Tien jaar Concertgebouw Brugge

Door op Wed Feb 22 2012 11:15:28 GMT+0000

Er is er een jarig, hoezee! Tien jaar geleden is het al, dat met het Festival Brugge 2002 niet alleen Brugge luister werd bijgezet als culturele hoofdstad van Europa, maar ook het gloednieuwe Concertgebouw Brugge vreugdedronken in gebruik werd genomen. Tijd voor een terugblik en een stand van zaken.

Om te beginnen: ze hadden in 2002 slechtere namen kunnen bedenken dan ‘Concertgebouw’. Plots zagen die van Amsterdam zich genoodzaakt om, bij het verwijzen naar hun wereldberoemde zaal, het haast holistisch geworden begrip ‘Concertgebouw’ opnieuw aan te vullen met ... ‘Amsterdam’. Goed gezien, goed gedaan. En het bekt beter, in den vreemde, dan Moenaert Hall of Anciaux Music Centre. Maar laten we ons daarmee niet tevreden stellen.

50b_Tambuyser_ConcertgebouwBrugge380b.jpgTerugblik, schreef ik, en dat is een even veelzeggend als gevaarlijk woord in de context van het Brugse Concertgebouw, of meer algemeen in de Brugge-context. Bij het aanbreken van een nieuw millennium wilden alle betrokkenen vermijden dat het enigszins museale karakter van Brugge al te zeer zou afstralen op het nieuwe cultuurproject. Een heikel punt, zo zou blijken in de voorbereidende fase. En zo blijkt met enige regelmaat nog steeds. Want evenmin was het de bedoeling om het marketingpotentieel van het Venetië van het Noorden als min of meer gave blik op het verleden al te zeer te ondermijnen.

Een veelzijdige evenwichtsoefening drong zich op, tussen het immer voortvarende en op de horizon gerichte cultuurvolk dat de nieuwe tempel zou moeten bouwen en hem figuurlijk zou moeten vullen, en de voorzichtiger bewoners van Brugge en zijn hinterland, die dat letterlijk moesten gaan doen. Die zoektocht naar evenwicht bleef altijd manifest, de naden in het weefsel bleven altijd zichtbaar.

MOEILIJKE START

Bij het concipiëren van het gebouw zelf was er het breukvlak tussen de ambitieuze opzet van Robbrecht en Daem, het architectenbureau dat het winnende ontwerp indiende, en de plaatselijke publieke opinie. Het ging zowel over centen als over gewoonten. Het gebouw zou duur zijn en mee het stadsgezicht bepalen. Ik herinner me nog het interview dat ik had met de hoofdingenieur van ARUP, het Londense bureau dat instond voor het akoestische ontwerp van de concertzaal. Hij zei: ‘Veel ingenieurswerk doe ik niet meer bij zulke projecten. Mijn corebusiness is technische teksten omzetten in een taal die burgemeesters verstaan. Ik mag nog zo vaak zeggen dat ik zeventien meter hoogte nodig heb, er zijn altijd tien instanties die vinden dat elf moet kunnen volstaan.’

En wie herinnert zich niet de boze reacties van mensen die vreesden dat zo’n nieuwerwetse bunker aan ’t Zand de poort tot de stemmige binnenstad al te zeer zou ontsieren? Of het leedvermaak op straat, plein en papier, toen de beroemde, nu stevig vastgeklonken terracottategels bij de eerste bries in het rond woeien? Nu goed, die stormpjes zijn intussen gaan liggen. Vriend en vijand zijn het erover eens dat het Concertgebouw – mooi of lelijk, nodig of niet –een bijzonder slim gebouw is. De best klinkende concertzaal van het land, bovendien – samen met het kleinere, Brusselse Flagey.

Vriend en vijand zijn het erover eens dat het Concertgebouw een bijzonder slim gebouw is

Tijdens Brugge 2002, het jubeljaar waarin de stad in de internationale spotlights stond, kon het feestgedruis niet op. In het daaropvolgende concertseizoen kwam een duo aan de leiding dat qua naad serieus kan tellen. Intendant werd Jan Briers, zoon en opvolger van de stichter van het Festival van Vlaanderen, en dus stevig gerelateerd aan zowat alle organisatoren die het Concertgebouw enigszins als concurrent zouden kunnen zien. Hij verpersoonlijkte de letterlijk provinciale aanpak waarvoor het Festival bekendstaat. Aan zijn zijde als artistiek directeur: Lieven Bertels, artistiek en financieel zeer ambitieus, met een gortdroge managementstijl, op een smaakvolle manier de hedendaagse muziek en het wereldburgerschap toegedaan.

Voeg daarbij dat de subsidiërende overheden – in het Brugse geval zijn het vlakaf participerende overheden – over het hoofd hadden gezien dat eens zo’n gebouw er staat, het ook geëxploiteerd moet worden, en je krijgt vuurwerk. Een dik jaar later zat het er bovenarms op. Bertels mocht zijn bureau niet meer in, kreeg zijn ontslagpremie en werd directeur waar het een beetje méér mocht zijn: eerst van Holland Festival, vorig jaar van de opera in Sydney – overigens ook door ARUP van klank voorzien. Briers keerde terug naar het Festival van Vlaanderen, waar hij als vanouds een van de weinige vaste waarden is.

Wat volgde, stond gezien de al te krappe financiering, de Brugse lucht én de uitstekende boekhouder die toenmalig voorzitter Bert De Graeve is, in de sterren geschreven. Er kwam een zakelijk directeur die op de karige centen lette, de roep om meer geld ging steeds luider klinken, en Bart Demuyt werd van het aloude Brugse festival voor oude muziek Musica Antiqua (heden MA Festival) naar het Concertgebouw gehaald. Even werd her en der gevreesd dat er dan toch een machtsgreep van de oudemuziekfanaten zou plaatsgrijpen.

Dat bleek maar voor een deel terecht. Weliswaar werd Jos van Immerseel, die in 2002 de grote zaal al doopte, in al zijn facetten steeds nadrukkelijker aanwezig. Ook werd de HIP (Historically Informed Practice) hip: Demuyt vaardigde uit dat voortaan alle muziek van voor de twintigste eeuw – en liefst ook latere, geschreven voor 1 januari 1930, middernacht om precies te zijn – alleen nog op époque-instrumenten mocht worden uitgevoerd. Dat was niet alleen een aanslag op de plaatselijke taxisector, die voortaan met paard en kar zou moeten opereren. Het maakte de facto ook vele samenwerkingsverbanden onmogelijk, zoals dat met het Philharmonia Orchestra, dat korte tijd nagenoeg in residentie was. Violiste Viktoria Mullova mocht blijven – zij speelt ook op darm en is dus gecertificeerd. Tot vandaag is die historische liefde voor de authentieke uitvoeringspraktijk nog altijd (te?) richtinggevend in Brugge, maar eerlijk is eerlijk: de geest die Bertels had geïnstalleerd, wilde men niet meer – of kon niet meer – in de fles, en Brugge zou blijven inzetten op bijzonder fijne initiatieven rond actuele en anderszins recente muziek.

PRECAIRE FINANCIËN

Intussen bleef de financiële situatie nijpend. In Gent was een architectuurwedstrijd uitgeschreven voor het Muziekforum dat Gerard Mortier er wilde installeren – een zeer sterke, politiek volleerde poging om een voldongen feit te creëren zoals het Concertgebouw er al lang een was. Begrijpelijk dat het Vlaamse Ministerie van Cultuur eventjes de kat uit de boom keek, tot Anciaux het hele forumidee alsnog in de prullenmand mikte in de zomer van 2005. In De Bijloke – waar een vroegere pleitbezorger van het Forum nu de lakens uitdeelt – knalden de champagnekurken tot tegen het beschermde plafond van de Ziekenzaal, maar Brugge kende voorlopig weinig financiële beterschap.

Een dieptepunt was het seizoen 2006. Er werd zwaar ingezet op MOZART06, een lang uitgesponnen festival in het kader van de herdenking van Mozarts 250e verjaardag. In één moeite door zou het Concertgebouw ook overstappen op reguliere concertseizoenen van september tot juni, terwijl het zich tot dan van alle andere concerthuizen had onderscheiden door het kalenderjaar te volgen. Het was haast herfst, dus ook bijna 8 oktober, toen het in de coulissen zwaar hommeles werd. Bert De Graeve, gewend aan de bedrijfswetten van tering en nering, deelde droog mee dat als de financiële situatie ongewijzigd bleef, het Concertgebouw op 1 november op slot zou moeten. Luttele weken voor de gemeenteraadsverkiezingen zou dat een vervelende mededeling aan de bevolking zijn geweest, net nu die dat grote, bruinrode ding in de armen begon te sluiten.

50b_Tambuyser_ConcertgebouwBrugge380c.jpgWeinig later was De Graeve geen voorzitter meer – dat is nu Hugo Vandamme – maar kreeg het Concertgebouw een uitstekend rapport van de bevoegde subsidiecommissie, want dat hoorde zo. Daarna werd de situatie leefbaar, en dat is ze naar verluidt nog steeds. Niet in de laatste plaats na de extra financiële injectie die het Concertgebouw Brugge en deSingel in Antwerpen vanaf 2011 kregen van kersvers cultuurminister Joke Schauvliege, buiten het Kunstendecreet om. Eens te meer: goed gedaan van de Brugse burgemeester (en de Antwerpse cultuurschepen). Een mens vraagt zich af hoe ze het gedaan krijgen, zeker in tijden waarin velen zelfs een zwaard van Damocles boven een kaasschaaf verkiezen.

Maar goed: ik weet niet hoe étonnés De Graeve en Moenaert precies zijn de se retrouver ensemble, maar zij zijn het aan wie Brugge de goede afwikkeling van de situatie uiteindelijk dankt. Overigens heeft Moenaert een even toegewijde als lepe rol gespeeld in de hele ontstaansgeschiedenis van het Concertgebouw. Waarvoor hulde. Want alle pro’s, contra’s en historische details ten spijt: de belangrijkste verdienste van het jarige Brugse cultuurhuis is dat het er überhaupt is.

EVENWICHTIG PROGRAMMA

‘In der Mitten liegt holdes Bescheiden’, zegt de dichter. Het is in dat midden dat we vandaag staan met het Concertgebouw Brugge. De grootste financiële nood is gelenigd. Het gebouw is ingeburgerd, ja, zelfs geliefd. Internationaal wordt het opgemerkt, onlangs nog figureerde het in het boek 1001 Buildings You Must See Before You Die (Quintessence Books). Nu goed, je moet het in elk geval gehoord hebben: qua akoestiek is de grote zaal de beste van het land, punt uit. Artistiek directeur Jeroen Vanacker – die geen ‘tafelspringer’ is, noch een hartstochtelijke verdediger van het een of andere heilige principe, historisch van aard of niet – bewaart een evenwicht dat de tienjarige geschiedenis van het huis in zich draagt. Het programma bevat nog genoeg actuele elementen om er een juiste relatie met het gebouw op na te houden, en op dat punt zelfs in het oog te springen. De festivalmatige aanpak van speciale thema’s lijkt een vrij jong publiek aan te boren. In dat opzicht is de geest van Bertels’ oorspronkelijke doelen een stukje bewaard gebleven.

Qua akoestiek is de grote zaal de beste van het land, punt uit

Aan de andere kant is er een uitgebreide programmapoot die zich fundeert op de oude muziek en haar historisch zo getrouw mogelijke uitvoering. Los van de vraag of dat nodig is in een stad die al een uitgebreid oudemuziekaanbod heeft, én voor een branche die genoeg succes heeft om volkomen zelfbedruipend te zijn, is de simpele waarheid allicht dat in Brugge een concerthuis zonder manifeste blik achterom niet mogelijk is. In elk geval is Jos van Immerseel, de op een na leepste in dit verhaal, erin geslaagd om zijn Anima Eterna feitelijk te installeren als geïnstitutionaliseerd orkest, met door de stad in concessie gegeven kantoren in het historische decor van de Brugse Ezelspoort. Men weet hoe lang en hard Van Immerseel en zijn collega’s ex-beeldenstormers uit de jaren 1960 al fulmineren tegen zogenaamde ‘ambtenarenorkesten’. Wel kijk, Anima Eterna heeft er in Brugge nu de deugden van, zonder de evidente lasten. Hulde.

Gelukkig is de doctrinaire, doodlopende school geen heer en meester meer in Brugge. Niemand zal komen zeggen welke hoorns, snaren of klarinetten er gebruikt moeten worden door bijvoorbeeld Ivan Fischer en zijn Budapest Festival Orchestra, een van de beste formaties van de wereld, waarmee een samenwerkingsverband werd opgezet. Meteen een mooie illustratie van het allerbelangrijkste aspect van het Concertgebouw: de zaal is zo goed, dat muzikanten die er eenmaal hebben gespeeld, altijd zullen willen terugkomen. Dat zorgt voor muzikale goodwill en uitstekende relaties met musici in het algemeen – welbeschouwd de belangrijkste beginvoorwaarde voor het samenstellen van goede programma’s.

EN DE TOEKOMST?

Twee problemen moeten nog op korte termijn opgelost worden. En dat dat ook moge gebeuren, is meteen mijn verjaardagswens voor het jonge huis. Ten eerste moeten de zalen voller, en dat zal ook los van de kwaliteit van de programma’s veel creativiteit vergen. De stad is niet groot, en het bredere hinterland vooralsnog niet geneigd om zich al te ver of vaak te verplaatsen om naar een concert te gaan. Contact blijven maken met de ‘omwonenden’ lijkt dus van primair belang. Probeer ervoor te zorgen dat het, zoals in het recente Muziekhuis in Helsinki, ‘normaal’ is om het gebouw binnen te lopen, ook als er niet over vijf minuten een concert begint. Zorg dat het vaker open is. Zo wordt het een levend stadsorganisme en zal het zijn aantrekkingskracht vanzelf verder zien reiken.

Ten tweede: de aantrekking van publiek uit pakweg Gent of Antwerpen is voorlopig klein. Een akkoord met de NMBS opdat men ook in het donker nog thuis zou geraken in oostelijke richting, zou geen overbodige luxe zijn. En het zou iets evenwichtiger ogen: nu lijkt het alsof een gebouw met internationale allure zich schikt in een lokale rol. Dat kan niet de bedoeling geweest zijn, toch?

En verder over tienjarigen niks dan goeds.

www.concertgebouw.be

Rudy Tambuyser is freelance muziekcriticus; hij schreef over klassieke muziek voor onder meer De Morgen en Knack.