Trouwen in trainingsbroek

Door Wouter Hillaert, Klaas Tindemans, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Eind mei stuurde podiumcriticus Marc Cloostermans van De Standaard ons zijn recensie door van Pubermensch, een voorstelling van Jan Sobrie en Joris Van den Brande bij HETPALEIS. Het behoorlijk krakende stukje was per brief bekritiseerd door Barbara Wyckmans, directeur van Vlaanderens grootste jeugdpodiumhuis, en dat vond Cloostermans 'misschien wel iets voor rekto:verso'. Dat vonden wij ook, maar we wilden de discussie verbreden tot de vraag wat momenteel de tendensen en de uitdagingen zijn van het héle jeugdpodium. Een blog op internet was zo aangemaakt, interessante discussiepartners werden gevonden in een aantal makers, critici, academici en programmatoren. Hieronder een geredigeerde selectie, de volledige zwik vind je op www.rektoverso.be. En de discussie loopt door! Surf naar www.hetpaleis.be en placeer daar uw eigen woordje. De meest interessante reacties drukken we af in de (historische) volgende rekto:verso.

graag meer afgelastingen

Eigenlijk had mijn recensie van Pubermensch niet in de krant (2/5/2005) mogen verschijnen. Er zijn zoveel voorstellingen die om aandacht schreeuwen, waarom zou je dan ruimte besteden aan de middelmaat? Wel, omdat deze voorstelling een goed voorbeeld was van een slechte evolutie. Ik schreef: 'Ondanks het immense spelplezier en de humor blijf je op je honger. Pubermensch vertegenwoordigt een grijze middenmoot van jeugdtheatervoorstellingen die sluipenderwijs je maatstaven naar beneden halen. "Het is allemaal al lang goed. Zolang het maar grappig is. Sowieso is het na krap een uurtje toch afgelopen." Het jeugdtheater mag hoger mikken. Wordt het niet eens tijd om langer na te denken over een voorstelling?'

Ik merk bij mezelf dat ik gewend raak aan halfbakken jeugdtheater, vlotjes bij elkaar geïmproviseerd, zo diep als een puberpuistje en zo lang als een spreekbeurt. Jeugdtheaterhuizen lijken vaak de klemtoon te leggen op productie, ten koste van de artistieke waarde van een voorstelling. Is dat niet vreemd? Met name in de context van gesubsidieerd toneel? In het commerciële circuit gebeurt het wel eens dat een voorstelling wordt afgelast, omdat men vreest dat ze niet goed genoeg is om winst te maken. Voor het gesubsidieerde (jeugd)theater geldt bijna het omgekeerde: men gelast een voorstelling niet af, zelfs niet als ze de artistieke criteria niet haalt, omdat men toch geen winst moet maken.

Elke middelmatige theatervoorstelling is tijdverspilling, en er is niets wat de 21e eeuwse mens zo haat als tijdverspilling. Elke middelmatige theatervoorstelling is een kras op het blazoen van theater. Alleen het beste is goed genoeg. Laat het seizoen 2005-2006 maar eens een jaar worden met minstens één afgelasting in HETPALEIS. En voor al die andere gezelschappen la même chose: als het niet boven de middelmaat uitsteekt, heb dan de beleefdheid én de zin voor verantwoordelijkheid om het niet te tonen. Je gaat ook niet in een trainingsbroek naar een trouwfeest.

Mark Cloostermans

(recensent De Standaard_)_

graag meer respect

'Minstens één afgelasting bij HETPALEIS', als hoopvolle wens bij aanvang van het nieuwe seizoen kan dat tellen. En zie, een wil is geschied. Zelfs nog voor het zaallicht dimt voor de eerste première, zijn niet één maar meteen meerdere producties van HETPALEIS afgelast. Ze werden embryonaal geaborteerd wegens gebrek aan financiële middelen (Wyckmans verwijst naar subsidie-inkrimpingen van de Stad Antwerpen en van de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het Kunstendecreet, red). Blijkbaar zitten media en subsidiebeleid heel dicht op elkaar, en zijn boze feeën die het noodlot oproepen niet alleen sprookjesfiguren.

Dat groot risico van 'tijdverlies' lijkt dus al de hele sector gewonnen te hebben. Als we daarbij nog een optelsom maken van alle gespeelde voorstellingen die het kindertheater potentieel verliest door de vermindering van de subsidies van een paar productiehuizen, het wegvallen van het kindertheaterfestival Tweetakt, het schrappen van de 1000Watt-prijs, de subsidiebeperking van vele gezelschappen van vier jaar naar twee jaar, het wegvallen van het kindertheaterluik op het Theaterfestival, de terugval van het Vlaamse kindertheater in Nederland en de zorgeloosheid van overheidswege voor kindertheater in het bijzonder, dan krijgen we van diezelfde overheid een eeuwigheid aan vrije tijd.

Het ziet er dan naar uit dat ook de theaterrecensent het veel minder druk krijgt. Misschien kan hij/zij daarvan gebruik maken om eens extra aandacht te schenken aan wat een gunstig klimaat uitmaakt voor de kinderpodiumkunsten? Hoe groot was de liefde toen vooral in de kindertheatersector de hakbijl viel? Waar waren die critici die zoveel van theater houden dat ze alleen maar het beste wensen/eisen? Mag dit ook van de overheid gevraagd worden? Of wordt die eis slechts aan de acteurs gesteld die na maanden repetitie en slapeloze nachten alleen in het felle spotlicht op de scène staan en daar de productie tonen die misschien zelfs niet de grens van hun eigen droom heeft bereikt?

Elke productie start vanuit de hoop iets unieks te maken. Ik ken in elk geval geen enkele theatermaker die zo masochistisch is dat hij zijn repetities aanvangt met het doel eens een slechte voorstelling te creëren. Maar het is een 'frustrerende' waangedachte te veronderstellen dat elke creatie die unieke grens ook zal bereiken. Bovendien gebeurt het zelden dat een productie door iederéén gelauwerd wordt. Smaken verschillen, ook bij recensenten. Pubermensch, om er voor de laatste keer op terug te keren, kreeg niet alleen van het publiek, maar ook van op de perstribune heel verscheiden reacties.

Maar als een voorstelling afgerekend wordt in termen van louter tijdverlies, dan zijn we ver heen. Theater kijken vraagt respect en — toegepast op recensenten — een historisch perspectief. Liefst in beide richtingen: verleden en toekomst. Als Jan Lauwers al zijn producties had afgelast die critici niet smaakten, dan was Isabella's room nooit gerealiseerd. Als Piet Arfeuille zijn Orestes in HETPALEIS niet had gemaakt én had getoond, dan was er van Hamlet wellicht geen sprake geweest. Elke productie, gecreëerd vanuit een eerlijke zoektocht, is een schakel in de verdere ontplooiing van de betrokken podiumkunstenaars.

Barbara Wyckmans

(artistieke leiding HETPALEIS)

graag meer trainingsbroeken

Ode aan diegene die zijn of haar plastron en pantalon in de kast laat hangen en de trouwpartij opleukt in een even hip als sjofel Nike-plunje! Marc Cloostermans beëindigt zijn tekst met net datgene wat in (jeugd)theatermiddens een bedreigde soort begint te worden: de trainingsbroek op het trouwfeest, de rebelse keetschopper op de jeugdtheatervloer, de ferm gedreven naïeveling die de wereld zal verbeteren met zijn voorstelling.

Nee, ons jeugdtheater is niet doodziek, zelfs niet ziek. Jeugdtheater in Vlaanderen is net door zijn puberstreken heen en kijkt nu verbaasd om zich heen. Waar moeten we naartoe? We hebben onze geliefkoosde (treur)themaatjes gevonden, en over de uitgepuurde vorm twijfelen we ook niet echt meer. Maar wat nu? We zijn groot en wat gaan we nu worden? Die vele hoe-wat-waarom-vragen in het jeugdtheater duiden op een goede gezondheid, alleen vinden ze hun uitweg (nog) niet altijd in spitse en hitsige jeugdtheaterkleinoden. Waar men een paar decennia geleden zocht naar een scherpe, innemende en krachtige theatervorm die het jeugdtheater op de kaart van het 'grote theater' zou plaatsen, lijkt men nu vooral op zoek naar een nieuwe uitdaging.

Taboes zijn er niet meer echt te doorbreken. Er heeft zich enkel een nieuw taboe ontwikkeld: 'Gij zult niet pedagogisch zijn.' Jeugdtheatermakers vermijden angstvallig het 'theatraal wijzend vingertje'. Ze slagen daar vrij goed in, maar missen zo soms wel de actuele boot. Ze gaan net iets te gauw voorbij aan het verdomd harde leven van oneindig veel kinderen in het kleine binnen- en het immense buitenland. De mooie focus op zijn en leven, de heftige drang van de innerlijke wereld, maakt jeugdtheatermensen ietwat bijziend.

Dat deze filosofische 'zen'-thema's vaak verkozen worden boven rebelse, maatschappelijk geëngageerde thema's, heeft te maken met de veroudering van de jeugdtheatermakers die hun wildste haren zijn kwijtgespeeld, denk ik. Daar is waakzaamheid vereist én daarin zijn jonge mensen ontzettend belangrijk. Er is in het jeugdtheaterwereldje nood aan jong bloed dat hongert naar nieuwe verhalen en vertelvormen, dat vanuit zichzelf de wereld bevraagt op een onmiskenbaar eigengereide, koppige en moedige manier. Want hoe minder jong geweld, hoe groter de kans op ingeslapen ingrediëntenkiezers.

Maar jonge theatermakers als Jan Sobrie en Joris Van den Brande moeten dan wel mogen groeien en prutsen en lukken en mislukken. Kunstwerken kunnen niet altijd verblindend knappe meesterwerken zijn. Dat is onmenselijk en onbestaande. Niet elke Picasso is even geniaal, net zoals niet elke voorstelling van Jan Sobrie en Joris Van den Brande zich even ongenadig als hun voorganger Zolderling een weg zal boren naar hart en hersenen. En zo erbarmelijk slecht was Pubermensch trouwens niet dat het afgevoerd moest worden. Er zijn in en buiten HETPALEIS draken opgevoerd die veel sneller geannuleerd hadden mogen worden. Het belangrijkste vind ik veeleer de intentie van makers om het allerbeste van zichzelf in een creatie te leggen.

Dat is volgens mij ook de essentie van jeugdtheater als kunst: vanuit het denken aan de kinderlijke mens, pogen om datgene wat op dat moment het allerbelangrijkste is, op de meeste schone en innemende manier aan een publiek te vertellen. Als dat mislukt, beslist in eerste instantie die kunstenaar (en énkel die kunstenaar) om zijn creatie te vernietigen of om zichzelf meer creatietijd te gunnen. Daar is lef voor nodig, die directeurs en kunstenaars inderdaad niet altijd hebben. Maar de middelmaat is de autosnelweg naar de top. In het commerciële circuit worden veel meer trieste toestanden op het publiek losgelaten, met vaak (niet altijd) financiële putten tot gevolg. Het voordeel van gesubsidieerde omgevingen is net dat kunstenaars er veilig en vruchtbaar kunnen experimenteren, zonder zich a priori te moeten laten leiden door hun betalende publiek. Ze mogen hun eigen verbeelding volgen, en van daaruit streven naar het beste.

Wat is het beste? Het is vaak het meest integere. Als er daarom iets is wat het jeugdtheater goed in het oog moet houden, dan is het wel die integerheid te bewaren. Het gevaar voor de 'verleuking' van het jeugdtheater kan je immers ook zien als een gevolg van de 'automatisering' van succesingrediënten die ondertussen voldoende bekend zijn. We hebben een probleem als makers keuzes gaan maken met het oog op een vlot verkoopbare en consumeerbare productie in plaats van te kiezen voor ingrediënten die aansluiten bij hun intentie, hun artistieke noodzaak. Dan krijg je te veel gestandaardiseerde strikjes en smokings op het huwelijksfeest, waar het net de trainingsbroeken zijn die het verschil maken.

Els Van Steenberghe

(doctoranda op jeugdtheater aan de Gentse Universiteit)

graag meer maatschappelijke thema's

Halen jeugdvoorstellingen de maatstaven naar beneden? Ikzelf zag vorig seizoen in het jeugdtheater vooral veel producties die voor mij tot de top van het seizoen behoorden: Marie L van Stella Den Haag, Dido van Froe Froe en Transparant, Hamlet van HETPALEIS, Pride & prejudice van Het Toneelhuis. Zag je die, Mark? Stuk voor stuk waren ze sterk, roerend, heerlijk. Het gaat dus niet slecht met het jeugdtheater, toch niet wat de kwaliteit betreft. Want ook de voorstellingen die daar net onder bleven (dingen als Beuysband en De verrassing van de Kopergietery, Miss Mie van Bronks, Wortels van De Zeepcompagnie en De Werf, Alsjeblaft van Beumer en Drost, Orfee van Froe Froe, 7 van HETPALEIS) zijn heel goed gemaakt. Ik spreek over ritme, balans komiek-tragiek, beeld, acteerprestaties, verrassing. Het jeugdtheater is wat dat betreft veeleer volwassen geworden dan dat het terug evolueert naar bijeengeraapte kinderlijke maaksels. Snel vergeten voorstellingen die bijvoorbeeld bouwen op het typische format van de fantastische reis (zoals Ikkie van Ultima Thule of MaanDag van Pantalone en Blauwe Engel) zijn veruit de minderheid geworden.

Als er bij Pubermensch kanttekeningen te maken vallen, dan heeft dat niet zozeer met artistieke kwaliteit te maken, maar met de neiging van de makers om in vergelijking met hun genereuze Zolderling te veel hun talige kunde te demonstreren. Ze dwongen de reactie van hun publiek te hard af, stuurden te zeer aan op IMPACT (het substantief van inpakken, was dat niet?). 'Puberaal haantjesgedrag' heb ik het in mijn recensie genoemd, en ik vind dat nog steeds een goede samenvatting. Het is een tendens die je vooral in het jeugdtheater langzaam aan kracht voelt winnen, vind ik. Niet als in Pubermensch misschien, maar wel volgens twee codewoorden. Beeld en gevoel. Met licht, muziek en vaker zang en dans wordt meer ingespeeld op een emotionele impact. Je voelt een soort poging om elementen die goed scoren in de vrije sector, volgens de eigen kwalitatieve normen te vertalen naar het gesubsidieerde jeugdtheater. Ik heb daar geen problemen mee, vooral omdat het vaak goed gebeurt.

Maar tegelijk zie je een soort verschraling van de thematieken in het jeugdtheater. Zo gingen veel voorstellingen vorig seizoen over ziekte, afscheid en sterven. Op zich evenmin een probleem, want dat toont bij uitstek de wil van jeugdtheatermakers om aan niet meteen de meest kindvriendelijke onderwerpen toch een forum te bieden. Veel andere voorstellingen, bijvoorbeeld bij Bronks, gingen over jonge verliefdheden tussen jongens en meisjes. Ook hier geen probleem, want je moet je publiek aanspreken met wat hen bezighoudt. Maar daarmee heb je het zowat gehad. Telkens lijkt het of kinderen en jongeren in het jeugdtheater alleen maar gedefinieerd worden in familiale of relationele posities.

Het lijkt wel of de hele maatschappelijke werkelijkheid, zoals Els Van Steenberghe al opmerkte, aan het jeugdtheater voorbijgaat. Op een paar producties na (GHB en Vluchtwegen van Barre Weldaad bijvoorbeeld, over drugs en vluchtelingen), worden jonge toeschouwers blijkbaar niet meer gezien als kleine burgers, enkel als zonen en dochters met afwezige ouders of vlinders in de buik. Ze krijgen veel ridderlijke fantasie op hun bord (bij Laika bijvoorbeeld), maar meer actuele thema's als oorlog of geweld zie je zelden. Contact met vreemde vriendjes zit er wél altijd ergens in, maar de multiculturele samenleving lijkt als bestaande realiteit zo goed als vergeten. Nu willen we niet pedagogisch doen, laat staan zwaaien met valse ethiek. Maar als het nieuwe seizoen als politieke voorstellingen enkel Heimwee van Tirgu Mures van Villanella (over vrouwenhandel) en Bulger van Bronks (over de gelijknamige kindmoordenaar) belooft, dan doet me dat toch twijfelen over waar we naar evolueren. Het mag dan nog allemaal goed gemaakt zijn.

Een paar vragen dus:

-Worden jeugdtheatermakers te oud, zoals Els' verklaring luidde?

-Wordt het jeugdtheater inderdaad te veel een ruimte voor emotionele verwerking van familiale thema's, ver weg van inhoudelijk maatschappelijke onderwerpen?

-Heet dat dan verleuking?

-Voor welke uitdagingen zien jullie het jeugdtheater staan?

Wouter Hillaert

(recensent De Morgen_)_

graag minder en beter

1: neen

2: neen

3: neen

4: minder, beter, meer en minstens even goed, zo niet nog beter

(Geen gemakkelijke quiz, Wouter! Maar bon, het ging. Ik hoop dat ik iets win. En dat het zuur nu uit de maag is, en ik tegelijkertijd genuanceerd genoeg klonk. Om af te sluiten, nog één motto voor de toekomstige criticus: 'Ik blog mijn kritiek en in de gazet schrijf ik reclame.' Ja, denk aan de drie musketiers: 'een voor allen, allen voor één.' U, het veld, uw lezer. Stop.)

Roel Verniers

(artistieke kern Villanella)

graag meer nuances

Wouter, en toekijkenden,

Na je recensie in De Morgen van onze Wie is van wie, kreeg ik meteen extra input voor de discussie hier. Je verwijt de voorstelling een te brave en illustrerende uitwerking en een moralistische inslag, dingen die ook hierboven al zijn aangehaald. Ik heb daar een paar problemen mee. Experiment vind ik geen doel op zich, maar onderdeel van een totale werking. Als gezelschap zoek je in je programmering vooral naar een zorgvuldig evenwicht. Om Laika als illustratie te nemen: Arthur ging doorlopend over 'vechten en oorlog' en was een duidelijke, politieke voorstelling. Rozenblad was een experiment in alle betekenissen van het woord. Soepkinders eindigde blij, maar stond bol van de wrange momenten. De thematieken van deze voorstellingen lopen trouwens erg uiteen en overstijgen de familiale en relationele kring. Is dat niet al heel veel? Ik word benauwd van die verering van het experiment. Zeker als ik me herinner hoe in hermetische, experimentele voorstellingen kinderen en ouders rondom mij boos wegliepen. Het zal wel aan de kinderen liggen. De jeugdtheatermaker moet vooral zijn ding kunnen doen.

Het valt me trouwens op, Wouter, hoe je hierboven bij je 'toppers' voornamelijk producties vermeldt voor de oudere doelgroepen, vanaf 15 jaar. Laten we het toch eens in alle eerlijkheid hebben over échte kindervoorstellingen, voor de doelgroep vanaf 4 jaar. Ik schrijf dit, terwijl ik me realiseer en herinner dat de 'erkenning en waardering' als regisseur er vooral kwam na voorstellingen voor tieners (Cyrano, De Karamazovs ...) Is het toeval dat de kloof tussen deze doelgroep en de critici kleiner is dan bij een kleutervoorstelling? Moeten we vierjarigen vertellen over een wereld vol oorlog en pijn? Misschien wel, maar ik vind daar zelfs in gesprekken met mijn vierjarig zoontje niet de goede woorden voor. Laat staan op toneel. Ik zie er eerlijk gezegd ook niet direct het belang van in.

En wat is trouwens 'politiek'? Het stoort me dat je een voorstelling enkel maatschappelijk relevant vindt als de thematiek daar rechtstreeks naar verwijst. Ben je op theater enkel politiek bezig als je Bush imiteert terwijl je Shakespeare speelt? Als je het hebt over drugs of vrouwenhandel? Ik volg veeleer Gerda Dendooven, die onlangs nog opmerkte dat 'sprookjes metaforen zijn die je meteen over de essentie doen nadenken, en bijgevolg over elk maatschappelijk gegeven.' En trouwens, is de problematiek binnen een gezin niet het maatschappelijk relevante thema bij uitstek? Ik herinner me dat ik me als kind niet kon identificeren met de personages op het toneel. Je keek naar iets dat mooi was. Het waren sprookjes die werden uitgebeeld, zonder meer. Ik denk dat de emancipatie van het jeugdtheater juist veel te maken heeft met het doorbreken van taboes en het bieden van identificatiekansen.

Zo gaat Wie is van wie onder meer over de communicatie tussen twee mensen. We kozen daar voor een Franstalige actrice. Dat je het met die actrice moeilijk hebt, neem ik je niet kwalijk. Maar voor mij is die lastige keuze en die moeilijke tongval ook een maatschappelijk statement. Soms heb ik het in mijn straat moeilijk met mijn Turkse of Armeense overbuur. Helaas heb ik geen muziekinstrument om de communicatie over te nemen. (De personages in Wie is van wie dialogeren via hun viool en hun cello, red). Geduld is het enige wat me rest, en die attitude zit erg duidelijk in de voorstelling. Je mag dat van mij moralistisch noemen, voor mij is dat een maatschappelijk standpunt: als mensen in deze samenleving verder willen met elkaar, dan zullen ze hard moeten werken om elkaar te verstaan.

Ben ik dan te oud om voorstellingen te maken voor kinderen? Ik hoop van niet, want ik doe het zo graag. En ik ben blij dat ik oud genoeg ben om te weten dat theater met een expliciete politieke lading ons terug naar de jaren zeventig brengt, net voor die mythische experimenteerperiode waar vaak naar verwezen wordt. De toch alom als schitterend ervaren Proust-cyclus van Guy Cassiers is gebaseerd op materiaal dat op zich geen maatschappelijke relevantie (meer) heeft. In de programmabrochure verwijst Cassiers echter naar Brodsky: 'Hoe rijker de esthetische ervaring van het individu, hoe ontwikkelder zijn smaak, des te duidelijker zijn morele keuze, des te vrijer hij is, hoewel misschien niet gelukkiger.'

Het meest word ik geraakt door je opmerking over de beperktheid aan thematieken. Ik vind dat je daar namelijk een punt hebt. Het stoort mij ook vaak. De zoveelste kindervoorstelling over verliefdheid. Daarom vond ik het belangrijk dat Judith Herzberg het in Wie is van wie over vriendschap heeft, niet over liefde. Die 'verkleining' is een grote kracht van de tekst. Ik begrijp trouwens niet dat je de literaire kwaliteit van een tekst als deze, het uniek samengaan van helderheid en gelaagdheid, niet eens opmerkt. Want, hoe je het draait of keert, literair sterke teksten blijven in het jeugdtheater een zeldzaamheid. En Judith vindt het inderdaad belangrijk dat stukken voor kinderen 'goed' aflopen. Juist door haar literaire kracht is dat heel wat anders dan 'het moet leuk zijn in het jeugdtheater'. Ik wil hoop geven. Misschien vanuit een ouderwets verantwoordelijkheidsgevoel voor een generatie die er nog aan moet beginnen …

Jo Roets

(artistieke leiding Laika)

graag meer risico's

Als er zich al een tendens aftekent in het jeugdtheater (maar evenzeer in het theater en het hele hedendaagse maatschappelijk bestel in het algemeen), dan is dat er een van conformisme en (klein)burgerlijkheid. Binnen de burgerlijke moraal past het immers niet om in trainingsbroek naar een trouwfeest te gaan, net zomin als je kritisch op te stellen ten aanzien van die moraal, laat staan er tegen te reageren. Ook Marc Cloostermans laat zich in zijn pleidooi leiden door niet in vraag gestelde en universeel aanvaarde gemeenplaatsen, zoals 'tijdverspilling'. Bovendien getuigt zijn vraag naar meer preventieve afgelastingen volgens mij net niet van respect voor het publiek. Toeschouwers krijgen zo geen kans meer om zelf nog een oordeel te vellen. Bovendien wordt het publiek al vaak genoeg te betuttelend behandeld en als onkundig en onmondig kijkvee beschouwd, zeker in het jeugdtheater. Volwassenen (ouders, leerkrachten, maar ook programmatoren) hanteren zinsneden als 'te moeilijk voor de vooropgestelde leeftijd' of 'moeten we kinderen nu echt confronteren met zo'n zwaar, emotioneel of zwart thema?' Het publiek — ook het jonge — kan een bijgewoonde voorstelling nochtans best naar waarde schatten.

Halfbakken jeugdtheater in Vlaanderen? Komt inderdaad voor, en toegegeven: te talrijk. Maar dat situeert zich meestal in de niet-gesubsidieerde 'vrije sector'. Waarom juist daar? Omdat de druk om te scoren en winst te maken enorm hoog ligt en primeert op de artistieke kwaliteit. Het gemaakte 'product' moet beantwoorden aan eenieders smaak, bij voorkeur aansluiten bij een of andere hype, en dan nog liefst educatief verantwoorde uitspraken doen over een actueel (onderwijs)thema. Omdat het jonge publiek niet voor vol aanzien wordt, niet gerespecteerd wordt en alleen maar te vinden zou zijn voor 'leuke' dingen. Jawel Els, de 'verleuking' neemt zienderogen toe. Ik zou haast durven stellen dat het motto 'als het maar beweegt' frequent gehanteerd wordt, net zoals dat tot voor enkele jaren vaak terug te vinden was in de programmering voor senioren. Valt het jullie overigens ook niet op dat er een grote gelijkenis bestaat tussen de jeugd- en de seniorensector, vooral in de wijze waarop ze dikwijls behandeld worden? Het verschil tussen een snoepje na de voorstelling en een kop koffie met gratis koek kan je bezwaarlijk groot noemen.

Halfbakken jeugdtheater in Vlaanderen? Eerder uitzonderlijk in de gesubsidieerde sector. Je hebt wel veel voorstellingen die rond het gemiddelde scoren, maar die middelmaat mag gerust als goed beschouwd worden, en er bestaat geen enkele reden om het publiek deze producties te onthouden. Op voorwaarde echter dat het kruim evenveel of zelfs meer speelkansen krijgt, en duidelijk gebrandmerkt wordt met het label 'van uitstekende tot uitzonderlijke kwaliteit'. Enkel zo kunnen ze fungeren als referentievoorstellingen, zowel voor publiek, makers als programmatoren. Want omwille van de 'verleuking', de 'vermainstreaming' van het aanbod dreigt net dat kruim uit de boot te vallen wat speelplekken betreft, wegens 'te weinig toegankelijk' (zegt men altijd, meestal bedoelende dat er 'te weinig publiek naartoe komt'). De druk van het getal, weet je wel. Dat is zowat het enige dat nog verstaan wordt onder het begrip 'participatie', en die invulling heeft ook zijn nefaste gevolgen voor het jeugdtheater. Het beleid gaat hierin trouwens niet vrijuit. Terwijl men de mond vol heeft van het — in alle onderzoeken aangetoonde — belang van cultuurparticipatie op (zeer) jonge leeftijd, wordt het jeugdtheater, zoals Barbara al vermeldde, flink gestraft.

Uitdagingen genoeg, dus. Een hechte samenwerking tussen de departementen onderwijs en cultuur lijkt bijvoorbeeld nog steeds mijlenver, terwijl het versterken van de brug tussen middenveld en onderwijs door de onderzoekers van Mark Elchardus (VUB) net naar voren geschoven wordt als een mogelijkheid om de discrepantie te verkleinen tussen smalle en brede cultuur, 'omdat het onderwijs de enige instelling is die de ongelijkheid dagelijks kan wegwerken.' Opmerkelijk is ook dat de onderzoekers voorstellen om niet te sleutelen aan het aanbod. Dat ze meer heil zien aan de vraagzijde, waar men meer mensen de weg zou moeten tonen. Geen toegevingen dus, laat een (jeugd)theatermaker maar in alle vrijheid en zo optimaal mogelijk zijn artistieke drijfveren vormgeven. Het resultaat zal niet alleen een ode zijn aan de fantasie, maar eveneens duidelijk blijk geven van het engagement van de makers, van hun maatschappelijke verankering.

Nochtans klopt wellicht jouw indruk, Wouter, dat er weinig of niet expliciet gekozen wordt om de maatschappelijke werkelijkheid op het jeugdtheaterpodium te brengen. Waarom? Om beter aan te sluiten bij de leefwereld van het jonge publiek, dat als gevolg daarvan massaler zal participeren? Opnieuw die druk om zich te schikken naar de wensen van het beleid, het publiek. Opnieuw kiezen voor zekerheid. Durven kiezen voor risico's, op alle vlakken, zonder toegevingen, dat is de grootste uitdaging voor het jeugdtheater. Daarbij weet ik niet of vernieuwing sowieso gelijk staat aan 'jong bloed'. Soms wel, gelukkig maar. Maar oudere jeugdtheatermakers zijn zeker niet de bron van alle kwaad, zorgen niet voor de 'verleuking' van de sector. Vaak zijn het net die 'anciens' die zich uiterst kritisch opstellen, die vormen in vraag stellen. En laat jonge neuzen ondertussen maar snuffelen, laat hen verkeerde sporen volgen, laat hen ontdekken dat sommige sporen doodlopen of naar het verleden leiden, de geur hebben van déjà-vu.

Toch stelt zich een ernstig probleem: er bestaat een nijpend tekort aan jonge neuzen die zich blijvend willen vastbijten in het jeugdtheater, voor wie jeugdtheater méér is dan een 'schnabbel' of een opstap naar het 'echte, ernstige' werk. Dat is niet zomaar op het conto te schrijven van de jonge theatermakers zelf. Jeugdtheater wordt gewoon nog steeds niet beschouwd als volwaardig theater. Het blijft 'iets' voor kinderen. Jawel: als het maar beweegt, als het maar leuk is … Nog steeds is dat een houding waarmee je te pas en te onpas geconfronteerd wordt bij zowel beleidsmensen en theatermakers als bij ouders, theaterdocenten, programmatoren, journalisten, leerkrachten en leerkrachtenopleidingen.

En toch, toch gaat het goed met het gesubsidieerde jeugdtheater in Vlaanderen! Laten we dat vooral niet vergeten.

Paul Neefs

(theaterprogrammator CC De Werft, Geel)

graag meer relevante sprookjes

Vanuit Montreal, op het Festival Mondial des Arts pour la Jeunesse. Het is verrassend om te zien hoeveel gelijkenissen er zijn tussen de jeugdtheatertradities van vele landen (zeggen de Kroaat, de Koreaanse, de Portugees, de Zweedse, de Québécoise en de Taiwanese die hier met mij een stage volgen over jeugdtheaterkritiek: dat de tendens naar 'meer afgeveild' en 'inhoudelijk minder confronterend' blijkbaar wereldwijd is). Zo zag ik ook hier vier sprookjes op dertien voorstellingen, Jo. Het Japanse Bekkanko-Oni (een 'Beauty and the beast' over een trol) en vooral het Russische Baba Yaga (een soort 'Assepoester' met een 'Hans en Grietje'-heks) deden me ontstellend weinig, laat staan dat ze me over de essentie deden nadenken. Niet omdat hun verhalen niet over 'de essentie' gaan, denk ik, maar omdat ze zo door en door traditioneel opgevoerd werden. Het meisje met de zwavelstokjes daarentegen, van het Deense Gruppe 38, was de topper van het festival, omdat dit half tranerig verhaaltje zo intelligent gepresenteerd werd vanuit een origineel vertelkader: met een licht- en een geluidsman die het verhaal van de vertelster net zo weinig aandacht schenken als het zwavelstokmeisje er krijgt in dat verhaal zelf. Er werd iets mee gedaan, met die aloude moralistische goed-kwaad-tegenstelling van sprookjes. Sprookjes zijn dus voor mij niet vanzelf — zoals Gerda Dendooven zegt — maatschappelijk, je moet dat ervan maken. Je moet kunnen duidelijk maken waarom je het vandaag opvoert. Dat zie ik soms te weinig.

Ik blijf het vreemd vinden dat kinderen door (onder meer) theatermakers steevast gedefinieerd worden als kleine volwassenen waartegen je niet al te betuttelend mag optreden, terwijl ze in de zaal veel minder vaak als jonge burgers aangesproken worden. Het is toch niet omdat we expliciet maatschappelijke thema's in onze voorstellingen gaan verwerken, dat we weer in de jaren zeventig uitkomen? Met Bush: akkoord, omdat dat altijd bij een oppervlakkig citeren blijft. Maar is het internationaal jeugdtheaterboegbeeld Suzanne Osten — de Zweedse Eva Bal en de Astrid Lindgren van theater — blijven hangen in haar hippietijd, als ze het elke voorstelling opnieuw heeft over pedofilie, vluchtelingenkinderen, tienerzelfmoord na Kurt Cobain, schizofrenie bij ouders, liefde onder senioren, nee toch? Ik volg je Jo, als je zegt dat het ook binnen die familiale verhoudingen of binnen de liefde politiek kan worden. Zo zag ik hier in twee voorstellingen homo-erotische en zelfs homoseksuele liefdesverhoudingen aangeraakt. Maar niet zo in Vlaanderen: als we het over het gezin of over de liefde hebben, dan vrijwel steeds over westerse kinderen uit heteroseksuele liefdes. (Of ik moet dingen gemist hebben.) Presenteren we dan niet een vrij eenzijdig beeld — om niet te zeggen 'ideologie' — van de werkelijkheid aan opgroeiende kinderen en jongeren? Ik ben me ervan bewust dat mijn standpunt kan uitlopen op net hetzelfde moralisme en zelfs educatieve standpunt dat ik sommige jeugdtheatervoorstellingen durf verwijten. Kinderen opvoeden over de wereld en zo. Maar dat hoeft — spaar ons — in de praktijk niet zo te zijn, dat bewijst bijvoorbeeld het recente Brief van de Kopergietery. Het is niet omdat het expliciet maatschappelijk is, dat het niet open kan blijven, of artistiek hoogstaand en experimenteel.

Misschien is dat een fout criterium, al 'die vernieuwing' of 'dat experiment', zeker voor jeugdtheater waar je steeds te maken krijgt met 'eerste kijkers', voor wie zelfs Samson een historische breuk is. Maar met z'n allen koesteren we toch andere verwachtingen over de ontwikkeling van het jeugdtheater, niet? Goed jeugdtheater is toch gewoon theater, ook voor meer ervaren kijkers als volwassenen? Zelfs als het voor +4 jaar is. Wel, dan merk ik bij mezelf dat ik als volwassene vaak te weinig 'verontrust' word in het jeugdtheater, 'tegen de haren in gestreken' (wellicht betere omschrijvingen dan de term 'experiment', ze worden ook graag gebruikt door makers zelf). De dood en het meisje van Inne Goris verwarde mij, maar dat was het voorbije seizoen zowat de enige keer. Uit wat ik begrijp van mensen die langer meedraaien dan ik, moet dat vroeger anders geweest zijn. Hoe komt dat? Waarschijnlijk omdat we ons als veld onbewust toch gaan schikken naar de tendensen die Paul hierboven zo mooi schetst? Ik ben er nog niet helemaal uit. Laten we dat vooral koesteren.

Wouter Hillaert

(recensent De Morgen_)_

graag meer goede teksten

1. Een criticus heeft niet te zeggen dat een voorstelling moet afgelast worden, dat soort oordeel is zijn verantwoordelijkheid niet. Hij kan alleen zeggen of hij een voorstelling goed, slecht, interessant of irrelevant vond, maar daarvoor moet hij argumenten geven. Over Pubermensch kan veel gezegd worden, ook dat het dramaturgisch slecht in elkaar stak, dat de effecten te goedkoop waren, en nog wel meer. Maar zelfs als dat zo zou zijn, dan is dat geen reden om de makers te beschuldigen van artistieke luiheid en hen af te doen als een exponent van oprukkende 'verleuking'. Die 'verleuking' hoeft trouwens niet op te rukken: de commerciële sector omvat nu al zeker meer dan driekwart van de kindercultuur, en de producten uit die sector zijn ongetwijfeld heel leuk, anders hadden ze niet zo'n succes. Of we daar nu voor zijn of tegen. Dat leuke, verkoopbare culturele producten de markt overheersen, is een verschijnsel dat waarschijnlijk zo oud is als de mensheid zelf. Ik weiger steeds meer te denken in termen van vooruitgang of achteruitgang.

2. Wie zich afvraagt of jeugdtheatermakers niet te oud zijn, kan zich net zo goed afvragen of verpleegsters niet te dik of taxichauffeurs niet te slecht geschoren zijn. Onzin dus. Nu verbergt deze vraag een andere, op het eerste gezicht meer relevante vraag: wat maakt jeugdtheatermakers tot goede jeugdtheatermakers? Wat is het daderprofiel van de pleger van het misdrijf 'jeugdtheater'? De gewone, liefst verstandige theaterwaarnemer — artistiek leider, programmator, criticus, toeschouwer — kan met zo'n vraagstelling echter niet veel beginnen. Elke theaterproductie, zelfs al bestaat die enkel nog maar in de geest van de maker, zal zijn eigen wetten over artistieke kwaliteit en relevantie stellen. Kritische toetsstenen bestaan in het theater alleen maar post factum, je kan als professioneel waarnemer alleen maar vertrouwen geven. Vertrouwen dat iemand 'inhoud' heeft, dat iemand naar de wereld heeft leren kijken, dat iemand 'vakmanschap' heeft ontwikkeld in de beste zin van het woord. En in een uitzonderlijk geval zorgt zo'n theatermaker ervoor dat alle criteria waarop een criticus beroep kon doen, in duigen vallen: dat hij opnieuw over zijn oordeelsvermogen moet gaan nadenken.

3. In zijn 'State of the Union' op het laatste Theaterfestival vroeg Jan Lauwers zich af waarom van kunstenaars een politieke en sociale correctheid geëist wordt die niets te maken heeft met de redenen waarom zij kunst maken. Jan Fabre — privé overigens een bezorgde en zeer geëngageerde burger — stelt provocerend dat hoe minder een kunstenaar zich beroept op de vermeende actualiteit of maatschappelijke relevantie van zijn kunstwerk, hoe beter zijn kunstwerk zal zijn. Ik deel hun strakke mening over (on)verantwoordelijkheid niet helemaal, net zomin als ik van al hun werk hou, maar ik onthoud wel dat ze terecht niet willen afgerekend worden op (sociale en/of politieke) bedoelingen, dat ze weigeren om te collaboreren met moralisme.

Moralisme, dé kwaal van het jeugdtheater. Verstandige theatermakers, zelfs al zijn ze zelf niet ongevoelig voor morele verontwaardiging, willen vooral niet dat de indruk ontstaat dat zij iemand — en zeker geen kind — willen sturen in zijn denken, zijn voelen, laat staan zijn handelen. Zij willen graag luisteren naar het publiek, maar zij beschouwen dat terecht als een fase in hun artistiek proces, niet als een vorm van preventieve censuur. In zo'n situatie wordt het kind beschouwd als een concrete gesprekpartner die onverwachte ideeën kan leveren aan de theatermaker, niet als een opvoedbaar menselijk object. Nochtans is het pedagogisch klimaat waarin jeugdtheater willens nillens functioneert precies op de beïnvloeding van gedrag en attitudes gericht. Dat blijft een probleem. Als een bepaalde kritiek nu de artistieke relevantie met de pedagogische relevantie gaat verwarren, dan blijft dit conservatisme heersen. Bertolt Brecht zei dat alle theater Unterhaltung moet zijn — entertainment, dus. Je moet er in de eerste plaats voor zorgen dat de toeschouwer 'bij de les' blijft. Hoewel dat nu juist de foute beeldspraak is.

4. Als er dan toch vooruitgang bestaat, dan zou dat in het Vlaamse jeugdtheater kunnen zijn dat er steeds meer spelers en makers uit het 'volwassen' circuit komen werken. HETPALEIS en BRONKS zijn daar consequent in. Maar dat is niet vanzelf gebeurd, en dat is nog steeds niet vanzelfsprekend. Jonge makers/spelers, hoewel zelf amper hun kindertijd ontgroeid, hebben er naar eigen zeggen geen benul van hoe je voor kinderen toneel moet maken — in ieder geval is er vaak onredelijke angst. Dus moet je hen subtiel overtuigen, in lange gesprekken: over hun eigen kindertijd, over hun eigen familiale perikelen, over hun microkosmos die overwoekerd is door nostalgie of pijnlijke herinneringen. Je moet zulke kunstenaars langzaam het gevoel geven dat ze zich, als jeugdtheatermakers, toch op vertrouwd terrein bevinden, dat het even evident (of even weinig evident) is om voor +8 te spelen als voor +18. En als het dan tot een voorstelling komt waarin ze die familiale (wan)toestanden dissecteren, dan is dat een logische — en perfect legitieme — manier om naar de 'relevante' wereld te kijken. Zulke makers hebben de familie als (dubbelzinnige) steun nodig om iets zinnigs over de rest van de mensheid te vertellen. Het enige kind dat ze kennen is zichzelf, maar dat 'kindse' is allang verdrongen of uitgewist — althans aan de oppervlakte. Om weer te kunnen opduiken, heeft het vertrouwelingen nodig: een vader, een moeder, een vriendje. Dat kind-in-de-theatermaker moet kunnen groeien.

5. Tenslotte iets heel concreets. Het jeugdtheater heeft het moeilijk met repertoire. Het 'volwassen' theater beschikt over een repertoire sinds Aischylos, 500 jaar vóór Christus, terwijl het kind als 'cultuurconsument' slechts ontdekt werd in de negentiende eeuw. Peter Pan is de enige klassieker in het jeugdtheater, en die verbleekt uiteraard bij alles van William Shakespeare tot Thomas Bernhard. Er zijn vele problemen: bijna geen internationale uitwisseling van jeugdtheaterteksten, bijna geen hernemingen van jeugdtheaterteksten na hun eerste creatie. Elke keer wordt het warm water uitgevonden. Misschien moeten de dramaturgen hun werk beter doen (ik sla als eerste een mea culpa), misschien moet het Schrijverspodium zich intensiever met jeugdtheater bezighouden, misschien moet er een grote mailbox komen waarin men jeugdtheater (en literatuur die 'theatraal' kan zijn) deponeert, of suggesties hieromtrent. Misschien kunnen de theaterinstituten op dit terrein iets actiever optreden. Misschien moeten jeugdtheatermakers beter beseffen dat het warm water al uitgevonden is, nog vóór de Grieken.

Klaas Tindemans

(dramaturg BRONKS)