Street art: tussen de straat en het museum

Door Bob Vanden Broeck, op Sun Nov 25 2012 20:26:37 GMT+0000

Street art is dood. Dat schreef de Britse kunstcriticus Jonathan Jones vorige zomer in The Guardian: ‘Street art is dying and it’s our fault’. Hij verwijt deze stedelijke beweging dat ze te mainstream is geworden, aan de borst gedrukt door de overheid en de middenklasse kunstliefhebber. Toch zal het musea nooit lukken om zich street art toe te eigenen.

Het lijkt wel een prangende vraag te zijn: wat is street art? En als iemand die vraag dan beantwoordt, wil men zo snel mogelijk weten wat het verschil is met graffiti. Op het debat ‘Is street art still street wise?’, eind mei in het beurskaffee, zei Bjorn Van Poucke, de bezieler van Street Art Belgium: ‘Ik hou niet van labels.’ Wel, ik ook niet. Voor wie echt een verschil wil weten: graffiti gaat bijvoorbeeld meer om het afbakenen van territoria dan street art. Maar of je daarmee een afgebakende definitie hebt, ik vrees ervoor. Tegenwoordig gaat elk medium zijn eigen grenzen te buiten, ook street art. Het is een beweging die aan het uitbarsten is. We blijven best even op een afstand om te zien waar haar kolkende inhoud heen loopt en waar ze stolt. Wie te vroeg zijn vinger uitsteekt, zoals Mr. Jones, dreigt hem te verbranden.

STREET ART OF GRAFFITI?

54_BobVDB1_JR, Charleroi.jpgStreet art gaat terug tot muurschilderingen in prehistorische grotten, en ook de Romeinen schilderden graag in publieke ruimtes. Niet zo heel lang geleden werden de viltstift en de spuitbus dominant, daarna kwamen ook paste ups, objets trouvés en nog zoveel andere materialen. Gekken en dwazen schrijven hun namen op muren en glazen… In zijn boek Dehors – een uiteenzetting over graffiti in Brussel vanaf de jaren 1960 – spreekt Arthur Grimmaud van post-graffiti, neo-graffiti en nog zoveel meer evoluties. Street art is een naam die de lading niet kan dekken. Elk soort materiaal wordt gebruikt, ook stilistisch zijn de invloeden enorm veelzijdig. Vaak zie je pieces met duidelijke invloeden uit de canon van de kunstgeschiedenis. Zo is Erick Hickups overduidelijk gefascineerd door Lucian Freud. Andere street artists gebruiken dezelfde materialen als kunstenaars die op doek werken. JR portretteert inwoners op muren in hun eigen buurt. Vaak zijn dat buurten met spanningen die kunst wil doorbreken, denk maar aan JR’s project op de muur tussen Palestina en Israël of aan zijn recente project in Charleroi. Zijn zijn foto’s kunst of vooral sociaal-cultureel interessant? En als Daniel Buren samenwerkt met musea en zelfs een prominente figuur in de kunstgeschiedenis wordt, is hij dan nog wel een ‘pure’ street artist? Er bestaat niets zoals ‘de’ street artist.

Street art is al lang niet meer zo eenduidig anti of anarchie als The New York School, de beweging die zich verzette tegen het inpalmen van de publieke ruimte door de reclame-industrie. Gelukkig maar. Interessant aan hoe de straat er vandaag uitziet, is de mengeling van tags en andere ingrepen, de spanning tussen intentie en receptie. We zien nog steeds verzet, maar ook een uitgestoken hand naar de publieke ruimte. Street art is vandaag de kunstvorm die het woord ‘protest’ belichaamt. Een protest is ergens tegen – tegen de door bedrijven ingepalmde stad die het individu anoniem maakt – maar tegelijk ergens voor: ‘Street Art Belgium, making Belgium beautiful one piece at a time’. Topo, zelf kunstenaar, legde me ooit uit: ‘België is een mooi land, maar veel te grijs. Het straatbeeld is bijna deprimerend met al die grijze afgeleefde gebouwen en gevels, zelfs de lucht is hier grijs. Wat ik doe, is een alternatief bieden voor die grijsheid in de hoop dat het wordt geapprecieerd, dat er een foto van genomen wordt.’ Het is niet omdat deze kunstenaars zich niet volgens de wet gedragen dat ze daarom ook apolitiek of tegen de samenleving. Illegaal is geen synoniem voor crimineel.

We zien nog steeds verzet, maar ook een uitgestoken hand naar de publieke ruimte

Zowel tags als ‘meer artistieke’ ingrepen vormen dus deze beweging. Het ene los denken van het andere maakt beiden mank. Wie deze beweging analyseert, moet niet alleen oog hebben voor nieuwe ingrepen, maar ook voor hun interactie met de omgeving, door de tijd. Nieuwe sporen komen, andere worden uitgewist. Zo vergaat het ook de mens, uiteindelijk. Wat zien we nog van onze geschiedenis? Ze bestaat in boeken, maar daarbuiten meestal niet. Op straat zie je over, tussen, onder de kunstzinnige ingrepen vaak ook tags verschijnen. Sommigen maken van hun naam echte pareltjes. Street art gaat om het vergankelijke straatbeeld, niet om een beeld in de straat.

MAINSTREAM?

‘Op straat wordt street art bewonderd, net omdat ze op straat te zien is’, observeerde Jonathan Jones in The Guardian. Zelf vindt hij 90% van die werken te saai, te banaal en te fantasieloos om tentoongesteld te worden, maar ‘kunstverkopers en curatoren verzamelen ze als meesterwerken van de straat, en brengen ze de galerie binnen.’ Street art kan vandaag op zoveel bijval rekenen omdat ze perfect slaagt in wat musea proberen te verwezenlijken: kunst en werkelijkheid doen samenvallen. Steeds meer tentoonstellingen – TRACK, Documenta XIII, Beaufort04 – zoeken de publieke ruimte op. Ze eigenen zich daarbij de systematiek van street artists toe. Vele critici zien dat als een ontkrachting van de eigenheid van street art, maar het is andersom: street art heeft de museale context beïnvloed. Een boeiende voorloper was Daniel Buren. Voor de wereldbekende tentoonstelling ‘Sonsbeek buiten de Perken’ uit 1971 kreeg hij van het museum borden aangeboden om buiten het instituut te werken. Buren weigerde. Hij zou zelf borden voorzien en interveniëren in alle gebouwen van de Nederlandse musea die delen van deze extra muros tentoonstelling organiseerden in hun eigen stad. Hij liet zijn kunst niet toe-eigenen door de instituten, maar eigende zichzelf de instituten toe.

Street art gaat om het straatbeeld, niet om een beeld in de straat

Hoe zit dat op straat? Soms is het verschil tussen street art en kunstwerken die door een museum zijn geplaatst, onduidelijk. Zo dachten sommige mensen dat de recente ingrepen van onder meer Gijs Vanhee en Klaas Van der Linden in de Overpoort te Gent een onderdeel waren van TRACK. Maar doorgaans is het anders. Een kunstwerk dat buiten een museale context tot stand komt, zal veel sneller bekeken worden als een deel van de omgeving dan een kunstwerk waar een bordje bijhangt met de naam van het werk en de kunstenaar. Al biedt street art nieuwe mogelijkheden voor het museum, nooit kan het museum zich haar interactie tussen kunstwerk en toeschouwer toe-eigenen, tenzij het zichzelf wegcijfert. Zodra er een connectie is met het museum, vervaagt de grens tussen realiteit en kunstwerk onmetelijk veel trager, of gewoon helemaal niet. Zo sierde Bart Lodewijks voor TRACK muren in Gent Dampoort met krijttekeningen. Zolang er een toestroom aan toeschouwers was, doorverwezen via S.M.A.K, bleven de tekeningen van Lodewijks benadrukt worden als kunstwerk, als infiltraties vanuit een instituut. Pas na zo’n tentoonstelling, als het werk ‘loskomt’ van het museum, kunnen de grenzen vervagen. Dat lukt street art veel makkelijker, omdat ze zolang niet als kunst werd bekeken. Haar geschiedenis kenmerkt zich door een ontkenning van haar artistieke waarde. Net die jarenlange ontkenning is nu haar artistieke wapen.

Street art is om nog vele andere redenen interessant. Ze is even democratisch in haar vorm als in haar presentatie van die vorm. Musea daarentegen vragen meestal geld voor de interactie tussen de toeschouwer en de werken. Zelfs als de museale werken in de publieke ruimte gratis te bekijken zijn, passen ze vaak in een wandeltraject met aan het begin een betalend werk. Daaraan zie je hoe het museum haar machtspositie niet kan loslaten. Pas als het museum zichzelf weggomt, als zijn event oplost tussen de kasseien, kan het kunstwerk spontaan interageren met de bewoners van de stad. Dan pas kan een museum zijn lokale functie volbrengen. Anders blijft museale kunst op straat altijd voelen als een corrupte bankier die zijn spaarders trakteert op een pint: de macht mooi verpakt.

DE VERRASSING VAN HET MOMENT

Street art druist compleet in tegen de westerse kijk op kunst, met name dat elk beeldend kunstwerk een linguïstische vertaling kent: dat een beeld pas waardevol wordt door zijn betekenis. Street art daarentegen werkt op verrassing, gaat een zintuiglijke interactie aan. Ze sluit aan bij wat de Amerikaanse kunstenaar Jimmie Durham zei bij zijn tentoonstelling in het M HKA: ‘Ik blijf ontkennen dat beeldende kunst gelezen moet worden als een visuele metafoor. Jammer genoeg is dat hoe wij denken. Toen wij apen mensen werden, werd zien ook plots denken, in taal. Maar dat is niet waar beeldende kunst vandaan komt. Alleen in Europa kreeg kunst zo’n linguïstische dimensie, en dat is voor de kunst nefast gebleken. Het maakt dat we ons telkens afvragen wat iets betekent. Niemand vraagt bij het beluisteren van muziek wat ze betekent. Muziek is gewoon muziek. En dat is ook wat beeldende kunst zou moeten zijn.’Street art is voor de ogen wat muziek is voor de oren. Ze speelt zich af in het moment. En net als een optreden is ook street art onderhevig aan alles wat van buitenaf op haar inspeelt. Van conservatie is op straat geen sprake. Het gaat om de interactie met de locatie.

Street art is voor de ogen wat muziek is voor de oren. Ze speelt zich af in het moment

Net dat lokale aspect is interessant aan deze beweging. Street art creëert kunstwerken die zich afspelen binnen een heel beperkte publieke ruimte. Terwijl kunstenaars vandaag graag claimen dat hun werk zo grensoverschrijdend is dat het abstract wordt, vestigt een piece de aandacht op een hoek van een straat, op een elektriciteitskastje, op een plein… Street art claimt niet meer dan een stukje straat, in plaats van abstracte begrippen als ‘kinderarbeid’, ‘armoede’,  ‘kolonisatie’. Al gaat het om een wereldwijde beweging, elke ingreep keert terug naar een kunst op maat van de mens. De meeste omwonenden weten nooit wanneer en door wie een werk gecreëerd is. Daarom voelt het minder aan als een infiltratie of een ontwrichting. Zowel het maken van als het kijken naar street art is geen evenement zoals museale exposities dat zijn.

HOE STREET ART WEL DEGELIJK KAN STERVEN

In het democratische gehalte van street art schuilt tegelijk een gevaar. Dat iedereen eraan kan deelnemen, dat er niets te begrijpen valt omdat elk beeld voor zich spreekt: dat sluit naadloos aan bij de anti-elitaire houding die onze samenleving momenteel domineert. Op zich is het goed dat zoveel mogelijk mensen zich een kunstwerk kunnen toe-eigenen, maar wat als dat verwordt tot pure consumptie?

54_BobVDB2_Banksy, Londen.jpgEen mooi voorbeeld is een recent werk van Banksy: een jongetje achter een stikmachine stikt Engelse vlaggetjes. Overduidelijk bekritiseert Banksy kinderarbeid, en dat zou je nobel kunnen noemen. Maar de beeldtaal voor het stikkende kindje is zo clichématig, zo’n icoon – of reclameproduct – van armoede en uitbuiting, dat dit werk net het tegenovergestelde doet van kritische kunst. Banksy’s werk valt samen met stereotiepe beelden in de media. Het voldoet volledig aan wat de samenleving verwacht van kunst: dat ze de zichtbare realiteit representeert. Ze bewerkt de realiteit niet, ze vervangt een muur door een andere realiteit. Kortom, ze verdubbelt de realiteit, terwijl kritische kunst die realiteit net bewerkt. Voor een kritische kunstenaar is de realiteit niet meer dan een mijnschacht waarin hij afdaalt, houweel in de gebalde vuist. Hij moet aan de samenleving iets vernieuwends tonen: een nieuw inzicht, een alternatief, een eigenzinnige blik die de samenleving vreemd is. Niet met olie of spuitbussen de wereldse problemen herkauwen. Dat is nochtans precies wat Banksy met dit werk doet.

STREET ART TE KOOP EN TE KIJK

En wat met street art in galeries? Op zich is die gedeeltelijke commercialisering weinig problematisch, want street art valt nooit geheel te commercialiseren zoals land art in de jaren 1960. Intussen is er immers internet, die het exclusieve karakter van foto’s totaal ondermijnt. Foto’s worden op facebook en twitter direct en voor iedereen te grabbel gegooid, en maakt street art in economisch opzicht behoorlijk waardeloos.

Het merendeel van wat galeries aan street art tonen, is echter niet wat je ziet op straat. Vaak zijn het straatstijlen die worden toegepast op doek. En omdat stijl en vorm bij street art niet te scheiden vallen, is dat simpelweg geen street art, maar schilderkunst op doek. Op doek missen stijlen van op straat de surplus van de straat. Het aura rond deze doeken wordt volledig bepaald door de mystificatie van de term ‘street art’, niet door de kwaliteiten inherent aan de stijl zelf. De werken missen vaak de diepte, de interactie en de verrassing die de straat wel heeft. Zo zijn de kwetsbare dieren van ROA vooral interessant op straat, omdat ze de ruis van de tijd ondergaan – realiteit en kunstwerk wisselen eigenschappen uit. In de galerie wordt die ruis buitengesloten. Neem het werk van Space Invader, onlangs tentoongesteld in de Alice Galery in Brussel. Verschrikkelijk saai. De in badkamertegeltjes gemaakte spookjes hebben in een galerij niet die speelsheid van op straat, waar ze de toeschouwer begluren, achtervolgen en ‘beplassen’. Op straat lijken de kleurrijke spookjes voortdurend om de hoek te gaan vliegen. In een galerie zijn ze statisch.

54_BobVDB3_ROA, Snake with strangled rats, Mexico City.jpgOok een ROA in een galerie is dus veel minder interessant, maar ik begrijp evenzeer dat galeries voor deze kunstenaars de juiste financiële ondersteuning bieden. Zij maken het hen mogelijk om in de publieke ruimte te blijven creëren, fulltime met hun kunst bezig te zijn en zich zo sneller te ontwikkelen. Het gaat vaak ten koste van de kunst, tegelijk is het goed voor de kunst. Space Invader doet pas ingrepen in een stad als hij wordt uitgenodigd voor een tentoonstelling. Ook Buren heeft zijn werk in S.M.A.K ontdubbeld: zonder de publieke ruimte is het immers nooit volledig. De galerie zou voor kunstenaars nier meer mogen zijn dan hun schetsboek. Christo bijvoorbeeld verkoopt zijn schetsen voor veel geld en financiert zo zijn monumentale eindwerken, die niet te koop zijn. Zo werkt het prima: de eindproducten op straat, in samenwerking met de stad, met de publieke ruimte als uitgangspunt. De straatmuren zijn nog onderhevig aan de tijd, een galerijmuur niet.

Het is dus meer dan tijd dat street artists niet langer louter als een socio-culturele stroming bekeken worden, maar ook als een artistieke. Tegelijk moeten we ze kritisch blijven bekijken, en ze niet op een voetstuk plaatsen. Soms zie je kunstenaars van wie de stijl niet evolueert, die herhalen wat ze jaren geleden al deden, die hun stijl afstemmen op andere kunstenaars of op de markt. Oninteressante street art, dus. Het zijn natuurlijk ook niet allemaal Picasso’s.

DE PRO- VAN PROTEST

In elk geval is street art momenteel op meerdere manieren heel veel grenzen aan het verkennen, en ook andersom worden haar grenzen verkend. Protesteren is voortdurend nieuwe voorstellen doen, alternatieven zoeken waarmee het protest het best tot uiting komt. Het komt erop aan zich bewust te blijven van de gevaren. Zo besmeurde de Franse graffiti-artiest Kidult de boetiek van Marc Jacobs in het New Yorkse Soho met graffiti, waarop de Amerikaanse modeontwerper er een foto van nam, er een T-shirt mee ontwierp en nu geld slaat uit het ongewenste voorval. Kidults anti-kunst wordt anti-graffiti. Je zou dan verwachten dat deze street artist intussen wat doordachter te werk gaat, maar zijn jongste ingreep op een modehuis in Brussel geeft daar weinig blijk van. Deze keer stond er te lezen: ‘Our misery, not yours’. Op zich een nogal goedkope aanklacht tegen de crisis: modehuizen zijn zowat het cliché van decadent winstbejag, terwijl de echte geldverdieners onzichtbaar zijn. Op een bank een vergrootglas schilderen zou ik veel subtieler en zintuiglijker vinden.

Op doek missen stijlen van op straat de surplus van de straat

In België krijgt street art nog niet dezelfde ruimte als in andere landen. Als je ziet dat De Morgen een artikel publiceerde over de bedreigde reclametekeningen op straat, terwijl er amper een haan kraait wanneer er een graffititekening wordt weggespoeld, dan kan je je daar vragen bij stellen. Eerst moet de ‘pro-’ van ‘protest’ serieus genomen worden. Het spel tussen kat en muis, tussen pro en tegen moet blijven bestaan. Daarom is het absoluut belangrijk dat street art blijft vertrekken vanuit de stad, vanuit haar eigen beeldtaal. Zo mag street art absoluut niet gelegaliseerd worden. De beweging is net zo interessant omdat ze van binnenuit nadenkt over de samenleving op een manier die buiten de samenleving staat. De uitgestoken hand moet van de andere kant van de tafel blijven komen. Zo kan Jonathan Jones nog altijd van idee veranderen. Misschien wilde hij ook maar gewoon dit debat op gang brengen. Eén zaak is duidelijk: street art is niet dood, ze staat voor uitdagingen die ze daarvoor niet had. Zelfs als die uitdaging een torenhoge muur zou zijn, weet een goede street artist pas hoe levend hij is.

_Bob Vanden Broeck studeerde Kunstgeschiedenis aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Hij schrijft poëzie, proza en laat onregelmatig zijn licht schijnen op hedendaagse kunst. _