Subsidies beoordeeld: volstrekt onvoldoende
Door Wouter Hillaert, op Tue Jul 05 2016 00:41:01 GMT+0000Het is gebeurd, het langverwachte kindje is geboren: de kunstensubsidies voor 2017-2021 zijn verdeeld. Maar wat heeft het nieuwe Kunstendecreet nu precies gebaard? Terwijl minister Sven Gatz het resultaat verkoopt als een gezonde baby voor de toekomst, zien zowat alle betrokkenen ofwel een half verminkt, ofwel een doodgeboren kind. De grootste slachtoffers worden echter diegenen die in deze ronde juist niet betrokken waren…
Over kunst kan je lang discussiëren, daarom is ze beoordelen zo complex. Maar nu lijken we over die beoordeling zelf nog veel langer te moeten discussiëren. Hoewel de subsidiebeslissing van de Vlaamse regering een min of meer objectief fenomeen zou moeten zijn, speelt ze zich blijkbaar af in een meervoudige werkelijkheid. Aan de ene kant wordt er gegoocheld met ongeziene groeipercentages, aan de andere kant zijn de gelukkigen over deze subsidieslag op één hand te tellen. Er zijn van deze ronde dan ook meerdere beoordelingen te maken:
Door de ogen van de minister: goed / zeer goed
Het is deze dagen al vaker opgemerkt: Gatz ziet (of verkoopt) de beslissing van de Vlaamse regering als een groeiverhaal. Hij benadrukt dat hij 5,6 miljoen vers geld injecteert, en beperkt zijn tabellen voor de 188 organisaties met de score ‘goed’ en ‘zeer goed’ tot stijgpercentages tegenover hun huidige subsidiebedrag. ‘Wanneer sommigen bij een subsidievermindering van 7,5 % termen als “hakbijl”, “bloedbad” of “kaalslag” in de mond nemen, dan verdient ook een gemiddelde stijging van 14% een evenwaardig epitheton’, aldus Gatz op zijn persconferentie op 30 juni. Kortom, hier is sprake van een megabemesting. Zo trekt de minister ook nog 19 van de 56 organisaties met een ‘voldoende’ over de streep: dankzij 3,3 miljoen vers geld, maar vooral dankzij een stevige afroming op de subsidiegroei van de rest. Samengeteld klokt deze subsidieronde dus af op 207 erkende organisaties, van 302 indieners en 244 spelers met een positief advies. Welgeteld 56 gesubsidieerde structuren gaan uit de boot, waarvan 19 met een negatief advies. In één klap wordt het kunstenveld ruim 20% smaller.
Onverwacht? Dat kan je de minister moeilijk verwijten. ‘Ik zal het nieuwe Kunstendecreet aangrijpen om de versnippering tegen te gaan’, zo stond het al heel helder in zijn Visienota. Daarmee brengt Gatz in praktijk wat ook zijn voorgangster Joke Schauvliege al (vergeefs) wou realiseren. Allebei kregen ze te maken met de budgettaire consequenties van de laatste ronde van Bert Anciaux in 2009, die vele structuren bij zaaide. Dat er ooit weer gewied zou moeten worden, viel eigenlijk toen al te voorspellen. Zo is de huidige beslissing bijna het spiegelbeeld van die van zeven jaar geleden: er gaan nu ongeveer even veel organisaties uit als er toen bij kwamen, en er stromen er even veel in als wat er toen uitging. We zitten dus terug in 2007, toen er ook 85 miljoen was voor de werkingsmiddelen (weliswaar inclusief Vooruit en het Concertgebouw, die nu een grote kunstinstelling zijn).
Is de balans werkelijk zo negatief als het in de kranten en bij de oppositie klinkt? Zeker niet over de hele lijn. Al wie vreesde dat vooral de kleine structuren de pineut van deze ronde zou worden, moet erkennen dat het uiteindelijke resultaat toch heel divers leest:
- 17 organisaties met meer dan een miljoen
- 74 organisaties boven 300.000 euro
- 116 organisaties met minder dan 300.000 euro
Onderaan de ladder stijgen de structuren met een subsidiebedrag van 30.000 tot 50.000 euro met minstens 25% ten opzichte van 2013 (op W.A.R.P. na). Tegelijk zorgen ook 13 nieuwe spelers voor een best aardige verversing van 6%. Hun waaier leest al even divers:
- choreograaf Jan Martens (grip)
- visueel kunstenaar Miet Warlop (Irene Wool)
- theatermakers Pieter De Buysser en Thomas Bellinck (Robin)
- barokensemble B.O.X.
- het Sfinksfestival
- theatergezelschap Kloppend Hert van Haider Al Timini
- eigentijds muziekensemble Nadar
- de Brusselse werkplekken La Loge en Nadine
- kunstenaarscollectief Jubilee
- de sociaal-artistieke organisatie kleinVerhaal
- de Limburgse provinciale initiatieven Z33 en C-takt
Had iemand anders binnen dit politieke én budgettaire kader wél een zaligmakend resultaat kunnen bedenken?
Natuurlijk zijn de zeven grote Vlaamse kunstinstellingen sterk bevoordeeld, maar ook dat stond al aangekondigd in het regeerakkoord. Brussels Philharmonic, deSingel, AB, de Filharmonie, Vooruit, Concertgebouw en Kunsthuis (de fusie van de Opera en het Ballet) krijgen – op één miljoen na – wél hun geadviseerde bedrag toegekend. Samen stijgen ze van 51,7 miljoen naar 54 miljoen, mede dankzij vers gevonden geld ter waarde van 2,3 miljoen. Alleen voor Kunsthuis betekent dat een nulgroei, Concertgebouw en Vooruit stijgen elk 17% tot 19%. Of zij daarmee de gaten in de rest van het veld zullen toerijden – zoals de minister verwacht – blijft zeer onzeker, maar hun injectie is de logica zelve van de ideologische eensgezindheid in deze regering: vooral de sterksten verdienen onze steun.
Had iemand anders binnen dit politieke én budgettaire kader wél een zaligmakend resultaat kunnen bedenken? Zeker, we hadden ook 15% kunnen wegschrapen van ieders adviesbedrag: dat had de sterke stijgers extra bevoordeeld, maar bijvoorbeeld het Toneelhuis een half miljoen gekost tegenover 2013. Gatz verkoos de meer gelijkmatig verdeelde kleine groei: iedereen beperkt ‘vooruit’. Had hij de pest-of-cholera-keuze van de Adviescommissie gevolgd, dan was de streep al onder categorie 5 (goed/goed) getrokken en zouden slechts 172 organisaties deze ronde overleefd hebben (dus nog eens 35 spelers minder), zij het wél met hun geadviseerde bedrag. Was dat een betere keuze geweest, die minibevruchting?
Voor de ‘gelukkigen’: voldoende / nipt onvoldoende
Dat integrale adviesbedrag was natuurlijk wel rechtvaardiger uitgevallen voor al die spelers die minstens ‘goed’ scoorden. Volgens de minister stijgen zij nu gemiddeld 14% tov 2016, maar dat staaltje window dressing werd snel doorprikt: de rechtzetting van een besparing is géén investering. Voor de structurele werkingen tonen de budgettaire feiten allesbehalve groei:
- 87,0 miljoen: wat Schauvliege uitreikte in 2012 (excl. Concertgebouw, Vooruit en steunpunten)
- 86,0 miljoen: wat Gatz vooraf zei dat er beschikbaar was
- 84,7 miljoen: wat Gatz nu reëel uitreikt
Zelfs al stijgt een 30-tal organisaties minstens 25% tegenover 2013, toch zijn er ook zowat 60 organisaties die erop achteruit gaan of status quo blijven (max +2%). Bij die sterke stijgers zitten vaak kleinere en dynamische organisaties die een langverwachte inhaaloperatie realiseren, bij de dalers en de status quo’s vooral grote en middelgrote structuren: van Toneelhuis en Kaaitheater tot LOD of CAMPO, zelfs al kregen die drie laatste ‘zeer goed / zeer goed’. Een megabemesting? Wanneer Gatz bijvoorbeeld voor CAMPO 7% vooruitgang noteert, is dat in de praktijk 1% achteruitgang tegenover 2013, nog zonder indexering. Voor al die 60 organisaties geldt dus dat ze hun nieuwe ambities weer kunnen opbergen, of er elders voor moeten snijden – desnoods in hun personeel. Vaste kosten en loonuitgaven staan er nu eenmaal om bekend te stijgen, en dat zal tussen 2013 en 2021 niet anders zijn.
Zelfs voor sterke stijgers blijkt de praktijk soms een achteruitgang. Zo gaat de kunsteducatieve organisatie Kunst in Zicht (goed / zeer goed) er op papier maar liefst 56% op vooruit, tot 143.000 euro voor de komende vijf jaar. Alleen vertellen die cijfers niet dat Kunst in Zicht tot 2013 nog veel meer kreeg van de Provincie Antwerpen, terwijl dat bedrag niet mee werd overgeheveld naar de Vlaamse Gemeenschap, omdat het uit een onderwijs-potje kwam. Daarom vroeg Kunst in Zicht dat verloren bedrag nu aan bij het Kunstendecreet, maar daar kreeg het uiteindelijk maar de helft van, zelfs al lijkt dat een forse stijging. Zo krijgt hun fel afgeslankte werking nu niet opnieuw meer ademruimte, maar wordt ze juist bestendigd tot 2021. ‘Maar met 143.000 euro kan je met de beste wil van de wereld geen kunsteducatieve organisatie runnen die op Vlaams niveau van betekenis is’, aldus Eva Steel.
JAAR | SUBSIDIEBEDRAG | SUBSIDIEBRON |
---|---|---|
2013 | 212.000 € | Provincie Antwerpen |
2016 | 91.000 € | Kunstendecreet |
2017 | 143.000 € | Kunstendecreet (+56%) |
gevraagd | 290.000 € | Kunstendecreet |
Bij Manoeuvre speelt een gelijkaardig verhaal. Met zijn ‘zeer goed / zeer goed’ stijgt de Gentse sociaal-artistieke organisatie met 39% naar 200.000 euro. Alleen lag zijn gevraagde én geadviseerde bedrag veel hoger: op het niveau van de middelen waarmee het nu werkt uit verschillende aflopende subsidielijnen (o.a. voor tewerkstelling, stedelijke ontwikkeling, …), plus wat extra artistiek werkingsbudget. In de praktijk wordt die stijging van 39% dus een verlies van ruim 80.000 euro, waardoor het huidige aantal werkuren verlaagd zal moeten worden met één voltijdse, of het werkingsbudget gehalveerd dient. ‘Maar een organisatie met een artistiek budget van nog geen 50.000 euro kan je je bezwaarlijk nog een kunstenorganisatie noemen’, aldus Ernst Maréchal. ‘Mag het iets meer zijn? Of kiezen wij naast de slachting ook nog eens voor een kunstenlandschap van de middelmaat?’
JAAR | SUBSIDIEBEDRAG | SUBSIDIEBRONNEN |
---|---|---|
2016 | > 220.000 € | o.a. 143.000 € Kunstendecreet, 65.000 € Gent, 15.000 € Vlaamse Gem. |
2017 | 199.000 € | Kunstendecreet (+39%) |
gevraagd | 282.000 € | Kunstendecreet |
Het geval rekto:verso: zeer dubbel / zeer half
Bij wijze van onderhoudend intermezzo: het geval rekto:verso, omdat we dat het beste kennen en het wellicht heel herkenbaar is voor vele andere ‘gelukkigen’. Onze jaarsubsidie klimt van 49.481 euro naar 108.900 euro. Samen met de Antwerpse kunstenwerkplaats Het Bos zijn we daarmee de sterkste stijger (120%) van het hele pak van 207 gehonoreerde kunstorganisaties. Rekto:verso wordt het best gesubsidieerde kunstentijdschrift, naast Etcetera (103.700 euro), De Witte Raaf (91.700 euro) en Gonzo Circus (58.100 euro). Alle reden tot champagne, toch?
Zo voelt het niet, gek genoeg. Dat heeft alles met onze plannen te maken. Voor 2017-2021 diende rekto:verso een voorstel in om van papieren tijdschrift te transformeren in een veel bredere basiswerking voor reflectie. Daarmee wilden we ‘het brede kunstenveld en het cultuurbeleid inspireren, confronteren en begeleiden met reflectie over artistieke tendensen en disciplines en de rol van cultuur in de samenleving’. Een mond vol, inderdaad. Onze nieuwe werking zou zich stoelen op drie evenwaardige poten:
- online: een meer autonome website met meer artikels per week, met ook audiovisuele vormen van kritiek en met een community-functie.
- print: vier themanummers per jaar in een nieuwe vormgeving en op een hogere oplage van 20.000 ex, voor meer lezers.
- live: een waaier van prikkelende formats van ‘levende’ reflectie: van reflectie-cafés of meerdaagse retraites tot een Cultuurforum-Fringe of een speech-toernooi.
We hadden er zin in. We wilden heel graag beter inspelen op de groeiende nood aan duiding, kritiek, dialoog en culturele onderzoeksjournalistiek. Omdat er in Vlaanderen zoveel moois gecreëerd wordt, maar het publieke debat over al dat werk steeds minder ruimte krijgt.
Alleen, hoe maak je zo’n ambitie waar? Al dertien jaar lang realiseert rekto:verso zijn hele redactionele werking enkel met vrijwilligers, naast een freelance zakelijk leider die halftime extra inkomsten zoekt en alle administratie en contacten opvolgt. Zo realiseren we vandaag dubbel zoveel eigen inkomsten als we subsidies hebben. Die 50.000 euro overheidssteun volstaat in feite juist voor de jaarlijkse factuur van de drukker, waarmee we vijf keer per jaar telkens 15.000 lezers in Vlaanderen en Nederland een boekje over kunst en samenleving cadeau doen. Wat we krijgen, geven we dubbel terug.
Omdat al dat vrijwilligerswerk na al die jaren gekkenwerk is geworden, en om onze nieuwe plannen genoeg structurele kwaliteit te geven, vond rekto:verso de tijd gekomen voor een inhaalbeweging én een sprong voorwaarts. Voor het eerst voorzagen we middelen voor een driekoppige bezoldigde kernredactie, die twee dagen per week de vrijwilligers beter kan omkaderen. En wat met onze auteurs, die voor ons al jaren aan bodemprijzen schrijven? Per teken kunnen we ze maar half zoveel bieden als andere printmedia, terwijl de minister (terecht) vroeg om je ‘kunstenaars’ nu behoorlijk te betalen. Zo kwamen we uit op een vraagbedrag van bijna 200.000 euro.
Stel je de leraar voor die je rapport niet baseert op je examenprestaties van dit jaar, maar op het verschil met die van vorig jaar, en daar dan nog eens ruim de helft vanaf trekt. Zo verdelen wij dus kunstsubsidies.
Al te gulzig, zo’n verviervoudiging? Niet voor de beoordelingscommissie en de administratie: zij gaven de score ‘artistiek én zakelijk zeer goed’ én bevestigden die 200.000 euro als een logische investering. Niet alleen voor ons als redactie, maar ook voor onze lezers, onze auteurs en illustratoren, de bedrijven die onze nummers drukken en distribueren, de koeriers die ze rondrijden en – wel ja – het culturele debat in Vlaanderen en Nederland... Alleen raakte de ministeriële rekenmachine finaal niet verder dan 108.900 euro: slechts 40% van de geadviseerde groei, zoals voor alle stijgers. Moeten we nu heel blij zijn met onze verdubbelde subsidie of triest om onze gehalveerde ambities? Geen idee.
Ik smeer ons geval hier zo breed uit omdat ze ook geldt voor zoveel andere kunstorganisaties: meer inzet dan middelen, meer geven dan nemen, en minder bedeeld dan beoordeeld. Dat toont het ware pijnpunt van deze subsidiebeslissing: ze stoelt op betere budgettaire meetkunde, niet op het wikken en wegen van artistieke plannen. Dat is nochtans precies wat het vernieuwde Kunstendecreet zijn aanvragers belooft: een behandeling op maat van je unieke artistieke profiel en geschiedenis. De commissies maken die oefening wel, maar finaal telt blijkbaar alleen het cijfertje aan het eind, niet wat erboven staat.
Ook de keuze om de hele eindbeslissing te baseren op het verschil tussen je huidige en je geadviseerde bedrag, is op het randje van decretaal verantwoord. Stel je de leraar voor die je rapport niet baseert op je examenprestaties van dit jaar, maar op het verschil met die van vorig jaar, en daar dan nog eens ruim de helft vanaf trekt, net als bij de rest van de klas. Zo verdelen wij dus kunstsubsidies in ‘Flanders, State of the Art’. Met het latje, volgens een heel eigen interpretatie van het gelijkheidsbeginsel: iedereen krijgt even veel minder dan er volgens experts nodig is om interessant werk te maken. Nog volgens die filosofie blijven het tijdstip en het bedrag waarop je als organisatie ooit bent ingestroomd, je altijd achtervolgen. De subtiele betonnering van de machtsverhoudingen, heet dat. Het tegendeel van dynamiek.
Voor de ‘gebuisden’: volstrekt onvoldoende / volstrekt onvoldoende
Zo radicaal identiek de gelukkigen behandeld zijn, zo radicaal ongelijk de 56 spelers met een ‘voldoende’. Waarom kregen 19 daarvan wel, en 37 andere organisaties geen subsidie? Dat stond in Gatz’ begeleidende nota aan de Vlaamse regering, die echter niet publiek beschikbaar is: ‘Binnen de groep 8-12 zijn enkel die organisaties die ongebruikelijk sterk scoren op een aandachtspunt van de Visienota en daarnaast ook belangrijke meerwaarden leveren binnen ten minste een ander essentieel aandachtspunt, nog in aanmerking genomen voor subsidiëring.’ Die vijf essentiële aandachtspunten worden als volgt opgesomd:
- dynamisch en divers kunstenlandschap: samenspel van structuren en projecten / belang voor andere organisaties
- centrale positie voor de kunstenaar: ondersteunen van (jonge) kunstenaars / aandacht voor onderzoek en ontwikkeling
- internationale uitstraling en ambitie: versterken de aanwezigheid en zichtbaarheid van de Vlaamse kunsten in het buitenland
- ondernemend en slagkrachtig kunstenlandschap: versnippering aanpakken en meer samenwerking en afstemming tussen kunstenorganisaties (meer precies: samenwerking en krachtenbundeling, dit met het oog op een duurzame versterking van de sector)
- breed toegankelijk kunstenlandschap: naar een bredere kunstparticipatie (met een belangrijke rol voor interculturaliteit).
Gatz motiveert echter niet welke aandachtspunten hij vindt gelden voor welke organisaties, waardoor zijn selectie toch een beetje blijft lezen als nattevingerwerk. Nu zal het wel kloppen dat NTGent, Ultima Vez, of Stan ‘ongebruikelijk sterk’ scoren op internationale uitstraling. Maar waarom zou Circuit X (met zijn spreiding van jonge makers in Vlaanderen en Nederland) minder cruciaal zijn voor ‘het ondersteunen van kunstenaars’ dan pakweg managementbureau Hiros of werkplaats C-takt? Waarom zouden Platform K en Tartaar (die allebei inclusieve kunst maken met spelers met een handicap) minder bijdragen aan ‘een breed toegankelijk kunstenlandschap’ dan pakweg Villanella of de Zomer van Antwerpen? Waarom zouden concertprogrammator Motives for Jazz en kunstmagazine Hart minder ‘belang hebben voor andere organisaties’ dan pakweg het Krokusfestival? En hoe verantwoordt de minister dat interculturaliteit belangrijk is, terwijl hij Afro Latino en Brussel Behoort Ons Toe opzijschuift?
In de praktijk blijkt deze selectie het resultaat van politiek pokerspel, en vallen er twee grote lijnen op. Er zijn de ‘too big to fails’, zoals NTGent, De Bijloke, Villanella, Ultima Vez, Eastman, Anima Eterna, Stan, de Zomer van Antwerpen en De Roovers: in dalende lijn de grootste spelers in de categorie ‘voldoende’. Hun subsidie boven de grens van 450.000 euro geeft hen dus blijkbaar het recht om ze te mogen behouden. Daarnaast zijn er vooral regionale correcties: Krokusfestival, Z33 en C-takt uit Limburg, Compagnie Tartaren uit Leuven, Designregio Kortrijk, Netwerk uit Aalst en W.A.R.P uit Sint-Niklaas. Wellicht zijn zij naar voren geschoven tijdens het officiële overleg tussen de minister en de steden en provincies, na de adviezen. Dat gesprek heeft dus duidelijk een sturende impact gehad op de besluiten.
Maar diende daar die schitterende ranking niet voor? Die blijkt louter van tel als ze de ideeën van de coalitiepartners volgt, in plaats van omgekeerd: Designregio Kortrijk (schuif 12) wordt ondanks zijn ‘zakelijk onvoldoende’ wel gesubsidieerd, terwijl theatergezelschap Het Kip en zes andere spelers met ‘zakelijk zeer goed’ (schuif 8) uit de boot vallen. Opnieuw spelen hier andere dan artistieke of procedurele motieven. De adviezen zelf doen er eigenlijk weinig toe. Eén argument volstaat: ‘het geld is op’. Er had ook kunnen staan: ‘N-VA kent uw werk niet’.
De ware samenvatting van deze ronde is niet dat er extra zuurstof komt, maar wel: amper meer geld voor véél minder structuren
Voor de 37 uitvallers met een ‘voldoende’ is dat een bijzonder bittere pil: voor hen wordt deze arbitraire politieke beslissing mogelijks fataal. Hun namen zijn intussen bekend. Ze zijn in sommige gevallen al tientallen jaren bekend: Kamerorkest Brugge, toneelgroepen Tristero en Ensemble Leporello, Kunsttijdschrift Vlaanderen, cultureel tijdschrift Streven, concertzaal Nijdrop, orkest Il Fondamento, Het Kip (of de erfenis van Eric De Volder), … Voor de 19 organisaties met een negatief advies was het kalf al verdronken, maar dat maakt hun lijst niet minder zwaar: onder meer Jeugd en Muziek, Rataplan, Muziekodroom, De Vaartkapoen, La Petite Bande, Kunst vzw (oa Watou), Theater aan de Stroom en kunstencentrum België dreigen een schim van zichzelf te worden, of finaal te verdwijnen. Sommigen van hen werden vroeger al meermaals opgevist, maar het typeert deze ronde dat ze nu zelfs nooit in de buurt kwamen.
Nooit eerder kregen er zoveel organisaties tegelijk nul op het rekest. Dat eindtotaal van 207 spelers is trouwens niet zomaar een hygiënische bijsturing, wel een ongeziene terugtocht in de tijd: zelfs bij de start van het Kunstendecreet in 2006 waren er al bijna 250 structureel erkende organisaties. De ware samenvatting van deze ronde is dan ook niet dat er extra zuurstof komt, maar wel: amper meer geld voor véél minder structuren.
Voor het kunstenlandschap: nipt onvoldoende / volstrekt onvoldoende
Volgens de minister zal het kunstenveld hier niet armer van worden: ‘De beslissing van de regering is erop gericht om de kwaliteit en diversiteit in het kunstenlandschap te bewaren en te versterken.’ Voor de sociaal-artistieke praktijk lijkt dat alvast te kloppen: die vreesde vooraf voor een achteruitgang door de directe confrontatie met de meer klassiek artistieke structuren, maar komt op het eerste gezicht zelfs versterkt uit de strijd. Elders vallen wel grote gaten. De kranten zoomden al in op het ingedeukte clubcircuit, maar ook de tijdschriften likken hun wonden. Werden in 2006 nog elf bladen gesubsidieerd onder het Kunstendecreet, dan blijven er nu nog vier over (van de acht in 2016). Ook online platform Sarma voor dansreflectie valt uit de boot. In zijn Visienota vond Gatz de functie reflectie nochtans ‘cruciaal’.
In Brussel gaan – op de KVS na – alle Nederlandstalige teksttheatergezelschappen voor de bijl, terwijl Tristero, Leporello en Jan Decorte toch stuk voor stuk bezig zijn met repertoire – dat gekoesterde kleinood waarvoor het Vlaamse parlement in 2008 nog bijna unaniem meer aandacht vroeg in een speciale motie. Ook in de muzieksector vallen opvallend veel klassieke ensembles uit de boot, en wordt muziek(theater) voor en door jongeren een bedreigde kunstsoort. Dat blijkt ook uit de eerste analyses van het Kunstenpunt: terwijl de totaalfactuur voor organisaties die enkel inzetten op muziek, er 700.000 euro op achteruit gaat, tekent de functie participatie binnen muziek een verlies op van bijna 800.000 euro (plus de 125.000 kinderen die Jeugd en Muziek per jaar bedient). Verdwijnt met de enige gesubsidieerde musicalorganisatie, Judas TheaterProducties, ook het idee van de meer artistieke musical in Vlaanderen? Nochtans meldde Gatz’ in zijn Visienota: ‘Kleinschalige vormen van musical vragen mijn aandacht en wil ik potentieel blijven ondersteunen binnen het Kunstendecreet.’
Ook de beeldende kunst verliest licht, zowel op zijn brede publieksfunctie (Kunst vzw), als op zijn meer ontwikkelingsgerichte kant, door het wegvallen van onder meer Voorkamer in Lier, Lokaal 01 in Antwerpen en Croxhapox in Gent. De tijd dat het veld én het beleid het erover eens waren dat beeldende kunst een inhaalbeweging verdiende, is blijkbaar voorbij. Dat ligt echter niet alleen aan de minister. Die liet op zijn persconferentie juist zien dat de uiteindelijke verhouding tussen de disciplines sterk overeenkwam met de huidige situatie én de adviezen. Zo blijven de podiumkunsten bijna 50% van de middelen krijgen (dankzij nog eens 1,2 miljoen extra), terwijl de beeldende kunst het nog altijd moet rooien met 15%. Is dit echt het diverse landschap dat we voor ogen hebben?
Voor de toekomst: volstrekt onvoldoende / volstrekt onvoldoende
Het grote gevaar voor de komende jaren speelt zich vooral onder de radar af: de toevoer van jong talent wordt weer een stuk nauwer. Met de niet-subsidiëring van Jeugd en Muziek, de jeugdorkesten van Amaj, spreidingsinitiatief Circuit X, Jeugdhuis Trefcentrum Y, Let’s Go Urban, managementbureau Drift, het multidisciplinaire jeugdfestival Stormopkomst, Lokaal 01 of kunstencentra als Rataplan en België verdwijnen nogal wat plekken waar jonge artiesten een duwtje in de rug krijgen, of waar kinderen al doende in contact komen met artistieke expressie. Natuurlijk blijven er nog heel wat andere werkplaatsen en kinderkunstenorganisaties over, maar als zowat elke analyse tot de slotsom komt dat er nooit genoeg ondersteuning van jonge makers of nooit genoeg kunsteducatie kan zijn, is dit toch duidelijk een verschraling.
Misschien is dat nog het meest schrikbarende: hoe de aloude idee van volksverheffing, waarop de Vlaamse natie is gebouwd, langzaam is vergleden tot simpel telwerk.
Laat dat ons belangrijkste inzicht zijn: de grootste slachtoffers van deze subsidieronde worden zij die er niet voor ingediend hebben. Want wat gebeurt er nu met de projectsubsidiepot? Het gat van 2,2 miljoen dat Schauvliege daar in 2014 in sloeg om extra tweejaarlijkse werkingssubsidies mee uit te reiken, wordt door Gatz maar half weer gevuld. Daarmee lijken de projecten in 2017 te zullen stranden op 7 miljoen, wat in elk geval minder is dan de beoogde 10% van de werkingsmiddelen, en veel minder dan de 10 miljoen die het kunstenveld vraagt bij monde van oKo. De projectenpot is nu al zo overbevraagd dat je kans op een succesvolle aanvraag overeenkomt met één op vijf – tegenover twee op drie voor werkingsmiddelen. Als nu ook alle structurele gebuisden zich noodgedwongen op die pot zullen storten, dan wordt het begin van een kunstenaarscarrière in Vlaanderen straks een schier onmogelijke zaak. En al wie dit overdreven vindt klinken, moet eens tien minuten praten met jonge kunstenaars. Vraag hen graag meteen ook hoe hun contacten zijn met de grote kunstinstellingen waar ze nu volgens de minister onder dak zullen kunnen.
Natúúrlijk zal deze subsidieslag het landschap verarmen. Neem alleen al de werkgelegenheid. Het Sociaal Fonds voor de Podiumkunsten berekende alvast de impact van deze beslissing voor de muziek- en podiumkunstenspelers met een geschrapte subsidie: mochten ze er allemaal daadwerkelijk mee ophouden, dan vallen 394 mensen (of 86 VTE’s) zonder werk. Minister Gatz ging er op zijn persconferentie nog prat op dat zijn injectie van 5,6 miljoen elders wel weer jobs zou creëren, maar volgens het Sociaal Fonds beperkt de instroom voor muziek en podiumkunsten zich tot slechts 52 werknemers (of 13,5 VTE’s).
En dan hebben we het nog niet over het verdoken effect op al die freelance kunstenaars waarvan Gatz dé inzet van deze ronde maakte. Eén voorbeeld: acteur Wim Danckaert zou volgende zomer aan de slag gaan bij Judas TheaterProducties, en is een graag geziene gast bij zowel Leporello als De Tijd. De eerste twee gezelschappen krijgen geen geld meer, de derde is gehalveerd. Danckaerts arbeidsvooruitzichten zijn plots serieus ingekrompen. ‘Je hebt steeds meer acteurs die moeten freelancen, maar dat wordt ook steeds moeilijker. Velen kunnen nu zelfs niet meer genoeg spelen om in aanmerking te komen voor het artiestenstatuut, waardoor jonge acteurs na hun studie beter meteen iets anders kunnen gaan doen. In Nederland is het al een paar jaar afgelopen, en nu begint het ook hier.’
Die injectie van 5,6 miljoen is dan ook heel relatief als je ze afzet tegenover 2013. Toen was er volgens het jaarverslag van de administratie Kunsten in totaal 141 miljoen voor structurele werkingen, grote instellingen en steunpunten. Voor de komende vijf jaar is dat 142 miljoen. Met één miljoen extra tot in 2021 zullen we niet ver springen. Op basis van alle in en outs van de laatste jaren – uitgaande van de adviesbedragen – berekende oKo zelfs een verlies van 9,3%. Mocht dat cijfer gelden voor de Vlaamse economische groei, het kot was te klein. Dan spraken we van een economische depressie tot in Tokyo.
Vanuit het nieuwe decreet: voldoende / nipt onvoldoende
Waar is het fout gelopen? Misschien wel vóór de minister in het spel kwam? Zelf toonde Gatz zich opvallend tevreden over de vuurproef van de nieuwe beoordelingsprocedure:
‘Administratief, beleidsmatig, juridisch en politiek bereiken we stilaan het ideale evenwicht tussen wat de Vlaamse regering zelf kan beslissen, en een zo objectief mogelijk voorbereidend werk door de commissies. Er zijn nu zoveel mogelijk check and balances. Eén: het zwaartepunt is verlegd van je aanpassen aan de vereisten van de overheid, naar je eigen zelfportret als organisatie maken. Twee: je wordt fijnmaziger beoordeeld dan het binaire oordeel van vroeger (positief of negatief). Drie: er wordt niet langer louter beoordeeld door disciplinaire peers, maar door peers én door beslagen mensen uit andere disciplines. Vier: er is de mogelijkheid tot repliek of verhaal, waardoor verschillende organisaties de sprong hebben kunnen maken naar een betere categorie. Vijf: er is ook het overleg met de steden, waarbij wij vooral geluisterd hebben naar hun lezing en advies. Geen enkele weging is op zich perfect, maar de combinatie maakt een correcte beoordeling mogelijk.’
Vooral het repliek- en verhaalrecht blijkt inderdaad een goede zaak. Niet iederéén zal erover in de wolken zijn, maar zonder die procedure hadden ook bijvoorbeeld Theater Aan Zee, Meg Stuart, Rosas, De Figuranten, Het Gevolg, Jan Martens, Oxalys, Extra City, Zinneke, … moeten vrezen voor negatief nieuws. Vroeger werd je preadvies slechts bij uitzondering aangepast, nu werd één derde gecorrigeerd tussen preadvies en advies. De kunsteducatieve organisatie Aifoon sprong zelfs van ‘nipt onvoldoende’ naar ‘zeer goed’.
Die bijna 100 correcties zeggen natuurlijk wel iets over de eerste lezing van de dossiers, zowel artistiek als zakelijk. Hoewel de kwaliteit van de beoordelingen er grosso modo op vooruitgegaan lijkt, woog het soortelijk gewicht van enkele commissies op papier toch te licht voor het gewicht van de dossiers op hun tafel. En omdat deze zware dobber meteen de eerste kluif voor het nieuwe systeem en de nieuwe beoordelaars was, omdat beoordelaars amper zijn gescreend op hun zelfverklaarde expertise in bepaalde functies, en omdat nog te veel organisaties moesten vaststellen dat er te weinig beoordelaars hun werk kenden, kwam de nadruk nog meer te liggen op goed geformuleerde dossiers, in plaats van op zinvolle werkingen. Als het van je schrijfvaardigheid afhangt of je mag doorgaan, dan zit er toch ergens iets fout. Waarom de volgende keer geen mondeling gesprek naast je dossier? Ook tussen de commissies ontbrak er dialoog. Vergelijk het opnieuw met examens op school: ieders rapport werd uitgeschreven volgens soms verschillende maatstaven, zonder degelijke klassenraad. Zo lijkt de beoordeling onder het schottenloze decreet juist méér schotten te installeren.
Dat is wat we in alle checks and balances vooral verloren zijn: een vogelperspectief op het kunstenveld. Waar is de tijd dat subsidiebeslissingen gepaard gingen met een kwalitatieve analyse per deelsector, in plaats van enkel naakte scores en een budgettaire oefening? Onder Anciaux zette elke commissie zijn besluiten óók in het licht van het landschap. Voor theater kon dat toen klinken dat jeugdtheater het goed deed, dat repertoire weer in opmars was, of dat vooral de kleine structuren een verhoging verdienen, …
De nieuwe combinatie van aparte beoordelingen van elk ‘zelfportret’ en de meer ceremoniële rol van voorzitters en adviescommissie, legt nu vrijwel alle landschapsverantwoordelijkheid bij de minister: de speelbal bij uitstek van politieke krachtmetingen, die zelden uitblinken in veel veldbewustzijn. Is tijdens die negen maanden zwangerschap ooit ergens afgewogen wat de geboorte van de nieuwe subsidieverdeling zou betekenen voor pakweg de kunstencentra of de functie ontwikkeling in Vlaanderen? Is er over de commissies heen ooit overleg geweest over een gedeelde visie op de tijdschriften die in vier verschillende commissies op tafel lagen? Subsidies verdelen is geen optelsom van losse beslissingen, maar de (bij)sturing van een veld.
Het is al vaker gezegd, maar hier nog eens: het ‘primaat van de politiek’ – het woord zegt het zelf – zou iets moeten zijn dat vóóraf de lijnen uittekent, niet achteraf. Op dat vlak gaf de nieuwe Visienota toch maar weinig handvaten. Ja, groot had de voorkeur, en ook de kleine artiest was belangrijk, plus meer diversiteit in je bestuur. Maar op welke van de vijf functies wilden we in het Vlaanderen van de 21e eeuw extra inzetten, voor ongeveer welk groter aandeel van het budget? Hoe vonden we dat de kunst in de grote steden zich moest verhouden tot het ommeland, en welke mogelijks nieuwe financiële verhoudingen bracht dat met zich? Waar was er te veel van, en waarvan te weinig? De Visienota las eerder als een korf vol cherry picking: iedereen vond er zijn gading in, en de minister kon er achteraf ook alle kanten mee uit – wat intussen bewezen is. Van echt veel nieuwe ecologie is er nu dan ook weinig sprake.
Geïntegreerd eindadvies: volstrekt onvoldoende
Hier wordt een heel nieuwe definitie van ‘solidariteit’ gemunt: het verschijnsel waarbij iedereen met een verlies van gemiddeld 30% een gelukzak is omdat de rest nog veel slechter af is.
In alle ontsteltenis is er één lichtpunt: iedereen – oppositie én meerderheid – argumenteert pro een betere toekomst voor de kunsten. In Nederland was dat met de besparing van 200 miljoen in 2011 wel even anders: toen werd er politiek gescoord door de kunsten expliciet af te serveren. Hier is de strategie niet die afrekening, maar de simpele berekening. En misschien zelfs niet eens kwaadwillig? Kunst geldt in Vlaanderen gewoon als een uitgavenpost zoals elke andere post. Is er geen geld, dan is er nog altijd de rekenmachine. Is er te veel discussie, doe het dan met scores en tabellen. Misschien is dat nog het meest schrikbarende: hoe de aloude idee van volksverheffing, waarop de Vlaamse natie is gebouwd, langzaam is vergleden tot simpel telwerk. Hoe excellentie onderweg is afgeknipt tot ‘excel’. Dat moet ons kunstenbeleid steviger funderen, maar het maakt het alleen drassiger. Rekenkunde is geen goede grond.
Zo lijkt de Vlaamse regering zelfs binnen haar eigen intenties niet de meerwaarde te kunnen zien van een simpele continuering van het kunstenbudget (volgens oKo betekent dat 105 miljoen in plaats van 85 miljoen). Tom Kestens schreef het al: slimme economie is inzetten op wat je als regio onderscheidt van de rest, en in Vlaanderen is dat kunst. In de praktijk wordt ons artistieke perkje weer nog wat strakker aangeharkt, en wordt daarbinnen een heel nieuwe definitie van ‘solidariteit’ gemunt: het verschijnsel waarbij iedereen met een verlies van gemiddeld 30% een gelukzak is omdat de rest nog veel slechter af is. Er is geen duidelijker signaal van verarming. Valt daar nog iets tegen te beginnen? Je kan, nadat het stof weer is neergedaald, weer gewoon verder doen als vanouds: nog meer op het tandvlees, nog harder doorbijten. Of je kan eens samen gaan zitten, kunstenaars en organisaties, om samen een strategie te bedenken. Een vijfjarenplan: hoe verander je berekening in verrijking?
Alle debat over de subsidieslag is hier mooi te volgen, dankzij De Zendelingen.
Wouter Hillaert is cultuurjournalist en kernredacteur van rekto:verso.