Terug naar Bevergem. Waarheen met de Vlaamse comedy?

Door Liv Laveyne, op Sat Feb 13 2016 09:04:40 GMT+0000

Het succes van tv-serie Bevergem reikt verder dan het kleine scherm. Het signaleert ook een kantelpunt in de Vlaamse comedy, die tegenwoordig vastgelopen lijkt in zijn eigen populariteit. Als een komeet kwam het genre vanaf 2002 het culturele uitspansel verlichten: van een undergroundgebeuren in cafés en achterzaaltjes groeide het in geen tijd uit tot alomtegenwoordige grappenmakerij op televisie, cultuurpodia en zelfs het Sportpaleis. Hoe kwam dat? Maar vooral: wat nu?

Wie had dat gedacht, dat de Vlaamse comedy nog eens een relletje kon ontketenen? Je zag het gebeuren op nationaal niveau, met Wouter Deprez die minister Schauvliege het vuur aan de schenen legde om haar milieubeleid, tot in het diepe West-Vlaanderen, waar het succes van de tv-serie Bevergem ontaardde in een ware stedenoorlog om de naamclaim. De invloed van comedy reikt steeds verder buiten de zalen, maar op de podia zelf tonen zich de barsten van dat succes. Bevroren door economische wetten dreigt voor het kroonjuweel van de populaire podiumcultuur de artistieke verschraling. Er zit in stand-up iets aan de grond, maar wat?

Meer dan symbolisch was de terugkeer van comedian Freddy De Vadder naar de kleine volksgemeenschap in Bevergem. Niet alleen zijn personage ging back to the roots, ook de makers van de serie zochten terug de humus op van waar het voor de Vlaamse comedy ooit allemaal begon: bij compromisloos je eigen ding doen. Daarvoor omringde een groepje bevriende collega-komieken zich met enkele getalenteerde acteurs en de productieploeg van De Wereldvrede (Gilles De Schryver en Gilles Coulier). Voor comedian Han Coucke, die in Bevergem de rol vertolkte van kringloopwinkelbediende Lorenzo, moest die samenwerking lucht geven aan een blijkbaar groeiende frustratie bij enkele comedians. ‘Ik hoop dat het nu stilaan duidelijk wordt dat wij tot meer in staat zijn dan een programma opleuken, waarbij ze je enkele dagen voor de opnames wat grappen doormailen die je vanbuiten moet leren. Het is zo’n opgefokte, gekunsteld positieve sfeer, om kotsmisselijk van te worden!’

Hopelijk krijgen we op de Vlaamse televisie nu eindelijk de switch naar een andere vorm van comedy

Het blijft een populaire paradox: wat bij een breed publiek blijkt aan te slaan, wordt algauw naar het beeldscherm gezogen voor een nog breder publiek (en meer inkomsten), maar kan in die switch van medium nooit alle bijzonderheden handhaven die het ooit zo deden aanslaan bij dat brede publiek. Het is met comedy niet anders geweest, getuigt Coucke. ‘Vijftien jaar lang hebben we ons verhaal niet kunnen brengen op tv, nu hebben we in één serie alles gestoken wat we in ons jonge leven gezien en meegemaakt hebben. Alleen bleek het lang niet evident om Bevergem op tv te krijgen. We wisten dat we een prachtproduct in handen hadden, maar het heeft bloed, zweet en tranen gekost om daar ook anderen van te overtuigen. Die moeilijkheden hebben ons alleen maar meer vastberaden gemaakt. In plaats van nog maar eens een script tanker te engageren met humorschrijvers die nooit in het vak hebben gezeten, schreven we alles zelf. Voor ons als komieken voelde het als een pure bevrijding om niet elke minuut de lach te moeten opzoeken. Hopelijk krijgen we op de Vlaamse televisie nu eindelijk de switch naar een andere vorm van comedy, waar FC De Kampioenen lang de norm is geweest.’

Maar ligt het alleen aan de houdgreep van televisie dat de frisse wind van comedy verworden lijkt tot een ietwat vermoeide en vermoeiende reeks stormpjes in een glas water? Daarvoor moeten ook wij even back to the roots, en vandaar weer terug naar vandaag. Komt er na de winter een nieuwe lente? Veel zal afhangen van hoe ‘het populaire’ opnieuw wordt gedacht.

LENTE: de RISE – voor 2002

We schrijven 2002 als Wim Helsen finalist wordt in het Leids Cabaretfestival en daarmee de start van de Vlaamse comedyboom inluidt. Tot dan toe lijkt de comedy een zo goed als braakliggend terrein in het Vlaamse cultuurveld. Niets is minder waar, alleen heeft de comedy zich lang afgespeeld in de coulissen van de grote aandacht. Zijn de grote schouwburgzalen eind de jaren 1990 voorbehouden aan het door Nederland beïnvloede cabaret en eindejaarsconferencier Geert Hoste, dan kiemt op dat ogenblik sinds enkele jaren ook ander humortalent in het cafécircuit van de Antwerpse Buster tot het Gentse Le Bal Infernal. Ter opwarming van het publiek brengt huisgezelschap The Lunatics er improvisatiehumor (onder meer Henk Rijckaert leert er het klappen van de zweep) en na de pauze worden er drie komieken voor de leeuwen gegooid. Het is een harde leerschool, maar daarin verschilt het weinig van zovele andere comedyclubs ter wereld.

Wel tekent zich één groot verschil af, kenmerkend voor de Vlaamse comedyscène: de veelheid aan genres. Er is het typetjescabaret van Filip Haeyaert (later Ygor) en Piv Huvluv, de door Monty Python beïnvloede sketches van de neven Lieven Scheire en Jonas Geirnaert (die later de formatie Neveneffecten vormen), of het stoute jongetjescabaret van Gino Sancti (met acteur Frank Van Erum en Han Coucke die later soleert als Vlaanderens eerste ‘extreemrechtste’ komiek Han Solo). Er is de muzikale humor van Manmanman, goochelaar Gili (Lieven Gheysen), mopperaar Raf Coppens en de Angelsaksisch geïnspireerde stand-up comedy van Nigel Williams, Thomas Smith en Alex Agnew (wiens vriendin in 2006 ook comedycafé The Joker zal openen).

De nieuwe adem van de Vlaamse comedy staat haaks op wat we verstaan onder ‘populair’. Het is veeleer een undergroundfenomeen

In tegenstelling tot de Angelsaksische stand-up of het Nederlands cabaret lijkt het daardoor alsof Vlaanderen geen echte eigen traditie heeft op vlak van humor. Dat is onterecht, maar wel begrijpelijk, gezien de ontstaansgeschiedenis van comedy beneden de Moerdijk. In de eerste helft van de vorige eeuw gegroeid uit lokale revues en bonte avonden (die Wouter Deprez nu weer leven inblaast met zijn Avond van de luistervink), wordt comedy lang beschouwd als louter volksvermaak. Het Brussels ketje Renaat Grassin, de Antwerpse charmezanger Frans Lamoen, de Woodpeckers (het komisch duo Cois en Jef – vader van Guy – Cassiers), Anton Peters, Jef Burm, de sketches van Gaston & Leo of het typetjescabaret van Jacques Vermeire, Martin De Jonghe en Frank Dingenen dat in de jaren 1980 furore maakte op radio en tv: ze zijn allemaal het lot beschoren van populair vertier.

70_Laveyne_© Vincent Lynen_700.jpg

De nieuwe comedy die zich ontwikkelt aan het eind van de jaren 1990, is van een heel andere orde. Ze is nog altijd vermakelijk, maar getuigt vooral van een jonge anarchie. Ze is anti-autoritair en niet gebonden aan ‘goede smaak’, een verhaaltje, technische vereisten of acteerkwaliteiten. Ze vormt een vrijplaats waar meningen verkondigd kunnen worden in directe relatie tot het publiek. In die zin staat de nieuwe adem van de Vlaamse comedy haaks op wat we verstaan onder ‘populair’. Het is veeleer een undergroundfenomeen dat zichzelf een weg baant naar populariteit. En niet zonder slag of stoot. Omdat comedy in het verdomhoekje zit – veel programmatoren halen er hun neus voor op – is de instroom van vers talent naar de theaterzalen op dat ogenblik vrij klein: daar vind je vooral vaste waarden als Kommil Foo (broers Raf en Mich Walschaerts), Els De Schepper, De Nieuwe Snaar, De Schedelgeboorten of stemmenimitator Dirk Denoyelle.

En er is uiteraard Geert Hoste. Begonnen als mimespeler brengt hij in 1990 zijn eerste eindejaarsconference op Radio 1, om vanaf 1992 ook op de nationale tv-zender jaarlijks de Belgische politiek door de mangel te halen. Met stip op nummer één staat nog altijd Urbanus – al sinds de jaren 1970 de grote wegbereider naar Nederland. Hoewel hij dan steeds minder te zien is op de podia, is zijn invloed via platen, strips, tv-optredens en films als Koko Flanel en Hector bijzonder groot op de aanstormende generatie Vlaamse komieken. Maar van het grootste belang voor de jonge generatie is ongetwijfeld komiek en cartoonist Kamagurka (Luc Zeebroek) die met Herr Seele komische tv-reeksen als Lava maakt. In 1995 gaat op de radiozender Studio Brussel ook Studio Kafka in de ether: een doldwaas programma met een grote scheut absurdisme, waarvoor Kama zich laat omringen door jonge wolven als Bart Vanneste, Gunter Lamoot en Piet Depraitere (Etienne met het open verhemelte). Zij zullen eind de jaren 1990, eveneens op Studio Brussel, samen met Henk Rijckaert en Iwein Segers de humorsoap Microcosmos lanceren, die het levenslicht schenkt aan het befaamde typetje Freddy De Vadder (het kettingrokende alterego van Bart Vanneste). De kiem van wat vijftien jaar later de cast van Bevergem zal worden, is dan al gezaaid.

ZOMER: de BOOM 2002-2012

Zo plots is de zogenaamde boom van nieuw comedytalent in 2002-2003 dus niet. Maar pas als het prijzen regent in Nederland, sijpelt dat ook door naar Vlaanderen en groeit stilaan het bredere besef dat ‘onze’ komieken toch wat meer kunnen dan flauwe moppen tappen. Na Wim Helsen scoren op diverse befaamde Nederlandse cabaretwedstrijden ook Wouter Deprez, Bert & Roy (Bert Haelvoet en Roy Aernouts), Alex Agnew, Michael Van Peel, Bart Cannaerts, Begijn Le Bleu (Timothy Begijn), Bert Gabriëls, Jeroen Leenders, Steven Gabriëls en Ter bescherming van de jeugd (Tim Goditiabois en Dries Heyneman). Zijn ze in Nederland hun eigen cabaret beu gezien, zoals Wouter Deprez na zijn zegetocht laat optekenen? Is het ons Vlaamse, exotische taaltje, zoals Raf Walschaerts stelt? Of ligt het aan onze ‘indirecte linkse’, zoals cabaretrecensent Patrick van den Hanenberg het omschrijft? Feit is: de Vlaamse humor slaat in Nederland aan. Ze wordt er geroemd om zijn absurdisme, zijn taalgevoeligheid en zijn regelloosheid, terwijl het Nederlandse cabaret vaak rechttoe rechtaan of protestants moraliserend is en vasthangt in het cabaretadagio van sketchje-liedje-sketchje. Dat Vlamingen eerst in Nederland moeten scoren alvorens ook bij ons appreciatie te oogsten, is maar gedeeltelijk waar: zo won Wim Helsen eerder al de comedyprijs op Theater aan Zee en in 1998 het Humorologie-concours met Vrolijk België. Maar feit is dat de concoursen in Vlaanderen, met uitzondering van Humorologie en Humo’s Comedy Cup, weinig uitstraling hebben.

Voor de grote aandacht is het wachten op de televisie. In tegenstelling tot Nederland, waar cabaret al decennialang een vaste stek heeft op tv, is het in Vlaanderen veel stiller – op enkele legendarische uitzonderingen na, zoals Kommil Foo’s doortocht in Morgen Maandag. Maar daar komt in 2003 verandering in. Eindejaarsconferencier Geert Hoste krijgt concurrentie van Raf Coppens op VTM. Andere komieken zoals Bert Kruismans, Wouter Deprez en Nigel Williams duiken op in het satirische actualiteitenprogramma De rechtvaardige rechters, dat na het succes op de radio een spin-off krijgt op tv. In 2005 brengen Neveneffecten de absurde reeks Neveneffecten en een jaar later samen met Bart De Pauw Willy’s en Marjetten. Het eerste tv-programma dat een overzicht biedt van al dat nieuw talent is De bovenste plank (Eén), een compilatie van humorfragmenten uit de oude doos gemixt met materiaal uit shows van nieuwe talenten als Bert Gabriëls. Hoewel het programma een succes is, zijn de komieken zelf niet onverdeeld gelukkig. Ze vinden dat de uit context gerukte scènetjes vooral moeten dienen om het oude VRT-archief op te leuken.

Van anarchistische underground is comedy op nauwelijks enkele jaren tijd populaire cultuur geworden

Daar moet het programma Comedy Casino verandering in brengen. Initiatiefnemer is de voormalige Humo-journalist pdw (Patrick De Witte), die al jaren een neus heeft voor Britse humor – wat zich ook laat voelen in satirische tv-reeksen als De vloek van Vlimovost, Kijk eens op de doos en SPAM. Met Comedy Casino zet hij de stand-up terug in zijn natuurlijke biotoop: terug naar het cafégevoel, met live publiek, een mc (acteur Adriaan Van den Hoof) en naast internationale comedians ook een focus op talent van eigen bodem. Dat zijn dan nog vooral de namen die al jaren in het cafécircuit hun sporen verdienden. Maar met Comedy Casino Cup komt er in 2007 en 2009 een tv-talentenjacht waaruit nieuwe namen als Philippe Geubels, Xander De Rycke, Veerle Malschaert, David Galle en Jeroen Leenders opduiken. De tv-makers zien brood in die anarchie. Comedians draven op in zowat elk spelletjesprogramma, en worden naast De Slimste Mens ter Wereld ook de populairste Vlaamse komieken. Voor en achter de schermen werken ze mee aan programma’s als Wat als?, Benidorm Bastards, Superstaar of Foute Jongens.

In de cultuurcentra loopt het storm. De comedians zijn daar een welkome ‘melkkoe’ voor het veeleer verlieslatende theater- en dansaanbod. Ze zijn productioneel minder zwaar en goedkoper (want vaak maar één man op scène) en kunnen bogen op een enthousiast publiek dat die grapjassen ook weleens live aan het werk wil zien. Populair en commercieel gaan intussen hand in hand. Van anarchistische underground is comedy op nauwelijks enkele jaren tijd populaire cultuur geworden. ‘High and low culture’ zijn terug. Aan die tweespalt wordt slechts sporadisch getornd, met een komediefestival in het Kaaitheater in 2004 of door theatermannen als Joost Vandecasteele, Tom Vermeir, Günther Lesage en SKaGeN (met de deurenkomedie Deurdedeurdeur).

HERFST: de FALL 2012-2015

Maar na de hype komt onvermijdelijk de terugval. Steeds meer zelfverklaarde talenten voelen zich geroepen als professioneel komiek, terwijl de filter om het kaf van het koren te scheiden steeds grover wordt. De druk van tv en podia is nu eenmaal groot en de zucht naar meer nieuw talent gretig, maar de tijd om – zoals vijftien jaar geleden – onder de radar langzaam tot wasdom te komen, wordt nog weinig komieken gegund. In de groeiende concurrentie kiezen ook veel komieken zelf voor de snelste weg naar het succes, ook als ze er nog niet klaar voor zijn. Pijnlijke uitschuivers en eendagsvliegen zijn het resultaat. ‘Met de hype van de comedy was het vaak zo dat wie een kwartiertje goed materiaal had en een wedstrijd won, meteen al de media en een booker aan zijn deur had en een contract versierde voor een avondvullende show’, aldus Han Coucke. ‘Maar zo werkt het niet. Je moet de tijd nemen om op je bek te gaan. Ik geef zelf heel wat comedy-workshops en mijn eerste les is altijd: comedy is naast een talent ook een vak dat je moet leren en waar veel tijd over gaat. Wie meteen met zijn smoel op tv wil, is bij mij aan het verkeerde adres!’

70_Laveyne_© Vincent Lynen2.jpg

Het gebrek aan instroom van kwalitatief nieuw talent ligt niet alleen aan de komieken zelf. In tegenstelling tot Nederland mist Vlaanderen ook een fijnmazig middencircuit waar je als comedian langzaam kunt groeien en publiek opbouwen, en dus een blijver kan worden. Het is of het café of de schouwburgzaal. En die schouwburg kiest vaak liever veilig voor een bekendere comedynaam met een avondvullende show, omdat die een volle zaal garandeert.

Al verandert ook dat stilaan. Vandaag merken verschillende cultuurhuizen bij hun publiek een dalende interesse in de Vlaamse comedy. Van een algemene achteruitgang gewagen is op dit moment voorbarig, maar de rek is er duidelijk uit. De redenen zijn divers. Er is de overdosis comedians op tv, terwijl het Vlaamse aanbod stagneert door een gebrek aan ‘zaalklaar’ nieuw talent en de al dan niet langere sabbaticals van enkele grote namen (Wim Helsen, Alex Agnew, Philippe Geubbels). Soms merk je ook een zeker kwaliteitsverlies bij de talentvolle comedians, zeker als ze voor tv- en ander promowerk zo overbevraagd worden dat er te weinig tijd overblijft voor een goede zaalshow. En ondertussen blijven ook de oude rotten zoals Urbanus of Jacques Vermeire nog graag hun graantje meepikken. Het maakt het aanbod er niet spannender of dynamischer op. Het is een leemte die vooral de grotere zalen opvullen met steeds meer internationale namen.

Vandaag merken verschillende cultuurhuizen bij hun publiek een dalende interesse in de Vlaamse comedy

Ook achter de schermen nemen de berekening en het gewin het over. Samen met de hype van de comedy deed ook het management zijn intrede, en ging ‘creatief’ steeds makkelijker rijmen op ‘lucratief’ – met toenemende uitkoopsommen of vaak scheefgetrokken partageregelingen voor cultuurcentra tot gevolg. Tenminste, als de grote comedynamen intussen al niet liever uitwijken naar de tempels van het Sportpaleis of de Antwerpse Stadsschouwburg, dan wel het Capitole of het Kursaal. ‘Er blijkt weinig loyaliteit tegenover wie veel van die namen mee groot gemaakt heeft’, zegt Jef Staes van de Arenbergschouwburg. ‘Dat ligt niet zozeer aan de comedians zelf, wel vaak aan hun entourage. Vandaar mijn sympathie voor een grote meneer als Herman Van Veen, die liever tien keer in een relatief kleine zaal blijft spelen, dan één avond in een grote boîte. Omdat hij vindt dat hij zo het publiek een betere avond kan geven.’

De Vlaamse comedy is momenteel nogal op zoek, geeft Staes toe. ‘We hebben een eerste golf comedy gehad waarin nieuw talent opdook en een tweede golf waarin een deel van dat talent zich bevestigde. De goede comedians zijn overgebleven en wie niet goed was, is verdwenen. Dat is positief. Maar momenteel heerst er wel bloedarmoede. De spontaniteit is weg. Vroeger openbaarde nieuw talent zich in een toffe gast of madam die op het podium cassant uit de hoek kwam, nu is het vooral een kwestie van hoe goed iemand zijn tekst heeft ingestudeerd en geregisseerd is. Meteen krijg je er nu ook een hele batterij aan managers met businessplannen bij, die iemands traject gaan dicteren. Line-ups zijn hen te min, iedereen wil een avondvullende show, waarvan ook iedereen het hoofdprogramma wil zijn. Het snelle geld staat in de weg van de artistieke ontwikkeling. Wat minder luiheid en wat meer lef en juiste ambitie, dat mis ik.’

Ook zie je een verschraling van de oorspronkelijke diversiteit die het Vlaamse humorveld ooit zo bijzonder maakte, bevestigt Han Coucke: ‘Er wordt niet meer over stijl nagedacht. Vroeger was de Vlaamse comedy een raar allegaartje van cabaret, visuele humor, muziek en stand-up. Nu volgen we gewoon de route van de Angelsaksische stand-up. Inhoudelijk kan de ene show erg maatschappijkritisch zijn en de andere pure lol, maar vormelijk volgt alles hetzelfde stramien, waardoor alles inwisselbaar wordt.’ Is het dan allemaal kommer en kwel geworden? Is dit de kroniek van een aangekondigde dood? Neen, zowel bij de comedians zelf als bij de ontvangende huizen zijn er ook enkele hoopgevende signalen. Als het zo niet verder kan, dan doen we er iets aan.

WINTER: de COMEBACK– 2015-…

Markeerde Wim Helsens zege op het Leids Cabaretfestival ooit de start van de bloei van de Vlaamse comedy, dan openbaart zich nu een nieuwe breuk in de beslissing van Nigel Williams – als we die mogen geloven – om er met zijn zevende avondvullende show Accident de parcours een punt achter te zetten. Te groot en te mediageniek geworden voor eigen goed, heeft alle humor zich vastgebeiteld in een format, vindt hij. Hij bedoelt het keurslijf van try-outs, premières en tournees die al twee jaar op voorhand zijn vastgelegd. Het keurslijf van zaalshows die minutieus getimed zijn voor een verhaal met kop, midden en staart waarin elke grap en pointe vastligt. Met een boodschap en een boog om recensent en programmeur te pleasen. Omdat de markteconomie van de Vlaamse comedy nu eenmaal zo werkt.

70_Laveyne_© Vincent Lynen3.jpg

Williams’ beslissing drukt uit wat vele comedians diep vanbinnen al lijken te weten, dat dit keurslijf hen beknelt en de doodsteek is voor de volle ontplooiing van hun talent. Alex Agnews tijdelijke afscheid om zich bezig te gaan houden met muziek, Wim Helsens uitstappen naar film en televisie, Wouter Deprez die de theatraliteit opzoekt in shows als Eelt en Slijk, of Jeroen Leenders die in een interview onomwonden stelt dat de enige reden om zaalshows te maken is dat het in onze culturele sector zo hoort, en dat je op korte sets in Vlaanderen geen carrière kan bouwen. Voor Williams hoeft het niet meer. Hij wil terug naar zijn roots en die van de comedy. Hij kiest opnieuw voor zijn eigen keldertje onder de Antwerpse boekhandel De Groene Waterman, waar hij internationale nieuwe talenten een platform geeft. Opnieuw voor de cafés en kleine achterzaaltjes overal te lande, de line-ups die inspelen op de actualiteit van het moment, in direct contact met het publiek.

Het is dat vervellingsoffensief waar Bevergem nu het eerste brede signaal van is geworden op televisie, en met wat geluk volgen er nog zulke successen. Er is een nieuwe reeks Clinch met Roy Aernouts, Wim Helsen en Nico Sturm in aantocht, en er zitten nog andere beloftevolle tv-ideeën in de pipeline. Het effect van die back to the roots-spirit toont zich stilaan ook in de zalen. De Arenbergschouwburg haalt steeds meer internationale comedians naar Vlaanderen en wil zelf opnieuw Vlaams talent laten ontwikkelen, kondigt Jef Staes aan. ‘In de inkomhal gaan we een comedypodium installeren, gratis voor het publiek, waar komieken hun eerste stappen kunnen zetten met materiaal in ontwikkeling. Ik heb lang volgehouden dat eerstelijnshulp niet de taak van schouwburgen is, maar daar blijkt nu toch nood aan. We werken ook samen met Beezy Comedy, het interculturele comedyplatform van Jamal Belkadi dat ontwikkelingskansen biedt aan comedians van allochtone afkomst en af en toe ook een grote Berberse naam naar Antwerpen brengt.’ Met die combinatie boort ook muziek-, spoken word- en comedyplatform Nuff Said een nieuw publiek aan.

‘Er zijn veel goede initiatieven, maar ze staan vaak los van elkaar’, vervolgt Staes. ‘Willen we naar het voorbeeld van de Amsterdamse Toomler ook in Antwerpen een goed draaiende comedyclub uit de grond stampen, dan wordt het tijd om de krachten te bundelen.’ Ook elders zoeken programmatoren naar nieuwe ingangen. Zo is CC de Werft in Geel, dat allang een voortrekkersrol speelt op het vlak van comedy, onlangs begonnen met catch worsteloptredens (jawel!), en zoekt CC De Spil het meer en meer in de circus-slapstick en het burleske cabaret. Comedy kan vele kanten uit.

De vier seizoenen van bijna vijftien jaar Vlaamse comedy-boom vormen een mooie waaier van de vele winstkansen en valkuilen van populaire cultuur

Toch is het nu vooral aan de comedians zelf om die mogelijke vormenrijkdom opnieuw te gaan verkennen. De voorbeelden zijn er. Er waren de comedy-experimenten Otaku en Onaanvaardbare staat van Joost Vandecasteele, niet toevallig afkomstig uit het theater. Er was de KVS-productie Gij die mij niet ziet van Wim Helsen en Bruno Vanden Broecke. Er zijn de anarchistische fratsen van CirQ, een allrounder als Vitalski, een straattheaterfanfare als Die Verdammte Spielerei die nu ook een eerste zaalshow heeft, of het duo Bert & Roy dat zich ophoudt tussen absurd theater en comedy (met Iets niet en binnenkort Sketch). Je ziet ook de omgekeerde beweging: comedian Steven Mahieu die binnenkort meespeelt in een nieuwe productie bij Cie Cecilia van Arne Sierens, of Nic Balthazar die eind 2016 met Say Something Funny zelfs een hele film aan het fenomeen zal wijden, met acteurs als Peter Van den Begin die stand-uppers spelen. Toch valt er qua cross-overs nog veel meer te ontginnen.

De vier seizoenen van bijna vijftien jaar Vlaamse comedy-boom vormen een mooie waaier van de vele winstkansen en valkuilen van populaire cultuur.De grootste valstrik moge intussen duidelijk zijn. Het is de strik van publieks- en winstcijfers ten koste van de inhoudelijke redenen waarom iets populair wordt: onverwacht plezier, doorleefde authenticiteit, unieke ambacht, volkse aanspraak, spontane gemeenschapsvorming, noem maar op. Er is voor de Vlaamse comedy dus geen revival denkbaar zonder een herbevraging van wat ‘populair’ weer precies betekende. De (media)commercialisering of -institutionalisering van comedy hoeft bijvoorbeeld helemaal niet te betekenen dat je er de subversieve angel uit haalt. Het populaire blijft op zijn sterkst dichtbij haar initiële noodzaak en in direct contact met ‘het publiek’.

Laat het besef groeien dat de huidige concurrentiestrijd omgebogen dient te worden naar een gezonde competitie, een meting van artistieke krachten. Dat het tijd werd dat Geert Hoste het vuur aan de schenen werd gelegd door een jonge geëngageerde hond als Michael Van Peel, dat het tijd wordt dat ook het nieuw muzikaal cabaret van zich laat horen in een landschap waar Kommil Foo (ook met straf solowerk) nog steeds op eenzame hoogte vertoeft. Dat het tijd is dat comedy als populair medium terug zijn dwarse kracht herontdekt. Omdat de comedy juist dat in zijn genetisch materiaal heeft: die vinger om eens goed in onze kleine en grote zere wonden te pulken. Want dat is waartoe comedy in staat is. Waartoe comedians in staat zijn. Zelfs ministers kunnen ze het vuur aan de schenen leggen. Het is de nar die de waarheid zeggen kan.

Liv Laveyne schrijft sinds 2002 over theater en comedy voor De Morgen, was tot voor kort programmeur voor CC De Grote Post, en gaat nu programmeren voor Vooruit.