Surreëel poppenspel – Over de radicale idiotie van Olivier Schrauwen

Door op Sun Jan 13 2013 14:30:13 GMT+0000

In zijn jongste strip, Arsène Schrauwen (Part one of three), zet Olivier Schrauwen een subtiel surrealistisch betoog op, waarmee hij om ’s mensen seksuele ongemak en onze nationale mythes de kinderlijke idiotie van het stripverhaal wikkelt.

De modernistische avant-gardes komen in de beeldtaal van strips steeds terug, vaak echter meer naar de letter dan naar de geest, met soms lukrake of patserige referenties als gevolg. De strips van Olivier Schrauwen zetten een zekere spirit echter wél voort. Ze schijnen absurd, bizar, vreemd of gestoord, terwijl, zeker in zijn jongste, het surrealisme van grote invloed blijkt.

VREEMDE LIEFDE

Zoals de cover aangeeft, is Arsène Schrauwen (Part one of three) een comic over 'venture, nothing, architecture, freedom, the unknown, fear, love' en uiteraard ook over de protagonist Arsène_,_ de zogenaamde grootvader van 'O. Schrauwen, graphic novelist' – de verteller, natuurlijk, niet de auteur. Arsènes vettige neus en gespleten kin leven voort in Schrauwens fysiognomie, zo stelt de verteller. Daarna vaart grandpa Arsène per maalboot van de Schelde naar de kolonie. Schrauwen snijdt meteen een geliefkoosd leidmotief aan: dat van Belgiës koloniale verleden vol archetypische negers en wilde dieren, onder meer verzinnebeeld in de exotiserende prentjes bij de chocolade (De man die zijn baard liet groeien) of bij trappist (Arsène Schrauwen). Dat imaginaire, uitvergrote terugblikken gebeurt steevast in een veelzeggende mix van retrostijlen. In Schrauwens reeks Ollie (in het voormalig tijdschrift Ink.) doken onder meer stripfragmenten van het type 'vroege Vandersteen' op. Zijn debuutalbum My Boy gold als een pastiche van Winsor McCay. En De man die… is doorspekt met traumatisch aandoend art-brutisme. Schrauwen verschaft België zo een steeds wranger visitekaartje rond clichés als Brugge, bier en koning Leopold II. Nimmer vervalt hij echter in een al te ironische pose. Als verteller participeert hij ten volle aan de beklemmende mystificatie van onze (strip)tradities. Hier straalt een vreemde liefde, een ware dan.

55_Conard1380.jpg55_Conard2380.jpg

Schrauwens beeldverhalen danken hun rijkheid aan zijn meesterlijke polygrafie: het subtiel mengen van grafische registers. Nu eens een naoorlogs ‘mannekensblad’ in zwart-witte rasters, dan weer vervaagde sepia's, plots wat kleurrijke outsider art. Die wissels treffen als zovele, eigenaardige stemmetjes van een master puppeteer. Schrauwen tapt immers uit bekende grafische vaatjes die anderen met minder schwung aanboren. Toegegeven, soms ruikt het wat naar fetisj. Maar dat is uiteindelijk niet zo gek voor een neosurrealistische stripfanaat.

Schrauwens beeldverhalen danken hun rijkheid aan zijn meesterlijke polygrafie: het subtiel mengen van grafische registers

Opmerkelijk is natuurlijk de blijvend herkenbare 'hand' in die variaties, een rijpende stem achter het scherm. Die meervoudigheid beantwoordt bovendien aan zijn werkschema: een veelheid aan korte interventies in allerhande magazines over de aardbol. Schrauwen is lang geen monomane monograaf. Maar soms moeten die verhalen gebundeld worden ... En dat episodische, fragmentarische schrijven leverde nu ook Arsène Schrauwen op: een zelfgedrukt (‘gerisoprint’), geniet stripformaat van rond de 54 pagina's (met kenmerkende nummering op witte bollen), in afwisselend rood en blauw op minderwaardig papier, en met grotendeels een strenge herhaling van negen kaders per blad. Het komt in drie delen, is vernoemd naar de held-op-avontuur en is spotgoedkoop. Meer back to basics krijg je het haast niet (of het zou zijn voorgaande publicatie moeten zijn: Greys, op grijzige kopieën). Natuurlijk is het ding ook scheef gedrukt en staat de tekst vol fouten. Alsof het heerlijk erbarmelijke tekenwerk de mentale armoede, de sociale handicap van de personages nog niet voldoende vertaalt!

KINDERLIJKE IDIOTIE

Veel soeps beleeft Arsène trouwens niet in deel 1: zat worden met imponerende vaderfiguren en een erectie bij het zien van ene Marieke. Nu, daarvoor de oceaan overvaren na de Tweede Wereldoorlog en aankomen op een snikheet continent, is voor de meesten onder ons al heel wat. Voor Arsène wordt het een opeenvolging van troeblerende indrukken. Schrauwen brengt ze met een prikkelende dosis surrealisme. Om de haverklap toont het beeld ons een letterlijke weergave van de kadertekst, inspelend op zegswijzen en betrokken gevoelens. Schrauwen forceert daar de nogal kinderlijke letterlijkheid van tekst en beeld in veel strips (ook in hedendaagse graphic novels). Bijvoorbeeld: 'There's another bird about to fly away', merkt de koloniale entrepreneur Lippens op, terwijl Arsène zijn rits sluit waar nog een vogelkopje uitsteekt. Of: 'Outside, the heat hit him like a piano dropped from a 5 storey building', waarbij Arsène onder een vallende piano wegzakt. Ook de tijdelijke vervanging van het decor door sierlijk geschreven noemers (‘threes’, ‘road’, ‘shrubbery’) lijken wel onze nationale Magritte te promoten. Die referenties duiken echter zelden vrijblijvend op: ze stuwen de beeldvertelling veeleer onvoorzien vaarwater in. Schrauwens 'idiote' economie, zijn smaakvolle beperkingen, laat telkens iets bovendrijven van wat het stripverhaal nog vaak onderdrukt: de onvermijdelijk problematische, menselijke lichamelijkheid. Voor de fictieve opa Schrauwen gaat dat van het dichttapen van de onderbroek uit angst voor genitale parasieten, tot hoogst onaangename en evenzeer verwarrende, tactiele ervaringen.

GENETICA

Het is dus niet toevallig dat Schrauwen hier de genetische debiliteit van het stripverhaal blootlegt met avant-gardistische ingrepen. De twee tradities raken elkaar in hun radicale dommigheid. Zo krijgen de antagonisten steevast een lege bol als hoofd. Dat gaat natuurlijk terug op de volumes uit het klassieke tekenwerk: dé basis van traditionele strips. Maar het heeft ook iets van de manier waarop Chris Ware zijn personages identiteit ontneemt door de gezichten blank te laten, buiten beeld te houden of achter objecten te verhullen. Of van hoe ook in Richard McGuires Here uit 1989 de gezichten geregeld verdwijnen achter ‘overliggende’ kaders, aldus benadrukkend dat deze kortstrip meer om de getoonde ruimte draait dan om de personages. Bij Schrauwens poppen weerklinkt echter een andere, 'anachronistische' echo: die van Max Ernsts Fiat modes – Pereat ars, Picabia's mechanische schema’s of De Chirico's metafysische schilderijen. Neem nu die laatste: wankele podia, valse scènes met lege gaanderijen, dreigende slagschaduwen, verstilde atmosferen … Wie De Chirico kent, ziet ook hier en daar ‘personages’ opduiken, doodse standbeelden meestal, maar ook ‘ontmenselijkte’ paspoppen die voor ons vervreemde oog poseren.  Aan dat soort uitgeholde figuren appelleert Olivier Schrauwen, terwijl hij ze in andere registers schuift. Een inherente polyfonie doortrekt zijn scheve comic dus met de nodige Unheimlichkeit. En ze vrijwaart hem tegelijkertijd tegen al te nieuwerwetse schreeuwerigheid. Niet alleen is Olivier Schrauwen – de verteller, niet de auteur – een complete idioot, gelukkig leest hij ook hopeloos twintigste-eeuws.

Olivier Schrauwen, Arsène Schrauwen (part one of three), Zaadmat, 2012 - http://ollieschrauwen.blogspot.be

Sébastien Conard is stripauteur en doet artistiek onderzoek naar de beeldroman; hij studeerde geschiedenis en cultuurwetenschappen.