Uneasy listening

Door Karel Vanhaesebrouck, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Mike Patton moet zowat de meest geschifte, de meest veelzijdige en de meest productieve muzikant van dit prille millennium zijn. Patton stond jarenlang aan de microfoonstandaard bij de Amerikaanse rockformatie Faith No More en maakte zichzelf en zijn groep wereldberoemd door middel van hitsige, onberekenbare rock, even scabreuze teksten als twijfelachtige acts (meerdere malen haalde Patton tijdens een optreden zijn klokkenspel te voorschijn of testte hij live met behulp van een microfoon de rekbaarheid van zijn kringspier).

Faith No More haalde de millenniumwende niet, maar vormde wel de voedingsbodem voor talloze projecten waarin de man zijn erg uiteenlopende muzikale voorkeuren - van kermismuziek over Joodse klezmermuziek tot Japanse death metal - op onnavolgbare wijze door de mangel haalde. Met groepen als Mr. Bungle, Tomahawk en Fantômas verkende/verkent Patton - telkens in wisselende formaties - de periferie van de rock, zich als een mestkever ingravend in de achterkant van de rockgeschiedenis. Vooral met zijn Tomahawk-platen bewijst de man een inventieve vernieuwer te zijn en schudt hij consequent het imago van rock-clown dat hij jaren terug kreeg opgespeld, van zich af. Uniek aan Tomahawk en Fantômas zijn hun visuele kwaliteit. Patton gebruikt zijn muziek om zijn eigen imaginaire wereld vorm te geven. En terwijl Fantômas enkel een intrigerende soundtrack bij een ingebeelde film is, construeert hij met Tomahawk een eigenzinnige wereld die enkel en alleen bestaat bij gratie van de muziek. Fantômas illustreert Pattons universum, Tomahawk incarneert het, toont het en demonstreert dat muziek wel degelijk visueel kan zijn...

Handelsmerk van Patton zijn zijn vocale escapades — hij beschikt over een loepzuiver en ontzettend veelzijdig vocaal arsenaal dat hij op om het even welke manier kan inzetten. Reeds op vroege leeftijd stampte hij met een paar high-school-makkers Mr. Bungle uit de grond en liet hij zijn zangtalent los op de toen nog niets vermoedende wereld. Nog voor die groep goed en wel uit de startblokken geschoten was, ging Patton Chuck Mosley vervangen aan diens Faith-No-More-microfoon. De andere groepsleden hadden hun zanger eruit gegooid wegens zijn "onberekenbare gedrag": Mosley liep immers consequent het podium af telkens de heren hun cover van War pigs (Black Sabbath) dreigden aan te heffen. Of ze echt wisten wie of wat ze met Patton binnenhaalden, is twijfelachtig, maar zeker is wel dat het de groep van toen af voor wind ging. De groep zou haar hoogtepunt bereiken met de gelaagde rapmetal van Angel Dust (herinner u de magistrale single 'Midlife Crisis'), een plaat waar je — ondanks de schijnbare toegankelijkheid — als luisteraar zovele jaren na datum nog steeds slechts mondjesmaat greep op krijgt. En precies op die plaat wordt het waanzinnig vocale talent van Patton duidelijk. Van soulvolle crooner (I'am Easy, een Commodores-cover) tot grommende death metal, geen enkel genre ging en gaat hij uit de weg.

Ondertussen hield Patton zich ook verder onledig met Mr. Bungle, dat door het drukke toerschema van Faith No More op de achtergrond was geraakt. Met die groep, die ondertussen trouwens niet langer bestaat, maakte Patton een aantal platen die Frank Zappa waarschijnlijk nooit had durven maken. Basisbestanddelen van dit zijproject waren Pattons voorliefde voor gevallen crooners, kermisriedels en verraderlijke bubblegum pop, die enkel op het eerste gezicht ongevaarlijk is. Met California, een cruciaal album van Mr. Bungle blies hij zowat het volledige oeuvre van The Beach Boys nieuw leven in. Opvallend waren vooral de vocale capriolen van Patton en de glasheldere productie. Wie alleen al de openingstrack van dit nummer loeihard opzet, zal onder de indruk zijn van Pattons muzikale en vocale kunnen. California schoot, net zoals alle andere Patton-projecten, alle kanten tegelijk uit, maar was tegelijk uiterst coherent. En precies in die onderhuidse coherentie schuilt Pattons kwaliteit als componist — ik gebruik het woord hier bewust — en vocalist. Tot zover de geschiedenis. Let's get serious.

De botte bijl van Tomahawk

Terwijl de muziek van Mr. Bungle in eerste instantie boeiend en grappig was, neemt de trip van Mike Patton in "the country of noir" met de muziek van Tomahawk en Fantomâs, zijn twee recente projecten, pas echt een aanvang. Hier vindt the dark side of Mike Patton een uitlaatklep. Vooral de twee albums van het bij wijlen loeiharde Tomahawk zijn zonder meer briljant. De groep is eigenlijk een samenraapsel van een aantal underground stars: naast Patton telt de groep ook Duane Denison (bekend van zijn hoekige, ranzige gitaarspel bij The Jezus Lizard), John Stanier (bekend van het al even Spartaanse Helmet) en Kevin Rutmans (The Melvins). Samen maken zij een bijzonder soort donkere noise rock die absoluut een "parental advisory" behoeft (het feit alleen al dat de platen van Tomahawk dit etiket niet dragen — in tegenstelling tot die van allerhande geformatteerde en hoogst ongevaarlijke rappers — bewijst meteen ook de absurditeit van die regel). Met behulp van de retestrakke ritmesectie, het stuurse gitaarspel van Denison en Pattons eindeloze muzikale verbeelding roept de groep een grotesk en heel erg dreigend, Lynchiaans universum op. Pattons imaginaire wereld wordt bevolkt door hakbijlmoordenaars en pederasten en wentelt zich in schimmige urbane landschappen en lugubere, hoogst twijfelachtige bars. Nooit wordt het lachwekkend, altijd is het bloedstollend. En of het al dan niet humoristisch bedoeld is, daar heeft de luisteraar het raden naar. Maar nooit vervalt het geheel in arty gefriemel of dwaze ongein — Patton is en blijft een muzikant.

In 'Flashback', het eerste nummer van het titelloze Tomahawk-debuut (2001), worden meteen de eerste bakens van Pattons imaginaire wereld uitgezet. In dit verschroeiende nummer flitst de zanger zichzelf en/of zijn luisteraar in een hypnose terug naar een verdrongen verleden, naar een angstaanjagende jeugd waar het kiezen is tussen zuipen of verzuipen, tussen pesten of gepest worden, tussen overleven of geleefd worden. De stem klinkt eerst bezwerend (de hypnose), maar verliest al gauw de controle: 'Did they make you wear a dress did they / Held you down and tickled you did they / did they laugh and make you watch did they?'. Naarmate het nummer vordert, graaft Pattons persona dieper. Wie wie verkracht, is onduidelijk en van geen tel: 'you show me yours and I show you mine'. En met een ijzingwekkende schreeuw om aandacht én wraak klikt het nummer af op nog geen drie minuten: 'Listen to the song, my blood is drivin', drivin', drivin' at you'. In de tijdspanne van een klassieke rocksong slaagt Patton erin een gitzwart universum van verderf en perversiteit op te roepen. '101 North' is van hetzelfde laken een broek. Met een paar pennenstreken schetst Patton het decor: een verloren lifter, een paar gieren, een lijk in de wagen. Stinkende desolaatheid troef. Een seriemoordenaar geeft voor de zoveelste maal toe aan de verleiding en zweert dat het de laatste keer is: 'Screw on the silencer and have some fun'. Wat hem zal stoppen weet hij niet, en hoe en wanneer dat dan wel moet gebeuren weet hij nog minder. 'How many joyrides will it take?', vraagt hij zich dan ook af. De luisteraar weet ondertussen dat het einde nog niet in zicht is. In elk nummer van Tomahawk wordt de vocale veelzijdigheid van Patton consequent als een narratieve tool, als een vertelmiddel gehanteerd. Voortdurend wisselt hij van stem en dus van personage. Wanneer hij zijn slachtoffer in de wagen lokt klinkt hij verleidelijk, soms klinkt hij radeloos, soms klinkt hij wreed. Telkens opnieuw vallen persona en stemgeluid samen, als in een bizar soort opera. Daarbij valt ook op hoe mooi en nauw de muziek bij dit alles aansluit. Ondanks alle (gespeelde?) waanzin beheerst de groep immers perfect het vormelijke korset van de rock'n'roll. Strofen en refreinen wisselen elkaar af, er wordt met melodieën en climaxen, met crescendo's en dissonanten gespeeld.

Het hoogtepunt van het eerste Tomahawk-album is zonder twijfel 'Point and click', een beklijvend nummer dat een langzame, spooky opbouw kent om dan pas in alle geweld los te barsten.. Een pompende bas, een schurkende gitaar — het spaarzame, maar uiterst effectieve gitaargebruik is een constante op de twee Tomahawk-platen — en de bezwerende stem van Patton: horror ten top. 'Point and click' is een hijgende polyfonie over een wereld van kleurrijke, enigmatische personages. Waarover de song gaat, is allerminst onduidelijk, wat snake charmers, shoe hangers en gang bangers gemeen hebben, nog minder, maar zonder effect is hij allerminst. 'Point and click' is een hoogmis die satanisch én goddelijk is.

En zo gaat het maar door. Voortdurend plooit Tomahawk het muzikale medium binnenstebuiten, springt Patton als een volleerde stemacrobaat van het ene vocale stemregister naar het andere en worden de muzikale middelen op minimale en haast repetitieve wijze ingezet. Patton gebruikt daarbij het stemregister als een volwaardige betekenaar. Niet de woorden, maar hun klank — of beter de klank die Patton al zingend genereert — bepaalt betekenis en sfeer van de muziek.. Net daardoor gaat Tomahawk als een volwaardig ensemble functioneren: de stem is een van de vier, vijf instrumenten. In 'Jockstrap' krijgen de associatieve teksten slechts betekenis door het stemgeluid van Patton, in 'Pop Lyrics', een nummer over vergeten dromen, mislukte projecten en verloren liefdes,  suggereert hij weidsheid al zingend. 'How will I fill all this empty space', klinkt het. En twee lijnen verder knalt er keiharde rock uit de boxen en slingert Patton een moddervette sneer richting music bizz: 'This beat could win me a grammy.' Hij wacht nog altijd. Tevergeefs.

Dieper en gladder

Op het tweede album, dat de grimmige titel Mit Gas (2003) meekreeg (de titel is symptomatisch voor Pattons humor die vaak even grappig als twijfelachtig is), verkennen Patton en de zijnen verder de schaduwzijde van het leven op deze aardbol. De klassieke rocksong wordt verder binnenstebuiten geplooid — alleen al daarom verdient het werk van Patton aandacht — de grenzen van het medium verder afgetast. Opvallend aan dit album is de vaststelling dat de merkwaardige combinatie van muzikale waanzin en technische precisie steeds meer in evenwicht geraakt. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, zijn noch Patton, noch zijn muzikanten een stelletje muzikale nozems. Patton houdt zijn zogeheten waanzin strak onder controle. Elke song vloeit voort uit het jarenlange métier en het overvloedige talent van de muzikanten. Allen tasten zij de grenzen van hun instrument af — de gitaren van Denison klinken aarzelend en kervend, om plots in een megalomane riff te ontploffen, maar nooit verliezen zij de coherentie uit het oog. Aan het einde van de rit is er immers steeds spraak van een 'song'. Meer nog dan op de debuutplaat valt hier de glasheldere productie op. Alle instrumenten zijn perfect uitgebalanceerd, de drums kregen een fantastische, weidse klank mee. Net daardoor klinkt de plaat echter iets "affer" dan het debuut. Een gepolijste klank heeft immers niet noodzakelijk meer vertelkracht dan het schurende geluid van een no-nonsenseproductie.

Niettemin klinkt ook 'Bird Song', de openingstrack op Mit Gas, vanaf de eerste noot onheilspellend. Een stuwende ritmesectie, een onheilspellende gitaar en een indianengil van Patton en de rollercoaster is vertrokken voor een helse rit. 'I'll feed you now / Whisper low in your ear / The way you look at me when you're hungry', zingt Patton geil en gevaarlijk en meteen bevinden we ons opnieuw in het universum van 'Flashback'. Samen met de muziek verliest Pattons persona alle zelfcontrole. 'Bird song' is het bloedstollende relaas van een pervert die zichzelf wijs maakt dat zijn slachtoffer hetzelfde wil. 'Say you want it / pray you want it', klinkt het veelbetekenend. En plots belanden we in Marcinelle, Neufchateau en is Patton akelig dichtbij.

Al even geschift is 'Rape this day', een stampende rocker over verkrachting, wreedheid en rücksichtslosheid. Terwijl deze song gebouwd is op een fundament van loodzware metal (die weliswaar veel minder hoekig klinkt dan gelijkaardige songs op het eerste album), is 'May day' een superfunky rap en in een aantal nummers sluipt er voorwaar een portie drum & bass binnen. Precies in die assimilatie van allerhande nieuwerwetse invloeden ligt het opvallende verschil met het vorige album. De stuurse gitaar van Denison wordt naadloos geïntegreerd in een springerig drum-and-bassritme. Tomahawk is de eenentwintigste eeuw binnen gehold, maar lijkt daarvoor toch iets aan de tegendraadse kracht van hun debuut ingeboet te hebben. Toch bewijzen de heren met 'Captain Midnight', een van de beste nummers op deze plaat en een bezwerende song die halfweg letterlijk ontploft, dat interessante crossovers verre van geforceerd hoeven te zijn.

Filmisch en theatraal

De muziek van Tomahawk en Fantômas — waarover zo dadelijk meer — zijn filmmuziek pur sang. De muziek zet onze visuele verbeelding in werking zonder daar ook maar expliciet moeite voor te doen. Of hoe visueel muziek eigenlijk kan zijn. Voor geen van de soundtracks werd echter tot op heden een film gemaakt. Als geen ander versmelt Patton de muzikale avantgarde hier met de populaire beeldcultuur, beeld en geluid gaan in elkaar op, nestelen zich onder de hersenpan van de luisteraar.

Met Tomahawk vond Patton zowat het muzikale equivalent van het unheimliche in pakweg de films van David Lynch uit. In de perverse, imaginaire wereld van Patton is niets wat het lijkt. Het slachtoffer is agressor en vice versa, de grens tussen beide rollen vervaagt, slachtoffers zijn al even gestoord als hun moordenaars. Het titelloze Tomahawk-debuut had de soundtrack kunnen zijn van een Bladerunner die nog gemaakt moet worden. Eindeloze, nachtelijke autosnelwegen, een lijk op een groezelige achterbank en een vieze oude gangbanger die droomt over kleine, witte onderbroekjes, in dat muzikale universum waart Patton als een losgeslagen hond rond. Of beter: laat Patton zijn luisteraar ronddwalen.

Patton toont immers zijn muziek bijna letterlijk: hij maakt gebruik van personae, schept kleur en sfeer en verlegt de (muzikale) focus van de luisteraar/toeschouwer waar nodig. Bewust richt hij het oor, de "muzikale blik" van de luisteraar. Laag wordt over laag geschoven en de muziek drijft de aandacht naar een specifieke laag om even later zich te richten op een andere laag. Een bepaald segment — dat kan om een welbepaalde melodie of een welbepaald ritme gaan — pretendeert eventjes zowat alle sporen van de tape in te nemen, terwijl het in werkelijkheid slechts een fragment is van vele, elkaar overlappende melodieën.

Die filmische ambities komen nog explicieter aanbod in Fantômas, het tweede all-star-project van Mike Patton met leden van Mr. Bungle, the Melvins en Slayer(!). Fantômas is de titelheld uit een detectivereeks (later omgewerkt tot stille film) uit het begin van de twintigste eeuw, een gezichtloze figuur die de gruwelijkste misdaden begaat. Alles en niets, zichtbaar en toch ook onzichtbaar, brengt hij de bourgeois maatschappij waarin hij zich beweegt ernstige schade toe. De muziek van Fantômas combineert die filmische input met allerhande hardere invloeden (grind, hardcore, death metal) en is het resultaat van die explosieve alchimie. Het eerste album is een langgerekte tornado waarin al die invloeden samen met de onomatopeeën van Patton tot een "geheel" worden verpulverd.

In tegenstelling tot bij Tomahawk beschouwt Patton zich hier expliciet als componist van zijn eigen muzikale verbeelding, de muzikanten zijn de uitvoerder van zijn ideeën — zelf gebruikt hij liever de woorden 'amicable dictatorship'. Terwijl Tomahawk een ensemble is in de ware zin van het woord, functioneert Fantômas als een strak geleid jazz-combo waarbij elke muzikant mag soleren als de bandleider het zegt. Alleen wisselen die solos's bij deze groep elkaar razend snel af. De modulaire, haast filmische opbouw van Tomahawk — het in laagjes componeren — wordt hier extreem doorgetrokken: je gaat als luisteraar van frame naar frame als in een strip of een filmrol. Je luistert stap voor stap, beeld per beeld. De muziek is het resultaat van een fel doorgedreven filmische montagetechniek: betekenis wordt gegenereerd door de eenheden, de muzikale frames an sich en door het uitgekiend naast elkaar plaatsen van die frames. Op Director's cut, het tweede album van Fantômas, komen die filmische ambities expliciet aan bod: alle nummers zijn herinterpretaties van soundtracks van obscure en minder obscure film- en tv-klassiekers waaronder Twin Peaks (!). Ook de titel van het laatste werkstuk van de groep verwijst naar die modulaire opbouw. Delirium Cordia is de wetenschappelijke term voor een onregelmatige hartslag. Inhoud en klank van het album zijn gebaseerd op The Sacred Heart, een fotoboek met operatiefoto's van Max Helwig. De titel zou kunnen verwijzen naar de onregelmatige, modulaire opbouw van het album dat overigens slechts uit één langgerekte compositie bestaat, maar is volgens Patton een verwijzing naar een muzikaal gevoel: "the music moves the way it would if you were to move in the human body. It crawls." Benieuwd hoe dat voelt... Het resultaat is een imaginaire soundtrack bij een nachtmerrieprent. Eerder dan een volwaardig album lijkt dit een soort stijloefening te zijn. En terwijl het mediumonderzoek bij Tomahawk in functie staat van het eindresultaat, lijkt de vorm hier een op zichzelf staand doel te zijn. Ook de wrange humor van Pattons andere groep is hier naar de achtergrond verdwenen. Het resultaat is in elk geval boeiend maar geenszins beklijvend. Fantômas lijkt enkel als een middel te functioneren en kan eigenlijk niet op zich staan, de muziek van Tomahawk daarentegen is een autonome wereld met eigen inhoudelijke en formele regels, zij behoeft geen film.

De kracht van verontrusting

Uniek aan Patton is zijn narratieve kracht. Hij is in de eerste plaats een verteller, een charlatan, een rattenvanger die luisteraars entertaint met grimmige sprookjes. Voor hem heeft rock dan ook niets met authenticiteit te maken: rock is theatraliteit, is het herscheppen van een eigen (zieke) wereld. Niet Patton zingt, maar een hele reeks schimmige personae. "Making you sick since 1999", zo luidt dan ook de veelzeggende slogan van Pattons doe-het-zelf-platenfirmaatje, Ipecac (overigens ook de naam van een medicijn dat gebruikt wordt om te kunnen overgeven). "Patton doesn't believe that rock is about honesty, about laying oneself bare (...) For him it is entirely about artifice." Het oeuvre van Patton is een lang uitgerokken medium- en stijlonderzoek, een onderzoek naar het hoe van het muzikale vertellen. Hij wil de luisteraar verontrusten, niet omdat dat zo hoort, maar omdat daarin voor hem nu eenmaal de essentie van elke vertelling ligt. Tomahawk is een van de weinige bands die daadwerkelijk gevaarlijk is, voor uw en mijn verbeelding. En precies daarin ligt de grote verdienste van Mike Patton. Als geen ander weet hij immers zijn eigen inventiviteit in verontrusting om te zetten.

Voor informatie over allerhande projecten van Mike Patton: www.ipecac.com.

Het nieuwe Fantômas-album, dat eigenlijk het rustige, tweede deel van Delirium Cordia zal zijn, verschijnt naar verluidt volgend jaar. Hetzelfde geldt voor het nieuwe Tomahawk-album.