zou je dat willen? Mensen hebben niet heel originele wensen als het aankomt op het water uit hun kraan. Ik citroenwater, jij muntwater en de buurman gemberwater? Hou toch op!’
Zien jullie een rol voor de kunsten in al die verschuivingen? Wat kunnen zij betekenen?
Tonkens: ‘De bezuinigingen op kunst waren helemaal gestoord, maar het was wel nodig dat kunstenaars meer gingen nadenken over wat ze lokaal-maatschappelijk kunnen betekenen, en dat doen ze ook. Ik zie overal hele leuke dingen gebeuren. Nog niet zo lang geleden werd je als kunstenaar gewoon uitgelachen als je je afvroeg wat andere mensen ervan vonden.’
Maar dienen kunstenaars die enthousiast participeren in de wijk uiteindelijk niet vaak de slinkse agenda van bouwpromotoren en terugtrekkende overheden?
Tonkens: ‘Ik vind het juist jammer dat woningbouwcorporaties in Nederland nu niets meer mogen, terwijl ze vroeger juist vaak betrokken waren bij artistieke wijkprojecten. Ze vertegenwoordigden het belang van de wijk, is dat verkeerd? Mensen mogen best belangen hebben als “stakeholders”, zolang ze daar anderen maar niet voor misbruiken. Je wil ook niet dat alle kunst ten dienste moet gaan staan van de sociale cohesie, of dat van elk kunstproject de impact gemeten moet worden om een pr-folder mee op te leuken. Maar voor kunstenaars is het juist fijn dat hun werk ook iets doet bij voorbijfietsende buurtbewoners, dat is mijn punt.’
Mertens: ‘Het belangrijkste is dat er in de kunsten diversiteit mag zijn. Sommige werken zijn relevant en maatschappijkritisch, andere helemaal niet, maar dat is ok. Het is die diversiteit die we moeten beschermen tegen een overdreven marktwerking en kwantificering, anders krijg je alleen nog maar Studio 100 en 10.000 politieseries vanuit het perspectief van de politie. Tegelijk vind ik het wel fantastisch dat we in Vlaanderen sociaal-artistieke organisaties hebben als Victoria Deluxe en Tutti Fratelli, die theater maken met armere mensen of vluchtelingen. Die worden superfier op zichzelf, vinden een eigen taal, een nieuw netwerk. Jammer dat juist die participatieve kunstenorganisaties nog altijd ondergewaardeerd blijven.’
Tonkens: ‘Waar het ook heel slecht mee gesteld is, als je het over participatie hebt, is de plek van kunst in de scholing. Er ligt zoveel nadruk op rekenen en taal dat al de rest ondersneeuwt. Maar als je als kind bijvoorbeeld muziek leert spelen, leer je zoveel tegelijk. Je leert iets over de schoonheid van muziek, over samenwerking, over leren luisteren naar andere mensen. Je leert jezelf belangrijk maken en weer bescheiden zijn. Alleen zijn er steeds minder muziekscholen, en die zijn dan zo duur geworden dat ze voor de meeste mensen niet meer te betalen zijn, terwijl de rest net zo goed privéles kan nemen. Dat vak hoort toch in het gewoon onderwijs?’
Werk samen, stel je ten dienste van, maar blijf jezelf
Mertens: ‘Ja, en in alle onderwijsnetten. Mijn zoon doet elektromechanica, maar daar is blijkbaar besloten dat die leerlingen niet geïnteresseerd zijn in muziek, aardrijkskunde of geschiedenis. Niet te verwonderen dat een deel van de werkende klasse geen spontane voeling heeft met kunst. Je kán mensen cultiveren! Na de Tweede Wereldoorlog is dat ook massaal gebeurd. Toen gingen ook arbeiders naar theater of klassieke concerten, dankzij de emanciperende rol van de arbeidersbeweging. Die rol zou ze nu opnieuw kunnen spelen.’
Wat zijn dan wel mogelijke valkuilen van participatie, bijvoorbeeld in de kunsten?
Mertens: ‘Heel belangrijk is je autonomie behouden, ook tegenover partijpolitiek. “Autonoom” betekent niet “vijandig”, het kan ook coöperatief zijn, maar ga altijd uit van je eigen doelstellingen en verkoop je inzet en creativiteit niet uit. Het is alleen maar omdat de tweejaarlijkse Zinnekesparade met haar honderden bonte gezelschappen altijd zichzelf gebleven is, dat de Stad Brussel daar nu ook mee uitpakt. Blijf als beweging wel altijd beseffen dat de stad je nog altijd kan incorporeren in een totaal andere agenda. Als je op zo’n moment al helemaal aan het stedelijke infuus ligt, ben je een vogel voor de kat. Behoud te allen tijde je kritische ingesteldheid en je autonomie. Werk samen, stel je ten dienste van, maar blijf jezelf.’
Wouter Hillaert is freelance cultuurjournalist en coördinator van rekto:verso.