Theater en religie: zin in verzoening

Door Katrien Van Langenhove, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

In theater lijkt religie waarlijk heropgestaan. Bijbelteksten en katholieke oersymbolen mogen weer, en de Vader daalt in allerlei varianten op de podia neer. Kamp Jezus vormt daar geen uitzondering op, wel integendeel. De acteurs van Wunderbaum zingen uit volle borst en lijken moeiteloos tot en over God te praten. Maar hoe zeg je iets zinnigs over zingeving, zonder aan den lijve te ervaren wat geloof is? Hoe prikkelend kan theater zijn als het wil spelen met een onderwerp als — godbetert — religie?

'Verhef jezelf!', schreeuwt het blaadje dat rond je fiets is gewikkeld als je die te dicht bij de NTGent-schouwburg parkeerde ten tijde van de grootse promotiecampagne voor Kamp Jezus. Het leek wel het werk van vlijtige, rondtrekkende predikers. De hoofdtoon van de nieuwste productie van Wunderbaum is al even direct: als in een overtuigende preek, maar dan zonder het gebulder waarmee arme zielen ooit de daver op het lijf gejaagd werden. Enkel de plechtige openingsscène, gebaseerd op de film Het zevende zegel van Ingmar Bergman, toont een bevend personage dat in het aanschijn van de dood ineenkrimpt van angst en twijfel. Verder zie je op dit speelvlak, met kerkbanken en geprojecteerde glasramen ingericht als een kerk, geen prevelende kwezels. De vijf personages, genoemd naar de acteurs, zijn immers verre van stervend. Ze zijn jong, fit, knap en kregen veel liefde van hun ouders. Ze hebben (te) veel vriendjes en scheppen plezier in hun werk. Waarom dan nog verheffen?

Je komt het te weten in hun afzonderlijke gebeden in de vierde scène van de voorstelling. Die zijn vlot en zonder schroom, als was het praten tegen een goede vriend die er niet is. De een vraagt een Jaguar, de ander hulp bij een complexe liefdessituatie met meerdere mannen. Voor katholieken is dat misschien wat uitdagend, maar deze gebeden zijn niet hol als geijkte gebedsformules en lijken eerlijk. Nu ja, de acteurs richten ze ook niet zozeer intiem tot God, dan wel tot de camera. Elke traan of neergeslagen blik wordt uitvergroot op projectieschermen achteraan het podium. Zo blijven de biddende personages vooral acteurs die moeiteloos met de camera flirten. Hun gebed is een ongevaarlijk spelletje, zonder al te veel ernst of intensiteit.

© Fred DebrockDaarvoor zijn deze jonge mensen op scène misschien ook wat te vlak: ze leven als God in Frankrijk. Bovendien zijn ze egocentrisch. Op een haastige verwijzing naar Kenia na liggen al hun probleempjes dicht bij hun bed, maar zelf liggen ze nergens wakker van. Maartje Remmers zegt ergens dat ze zich voelt als iemand die in een coma ligt en niet reageert op warmte en kou. Ze weet niet precies wat ze voelt of denkt of vindt. Drama zonder mensen die het moeilijk hebben, is een lastige zaak. Is lijden niet de motor van theater én van religie? In Kamp Jezus daarentegen verloopt het leven vlekkeloos, blijkt uit de langgerekte, door de live reli-hardrockband The GodSquad muzikaal ondersteunde dankzegging in de volgende scène. Laptops worden steeds lichter, niemand heeft kanker, iedereen beleeft fantastische seks. Dank u! Maar nog is het niet genoeg. 'Op het eind van de dag ga ik weer op café en dan begint alles opnieuw. Dat is zo'n beetje mijn leven', vat Remmers samen. Verwend, maar niet content. Ze wil écht lijden, voelen, weten.

Deze jonge bende lijkt bijna uit verveling terug bij zingeving uit te komen. Daarin staat Wunderbaum niet alleen. Hier en daar voel je dat de doffe aanvaarding van een absurd levensgevoel vandaag vaak niet langer voldoet, en dat de vraag naar zin en zingeving weer de kop opsteekt. Misschien heeft dat wel te maken met een vreemde vorm van westerse afgunst na 9/11, wordt gefluisterd. Wij hebben alles, maar missen wat moslimfundamentalisten kennen: totale overgave. Statistieken tonen dat er nooit zoveel welvaart, maar ook nooit zoveel zelfmoord was. Mensen zijn verzadigd, maar onbevredigd. Ook als kijker van Kamp Jezus weet je eerst niet goed wat je moet denken, voelen of vinden. Als je al iets gewaarwordt, is dat vooral irritatie, opgewekt door de personages. Get a life! Dat de figuren op het toneel ongenaakbaar zijn, ergert je niet alleen, je stelt je er ook (fundamentele) vragen bij. Is je klein opstellen tegenover iets groots niet net de kern van religie? Het zou in elk geval de personages, maar ook het onderwerp van de voorstelling geloof-waardiger maken.

Het zijn vragen die op een of andere manier altijd terugkeren sinds theater en religie van tafel en bed gescheiden zijn. Heel lang was dat niet zo. Van Dionysische rites, de bron van theater ver voor Christus, tot diep in de negentiende eeuw stond het westerse theater zoniet in het teken, dan toch onder auspiciën van religie of Kerk. Het schisma voltrok zich pas ten volle na de Tweede Wereldoorlog, toen verschillende stukken het godsdienstige deken ineens van zich afrukten en een andere waarheid blootlegden: God was dood, zijn Kerk een oubollig of verderfelijk instituut. Sindsdien zijn pastoors op de bühne personages om mee te lachen. Theater dat het nog over religie heeft, doet dat onherroepelijk vanuit een tegengestelde verhouding, vanuit een kritische categorie. Zo hadden meerdere theatermakers het de laatste seizoenen over moslim- én katholiek extremisme, als over iets gevaarlijks buiten henzelf. Alleen bleek dat snel uitgewerkt. Wat Kamp Jezus met zijn eucharistische begin lijkt te beogen, is net om vanuit het eigen levensgevoel de kloof tussen theater en religie weer te overbruggen, om de brokken opnieuw te lijmen. Maar kan dat nog wel? Leent het theater met zijn sceptische kijk zich tot flirten met vaste kerkelijke rituelen, op zoek naar een hernieuwd gevoel van het hogere, naar een vervulling voor een moderne zijnsleegte?

GOD MET DE PET

Wat voor Wunderbaum pleit, is dat ze hun oorspronkelijke plan om te vertrekken van de Amerikaanse documentaire Jesus Camp (over een — steeds groter wordende — groep knettergekke born again christians) snel hebben laten varen. Het collectief wil liever herkenbare mensen tonen, en het verwende kind sluit, eerder dan kwezels of fundamentalisten, misschien toch dichter bij de doorsnee toeschouwer aan dan die op het eerste gezicht wil geloven. 'Kamp Jezus is een plek waar we het christendom op eigentijdse wijze onderzoeken om zo de bron van al onze waarden te leren kennen', verwelkomt Walter Bart ons aan het begin van het stuk. Kamp Jezus is dus geen uitstapje naar het verre Amerika, of naar een ver verleden: Wunderbaum wil het geloof hier en nu bevragen. Dat kan door het te verplaatsen naar alledaagse situaties. 'Stel je eens voor dat Jezus morgen naar Gent komt, via Sint-Amandsberg naar de Dampoort', vraagt Bart. 'What if God was one of us? Just a slob like one of us. Just a stranger on the bus', schalde Joan Osbourne enkele jaren geleden ook al tot vervelens toe. Het is een graag gebruikte en vaak uiterst effectieve tactiek om geloof aanschouwelijk te maken. Wunderbaum tovert de uitgesloten tollenaar Zacheus om tot de asociale Wim, waar iedereen meteen de kriebels van krijgt. Maar Jezus zal aan de Dampoort net bij zijn vijgenboom halt houden.

Zo'n aanpak die het sacrale banaliseert, lijkt typisch voor een meer seculier, kritischer geloof. Maar al in de middeleeuwen deden ze het: om geloofsmysteries aantrekkelijker te maken, werd in veel mysteriespelen het triviale vermengd met het allerheiligste. Een dronken Jozef die achter de vroedvrouwen aan zat en werd uitgelachen om zijn maagdelijke vrouw, bleek meteen een stuk tastbaarder dan de eenvoudige, hardwerkende, brave echtgenoot waar hij meestal voor doorgaat. Dramatisch gezien is zo'n door en door goed personage ook totaal oninteressant: theater maakt andere godheden groot. Maar het was ook al voor de middeleeuwers dansen op een slap koord. Het toevoegen van nieuwe personages en dialogen in de volkstaal zou de zwakke plek van religieus drama blijken. Bepaalde grove scènes tastten de meer verheven figuren en episodes aan: banaliseren werd snel perverteren, en dat stond een religieuze essentie in de weg.

Niet alleen in de middeleeuwen had men moeite met die relatie. Wanneer de Russische fotograaf Mamedov het laatste avondmaal ensceneert met mongolen aan tafel, is dat voor de ene ronduit spottend, terwijl het voor een ander treffend een christelijke essentie uitdrukt. Zo was er tien jaar geleden ook in Zweden een rel rond Ecce Homo, een tentoonstelling waarbij Jezus-symbolen door fotografe Elisabeth Ohlson Wallin ingevuld werden met homo's. Op een van de beelden zie je Jezus op Palmzondag niet op een ezel de stad binnenkomen, maar op de fiets in een gay parade, tussen outcasts. Wunderbaum danst bewust op datzelfde slappe koord: hun triviale aanpak doet hen wankelen en levert soms flauwe sketches op, maar globaal vinden ze toch een evenwicht.

© Fred DebrockMEDITEREN OM TE LEREN

Cruciaal voor dat evenwicht is dat Kamp Jezus de kloof tussen theater en religie niet enkel overbrugt met gekopieerde rituelen of zoekende gebeden om zijnsvervulling. Naast concreetheid blijft er genoeg plaats voor een kritische noot. In een van de beste scènes, na een tweede reeks 'intieme' gebeden voor de camera, roept Wunderbaum met het verhaal van de zondeval Adam en Eva op. Matijs Jansen (Adam) stapt plots uit de kerkbanken op Charlotte Vandermeersch (Eva) toe. Hij vertelt haar dat hij voortdurend flashes heeft waarin hij zich vrouwen naakt voorstelt, en besluit dat ze die seksuele opwinding maar snel even samen moeten verwerken. Deze Eva is niet moeilijk te verleiden: ze gaat meteen uit de kleren om naakt en in vuur en vlam op de reeds uitgeklede Adam toe te fladderen. Een geloofsmysterie wordt hier letterlijk aantrekkelijk gemaakt in een hedendaags (adams)jasje.

Maar dan krabbelt Jansen plots terug. Nog voor het eten van de verboden vrucht krijgt hij te kampen met schuld. Niet tegenover een god, maar tegenover zijn partner. Hij redt zich tegenover Vandermeersch met het ultieme excuus: het was eigenlijk, net als in het bijbelse verhaal, een test, om te zien hoe snel iemand geil te krijgen is. De tuin van Eden als Temptation Island: zo'n directe aantrekkelijke aanschouwelijkheid wordt in elke preek opgezocht. Tegelijk biedt deze scène met haar dubbele laag ook voor ongelovige kijkers genoeg ruimte tot bezinning, bijvoorbeeld over hoe de kerk het thema schuld misbruikt. Het is een dubbelheid waar je altijd op stuit wanneer religieuze elementen in een alledaagse context opduiken: een hoofddoek kan tegelijk een religieuze uiting en een maatschappelijk statement zijn, omdat veel moslims in ons land nu eenmaal identiek te werk gaan als de makers van Kamp Jezus. Ze halen uit een geloof wat er te rapen valt, en gebruiken dat hier en nu.

Aan zijn hoge ambitie om de betekenis van allerlei rituelen kritisch te bevragen, voldoet Wunderbaum wel enkel in die scènes die gelden als 'meditaties', in de etymologische betekenis van 'overpeinzingen'. Op andere momenten wordt met religieuze elementen weinig meer gedaan dan gespeeld. Zo is de dankzegging voor laptop en goeie seks louter een muzikaal showtje vol ironie, en ook de gebeden missen iets breders. Van sommige scènes vraag je je dan ook af waarom ze in godsnaam niet weggeknipt werden en zelfs het acteerwerk mist hier en daar wat bodem. Spel zonder ernst is leeg, en met pure leegte weten ook niet-gelovigen vaak geen blijf.

Omgekeerd is ernst zonder spel, of religie zonder ironie, nogal beklemmend. Dat is het probleem van veel religieuzen die om bepaalde humoristische verwijzingen naar religie niet eens zuur kunnen lachen, en ze dan maar blasfemisch noemen. Maar niet alleen moslimfundamentalisten hebben problemen met kunst die uithaalt naar godsdienst. Voor zowat elke gelovige blijft het onderwerp gevoelig liggen, zeker als het wordt besproken vanuit een systeem met andere normen, zoals het theater. Aan sommige reacties in de schouwburg van NTGent merk je dat die gevoeligheid zeker ook bij Kamp Jezus speelt. In tegenstelling tot wat je op het eerste gezicht vermoedde, wil Wunderbaum de breuk tussen geloof en theater dan toch niet lijmen, maar het geloof ook juist met genoeg afstand bekijken. Alleen doet het dat niet door zich spottend uit te laten over extremisten of, zoals Eric De Volder in De Damen, over vadsige kerkelijke machthebbers. In de betere scènes primeert een open, onderzoekende blik.

GOEDKOPE TIETEN

Hoe soepel Wunderbaum weet te schakelen van spel naar sérieux illustreert de cruciale passiespelscène. Voor het uitbeelden van de kruistocht komen de acteurs aandraven met een groot houten kruis, terwijl Maartje Remmers, gehuld in een wit linnen gewaad, verschijnt als een Jezus die krampachtig smart probeert uit te stralen. Ook Maria, Maria Magdalena, Simon van Syrene en een Romeinse soldaat zijn van de partij. Hun non-verbale spel bulkt van vette, valse hartstocht en overdreven grote bewegingen. Het geeft een grappig contrast met de meer verheven, plechtige tekst. Bij de eerste statie klinkt het droog: 'Hij werd veroordeeld opdat wij zouden leven: Jezus Christus, onze Heer.' Het lijkt gewoon een kopie, een flauw spel met rituelen, waarbij de kritische afstand wel erg ver te zoeken is. Voor het eerst worden liturgische elementen klakkeloos overgenomen en lijken we echt in een kerk beland. Maar we kunnen onze ogen wel geloven: dit is een amateuristische en door het tergende tempo zelfs irritante opvoering. Ze gaat er helemaal over wanneer Remmers wordt uitgekleed en aan het kruis wordt opgericht.

'Wat voor een schijnvertoning is dit eigenlijk, zeg!' Met haar plotse uitroep ontbindt Charlotte Vandermeersch het toneeltje en stapt iedereen uit zijn rol. Er barst een discussie los rond het eeuwenoude spanningsveld tussen het heilige woord en de vrije interpretatie ervan. Vandermeersch vindt de geknutselde scène een goedkope kopie van 'iets heel moois', terwijl ze voor de rest net een essentie toont: had Jezus ook geen vrouw kunnen zijn? Veeleer dan de spanning tussen sacraliseren en banaliseren, tussen ernst en spel, speelt hier de vraag of verbeelding religie niet sowieso in de weg staat.

Volgens Vandermeersch (die ooit op een nonnenschool zat) telt inzake geloof niet zozeer het uitbeelden, dan wel het 'diep in jezelf' inbeelden. Wine Dierickx oppert het sussende compromis van de 'verinnerlijkte uitbeelding', maar is dat niet net het principe van het soort freaks dat zich op Goede Vrijdag laat kruisigen met echte nagels? Vandermeersch windt zich steeds meer op en haalt rechtstreeks uit naar Remmers, die nog steeds bloot aan het kruis hangt. Ze beschuldigt haar ervan geen respect te hebben voor het feit dat de kruisiging voor heel veel mensen de bakermat van hun geloof is. 'Jij wil gewoon je tieten aan de hele zaal tonen!' Het doet meteen denken aan hoe de Nederlandse minister van justitie Donner in 2006 Madonna's kruisigingact omschreef: 'een verwerpelijke methode om aandacht te trekken ten koste van de diepste gevoelens van veel mensen'. Waarop hij er weliswaar aan toevoegde dat hij haar Confessions-tournee niet kon annuleren omdat iedereen het recht heeft om geloof te bestrijden, te bekritiseren of te persifleren. De kruisigingact van Madonna werd weggeknipt uit de door NBC uitgezonden show, hoewel hij volgens Madonna helemaal niet als doel had te shockeren.

Ook de scène in Kamp Jezus heeft dat doel niet, maar wil een aantal vragen opwerpen. De belangrijkste, die alle reeds vermelde spanningen balt, is de vraag waar de grens loopt tussen artistieke vrijheid en respect voor geloof. Maar ook: scherpt de heropleving van religie niet opnieuw normen en waarden aan die net tot meer onverdraagzaamheid leiden? Religie, die letterlijk 'opnieuw wil binden', scheidt meer dan haar lief is. Het gekibbel onder de acteurs mondt binnen de kortste keren uit in een waar gevecht. De verwijten die over en weer vliegen, raken aan discussies die ook onder gelovigen zelf spelen. Hoeveel vrijheid is er wenselijk tegenover gangbare interpretaties? En staan puriteinse normen niet haaks op christelijke waarden? 'Jezus zou hier geen probleem mee hebben, als hij in de zaal zou zitten. Jezus was heel tolerant. En niet zo conservatief', verzucht Dierickx nog. In dat gepingpong van gedachten is Wunderbaum op zijn best. Zoals het in Welcome in my backyard zowel egoïsten als altruïsten een maatschappelijke spiegel over de asielproblematiek voorhield, zo vormen ook de beste scènes uit Kamp Jezus een reflectie over geloof voor zowel atheïsten als kerkgangers.

WAAR HET HOOFD VAN VOL IS

Die rationele benaderingswijze van religie was niet wat men je aanvankelijk wou doen geloven. Niet alleen het promomateriaal voor Kamp Jezus, maar ook het welkom van halve goeroe Walter Bart zond de boodschap uit dat we ons verstand konden achterlaten bij de vestiaire en de zaal mochten binnenkomen met ons hart. Alleen zou dat deze voorstelling problematisch maken. Wunderbaum maakt die vervoering simpelweg niet waar. Rook, kaarsen, kerkbanken en gebrandschilderde ramen voldoen niet om in hogere sferen te raken. En in Remmers' sterke monoloog over intense religieuze ervaringen (die 'recht uit het hart' lijkt te komen, maar in werkelijkheid gedicteerd wordt door haar koptelefoon) beweert ze wel dat haar verhaal 'tussen de dikke lagen van het verstand zal glippen', maar in de zaal zelf wordt je verstand nooit uitgeschakeld. Alle begeesterend bedoelde koorzangen ten spijt, is er geen spoor van fysiek binnenkomende spiritualiteit. Is dat een zwaktebod, dat Kamp Jezus niet voor die grote gevoelens of extatische ervaringen zorgt? Blijkt Wunderbaum naïef, waar het een ritueel opvoert om spiritueel over te komen, maar dat doet zonder de noodzakelijke fysieke spirit?

Misschien had de voorstelling meer geraakt mocht ze én in het hoofd én in de buik werken. Zo'n mix van inzicht en sensatie is altijd welkom, maar lijkt vooral essentieel als je het over religieuze ervaringen hebt. Belangrijker hier is veeleer dat oude bondgenoot religie benaderd wordt zonder duidelijk standpunt, en men op die manier het moeilijke gesprek gaande houdt over een in deze godsvruchtige tijden zo delicaat onderwerp. Net als in Welcome in my backyard, met zijn veelheid aan perspectieven, maakt Wunderbaum van de chaos een troef om een zoektocht te tonen naar verschillende, zinnige manieren om over geloof na te denken. Door religie aanschouwelijk te maken, maar genoeg kritische afstand te bewaren, door de balans te houden tussen ernstig-verheven en speels-concrete uitersten, doet dit gezelschap wel degelijk iets relevants. Natuurlijk moeten we de kunst in het algemeen en deze voorstelling in het bijzonder geen religieuze kwaliteiten aanmeten als zou zij hemelse inzichten verschaffen. Uiteraard heeft dit stuk minder belang dan pakweg een middeleeuwse opvoering die volgens dezelfde principes werkte — eenvoudigweg omdat religieus theater nu (godzijdank) geen massamedium meer is. Maar prikkelend kan theater over religie wel zijn, bewijst Kamp Jezus. Niet door een spel met religieuze symbolen, wel door die kritische distantie open aan te wenden om dieper in te gaan op de principes van geloven zelf. Als een nuchtere verzoeningspoging. Met een sympathieke knipoog.