Tussen woede en hoop: Lieven De Cauters on-Vlaamse 'compendium van een sinister decennium'

Door op Wed Sep 14 2011 07:38:18 GMT+0000

Op 11 september 2001 crashten in New York de twee torens van het World Trade Center na een terroristische aanslag van Al Qaida met gekaapte vliegtuigen; bijna tien jaar later, op 2 mei 2011, doodden Amerikaanse elitetroepen Osama bin Laden, het veronderstelde brein achter de aanslag, in het Pakistaanse Abbottabad. Dat overlijdensbericht is een non-event, zo schreef Lieven De Cauter een dag later in DeWereldMorgen. De definitieve uitschakeling van bin Laden was immers een al lang aangekondigde dood: we wachtten enkel op de voltrekking van de daad. Toen ze ten slotte alsnog plaatsvond – het was wel heel lang verbeiden – had de Arabische wereld bovendien net twee geslaagde opstanden achter de rug. Na aanhoudende protesten moest eerst Ben Ali in Tunesië, vervolgens Moebarak in Egypte opstappen. De ‘Arabische Lente’, die blijft voortduren, overschaduwde – ‘overstraalde’ is het betere werkwoord – de dood van bin Laden en deconstrueerde met terugwerkende kracht tevens de ongefundeerde gelijkschakeling van Islam en ‘illiberalisme’ die in het kielzog van 9/11 in geen tijd ingeburgerd raakte.

‘Messianiteit zonder messianisme’

De Alledaagse Apocalyps documenteert, uiteraard selectief en dus discutabel, het decennium tussen 9/11 en vandaag (de slottekst, ‘Psychotische politiek’, staat stil bij de figuur van de Noorse self-made terrorist Anders Behring Breivik). 48_Laermans_DeCauter_signalement380.jpgIn die tien jaar maakte De Cauter zich onder meer druk over de Amerikaanse invasie in Irak (hij zette in 2004 het Brussels Tribunal op) en het Israëlisch neokolonialisme, ventileerde hij meermaals publiek zijn verontrusting over het antiterrorismeklimaat in België in het algemeen en het dossier Bahar Kimyongür in het bijzonder (De Cauter is een van de medeoprichters van het Platform voor Vrije Meningsuiting), gispte hij de neoliberale vermarkting van de wetenschap (de ‘patattenzaak’ Barbara van Dijck), en kritiseerde hij tevens, jawel, het fundamentalisme van zowel islamzijde (de Deense cartoonrel) als van protestants-christelijke kant (lees: het Amerikaanse neoconservatisme dat de V.S als mondiale heilbrenger beschouwt, waarbij de religieuze Messias wel de gedaante aanneemt van een wereldse tiran). Over deze thema’s pleegde De Cauter naast vele gespierde opiniestukken en mobiliserende petities ook diverse meer doorwrochte essays, tevens de analytische fond van zijn publiek zichtbaardere tussenkomsten. De Alledaagse Apocalyps brengt beide tekstsoorten samen en toont dat De Cauters engagement effectief tweebenig is. Zijn politiek voluntarisme om mee gestalte te geven aan de loop van de geschiedenis wordt gedurig gevoed door een meer afstandelijke reflectie op het wereldgebeuren die nogal sterk neigt naar een eerder zwartgebakerde geschiedenisfilosofie. Activisme en ‘intellectualisme’ sluiten in deze bundel inderdaad allesbehalve naadloos op elkaar aan: het tweede inspireert het eerste, maar verschilt daar ook beduidend van qua toon en schutkleur. ‘“Pessimisme in de theorie, optimisme in de praktijk”, dat is een slagzin die op de achtergrond van dit boek, als men goed luistert, altijd meeklinkt’, zo zegt De Cauter zelf in de inleidende ‘gebruiksaanwijzing’.
De Cauters intellectueel interventionisme – misschien een passendere uitdrukking dan activisme – wordt gemotiveerd door een ‘messianiteit zonder messianisme’ (dixit Jacques Derrida), een onreligieuze, door geen enkele bovenmenselijke kracht medeverzekerde hoop op een rechtvaardige wereldorde. De bestaande krachtsverhoudingen spreken meestal tégen de mogelijkheid van gerechtigheid, en toch ijveren mensen daar hier en nu voor vanuit het besef dat het opgeven van deze horizon verdoemt tot middelmaat en waan, conformisme en ideologie. De activist wedt kortom op de splinter aan utopische potentialiteit die iedere realiteit herbergt. ‘Das ganz Andere’, zoals Adorno het placht te noemen, is voor hem of haar geen loutere utopie of intellectuele Idee, maar vormt integendeel op ieder moment een reële mogelijkheid die aandringt op haar onmogelijke directe actualisering. In het interview uit 2004 waarmee De Alledaagse Apocalyps opent, lokaliseert Derrida deze tegelijk zwakke en paradoxale ‘messianiteit’ nog binnen de ondertussen ietwat zieltogende andersglobalisten-beweging. De Cauter ziet ze, eigentijdser, aan het werk in de Arabische Lente, wat hem inspireert tot het hyperactivistische slotakkoord ‘Tahrir Square Everywhere!’. Zoveel optimisme zal men tevergeefs zoeken in de meer beschouwende teksten. Hun basismelodie gelijkt op een aanzwellende noise-symfonie à la Glenn Branca die consequent is getoonzet in mineur. Ze laten zich lezen als één lang geactualiseerd en bijwijlen erg unverfroren commentaar op een van de bekendste zinnen uit de geschiedfilosofische thesen van Walter Benjamin, zoals bekend ook De Cauters lievelingsauteur: ‘Dat het “zo verder gaat”, is de catastrofe’.

Activist, politiek filosoof en literator

Het verschil tussen, pour faire vite, theoretisch aangedreven praktijk en praktisch bezielde theorie loopt in De Alledaagse Apocalyps niet enkel in de pas met het onderscheid tussen optimisme en pessimisme. De schriftuur wisselt ook, wat nogal voor de hand ligt. De talloze ‘interventionistische’ stukken drukten een conjuncturele verontwaardiging uit en wilden sensibiliseren en interveniëren, meer dan eens ook aansporen tot actie. Ze hameren daarom vaak op dezelfde nagel, onderscheiden zwart van wit (met weinig grijs in het midden), en gaan ervan uit dat de individuele of collectieve auteur gelijk heeft en daarom ook gelijk moet krijgen. In de afstandelijkere essays spreekt daarentegen de politieke filosoof De Cauter, de geduldige lezer van Hobbes, Carl Schmitt en, vooral, Giorgio Agamben. Aan hun werk ontleent De Cauter ook zijn conceptuele basisammunitie. Van Agamben leerde hij dat de ‘war on terror’ na 9/11 heeft geresulteerd in een ‘planetaire uitzonderingstoestand’ waarbinnen de wetteloosheid regeert, zie Guantanomo Bay en de vele, nog altijd bestaande inperkingen van grondwettelijke rechten en vrijheden. Schmitts definitie van ‘het politieke’ in termen van vrienden en (te doden) vijanden, verschaft De Cauter dan weer de gezochte sleutel tot een juiste inschatting van het Amerikaanse neoconservatisme. Ze doet hem tevens pleiten voor een reflexieve ‘antipolitiek’, een mondiale ‘kosmopolitiek’ voorbij de destructieve dynamiek van de antagonistische politiek à la Schmitt. Aan Hobbes tenslotte ontleent De Cauter zijn conceptuele meesterstuk. De idee van de natuurtoestand en haar ‘oorlog van allen tegen allen’ in een staats- of soevereinloze situatie, waaraan Hobbes in Leviathan slechts luttele bladzijden wijdt, fungeert in De Alledaagse Apocalyps als een veelvuldig weerkerend basisbeeld. De Cauter zet het in om zowel de nieuwe wereldwanorde als de urbane unheimlichkeit van Beiroet of de verwachtbare gevolgen van de nakende ecologische catastrofe te duiden (onder meer in een stuk dat ik samen met hem schreef – maar de basisintuïties voor ‘De verWARring van Pentheus’ stamden wel van mijn medeauteur).
De metafoor van de natuurtoestand krijgt in meerdere van de langere teksten een dwingende kracht dankzij de stilist De Cauter. In de essays is behalve een politiek denker inderdaad ook een literator aan het werk, een schrijver die denkt in taal en geen schrijvelaar die instrumenteel gebruik maakt van de taal. Voor deze auteur werkt de taal als een concrete, lichamelijk ervaren ‘heterotopie’, een plaats waar men zich momentaan kan verliezen in een achteraf altijd moeilijk plaatsbare andersheid (het vijftig pagina’s lange interludium ‘The Third Sphere and the Space of Play. Towards a general theory of heterotopia’ is overigens allesbehalve een ‘speelplek’, tenzij misschien voor wildbrassende academici). De literator De Cauter grossiert in neologismen als ‘entropisch imperium’, ‘infra-architectuur’ en ‘para-architectuur’ of ‘de Mad Max fase van de beschaving’. Ze verdienen lang niet altijd een schoonheidsprijs en zijn gewild conceptueel onzuiver omdat ze een facet van de veelkantige wereldse wantoestand willen vatten in een aansprekend beeld dat tegelijk inzicht biedt – in, letterlijk, een denkbeeld dat illuminerend werkt door uit te vergroten, te overdrijven, te waarschuwen ook voor de nakende catastrofe. Dit epistemologisch ‘Benjaminianisme’ wedt op de mogelijkheid van een collectief ontwaken uit de droomslaap van het neoliberaal consumentisme. Het bereikt niet toevallig zijn intellectuele momentum in ‘Pour une phenomenologie de la guerre civile’. ‘Hobbes rencontre Benjamin à Beyrouth’, zegt de ondertitel van deze dertig pagina’s tellende tekst, die de genres van het reisverslag, het filosofisch essay en het dagboek in een hogere, tevens versnellende synthese samenbrengt. Het is De Cauter in beste doen: tegelijk gedreven en afstandelijk, geëngageerd en weifelend – tussen hoop en melancholie.

On-Vlaams

De Alledaagse Apocalyps is een doordacht geordend archief van heel uiteenlopende soorten van teksten dat zich op verschillende manieren laat typeren. De meervoudige ondertitel heeft het over ‘opiniestukken, polemieken, pamfletten, petities, interviews en politieke essays’, over ‘beschouwingen over de planetaire uitzonderingstoestand’, en over ‘kronieken van een donker tijdperk’. Daarmee geeft De Cauter al meteen zelf aan dat zijn tekstverzameling een nogal hybride, moeilijk te benoemen statuut bezit. In de begeleidende ‘gebruiksaanwijzing’ duiken nog andere karakteriseringen op, zoals ‘mijn compendium van een sinister decennium’. Wat is dit dus voor een soort van ding (of onding)? De thematische ordening van de teksten, onderbroken door interludia, geeft alsnog de indruk dat we met een traditioneel boek hebben te maken, maar die schijn bedriegt. Feitelijk is De Alledaagse Apocalyps een rhizomatische hypertekst die werd geformatteerd als doorlopende tekst, wat voor- en nadelen heeft. Het evidente pluspunt is dat je letterlijk kan doorlezen, al zullen niet zo heel veel geïnteresseerden dit zeshonderd pagina’s lange archief van A tot Z daadwerkelijk verhapstukken. De lineaire vorm heeft dan weer als nadeel dat je niet meteen kan doorklikken van de meer activistische stukken naar een paragraaf in een langer essay die bijkomende tekst en uitleg verschaft over, bijvoorbeeld, de notie van uitzonderingstoestand.
Voor de modale lezer kan De Alledaage Apocalyps vooral werken als een kriskras geconsulteerde Fundgrube, een rijke bron van inzicht in het huidige tijdsgewricht enerzijds, als een model van en voor een eerder buitengewone intellectualiteit anderzijds. Dit boek-dat-er-geen-is is de in schrift gevatte getuigenis van een geëngageerd leven dat voorbij de heersende consensus denkt én ageert vanuit, ouderwets gesproken, een onlesbare dorst naar gerechtigheid. Ziehier de wereld volgens De Cauter: niet ‘alles wat het geval is’, maar ‘alles wat aanzet tot gerechtvaardigde woede’ – en daarom verplicht tot de hoop van het mobiliserende inzicht. Om minstens twee redenen doet dat erg on-Vlaams aan. Ondanks zijn eigen pertinente analyses van de postmoderne conditie blijft De Cauter, die wel vaker als ‘onze Vlaamse Sartre’ wordt weggezet, vooreerst hoogst ongegeneerd de positie van de Verlichtingsintellectueel claimen. Het daarmee verbonden vooruitgangsgeloof heeft hij voorgoed opgeborgen, maar dat belet hem niet om in naam van universele waarden als vrijheid, solidariteit en rechtvaardigheid in woord en daad te protesteren tegen wantoestanden. Nauwelijks iemand die hem in Vlaanderen deze positie benijdt, integendeel: talloos velen halen bij het horen van de naam De Cauter onverschillig hun schouders op, en schrijven vervolgens de zoveelste postmoderne pastiche die overloopt van gesofisticeerde vrijblijvendheid of het zoveelste academische A1-stuk dat enkel een handvol collega’s doorbladeren. De Cauter is kortom op z’n eentje een intellectuele uitzonderingstoestand in Vlaanderen. En hij is dat nog meer door de opmerkelijke reikwijdte van z’n engagement. Met een bon mot: de ondertussen kapot gegispte Vlaamse zelfgenoegzaamheid toont zich misschien wel het sterkst in de intellectuele fixatie op dit object van kritiek en het navenante gebrek aan wereldopenheid. De Cauter heeft nauwelijks last van dit nieuwbakken provincialisme dat – ik doe even aan zelfkritiek – excelleert in het genuanceerd fileren van het Vlaams cultuurbeleid of andere inheemse luxegoederen en zich hooguit een bult valt aan een provocerende uitspraak van Bart De Wever. Zo niet dus De Cauter. Wanneer in Egypte de multitude straten en pleinen bezet; is hij zowat de enige Vlaamse intellectueel die publiek meesurft op die golf van revolutionair enthousiasme. Tegelijk paart hij op een vanzelfsprekende manier dit kosmopolitisme aan een lokaal engagement voor vrijheid en gerechtigheid, zie zijn inzet voor Bahar Kimyongür of, recenter, Barbara van Dijck. Dat is allemaal zo on-Vlaams dat je er haast pardoes Frans zou van gaan praten: je vous remercie pour votre attention bienveillante.

Deze tekst werd voorgelezen op de officiële presentatie van De Alledaagse Apocalyps in het Kaaitheater op 11 september 2011.

Rudi Laermans is gewoon hoogleraar aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek van de KULeuven.