'Steeds betere valstrikken creëren is de enige optie.' Een interview met Nick Srnicek en Alex Williams
Door Wouter De Raeve, Lietje Bauwens, op Wed Nov 23 2016 18:46:14 GMT+0000Het idee van een underground die zijn relevantie haalt uit een koppig verzet tegen de kapitalistische mainstream, is jammerlijk voorbijgestreefd. Dat stellen Nick Srnicek en Alex Williams, auteurs van het invloedrijke #Accelerate-Manifesto en Inventing the future. Inspirerend aan beide linkse denkers is dat ze het ondergrondse niet alleen als een artistiek, maar vooral als een politiek vraagstuk beschouwen. Waar het dan heen moet met de marge? ‘We moeten op zoek naar broedplekken binnen de structuren’, stellen Srnicek en Williams.
We spreken het duo bij het begin van de herfst in Brussel, waar zij de Kaaistudio’s afgeladen vol hebben doen lopen voor het programma ‘Faster/Slower/Future, towards postcapitalism’ van het Kaaitheater. Twee dagen lang reflecteerden ze hier met andere denkers – zowel critici als ‘medestanders’ – over het ‘accelerationisme’. Deze nieuwe linkse politieke stroming lanceerden Srnicek en Williams in 2013 met #Accelerate: Manifesto for an Accelerationist Politics: een afrekening met wat zij ‘folk politics’ noemen, de hedendaagse linkse attitude die globale problemen kleinschaliger en daarmee tastbaar probeert te maken. Denk aan pleinbezettingen, het idee van zelfvoorziening als heilige graal en de Occupy-beweging: allerlei vormen van lokaal en horizontaal verzet die – als medicijn tegen een steeds complexere en snellere westerse maatschappij – vertrekken vanuit een verlangen naar vertraging.
Die kritiek diepten Srnicek en Williams in 2015 uit in Inventing the Future, Postcapitalism and a World without Work. Al dat ‘kleine’ verzet is volgens hen niet krachtig genoeg om structurele verandering mogelijk te maken: het lijkt de hoop op globale vernieuwing te hebben opgegeven en alle energie af te drijven naar verbetering op kleine schaal. Zo probeert folk politics de onmiskenbare macht van bestaande structuren en instituten te omzeilen, maar die eigen radicaliteit is jammerlijk geneutraliseerd: speerpunten als protest, verstoring en lokaal handelen zijn onderdeel geworden van de neoliberale logica waartegen men zich meent te verzetten.
Tegenover die nostalgische folk-attitude verdedigen Srnicek en Williams in hun manifest het idee van ‘versnelling’, een ‘accelerationistische politiek op één lijn met moderniteit, abstractie, complexiteit, globaal denken en technologie’. Om daadwerkelijk vooruitgang te creëren, moeten de vervreemdende mechanismen van het kapitalisme ‘versneld’ worden: de bestaande infrastructuur niet zozeer vernietigen, maar eerder bijsturen in nieuwe richtingen. Is het mogelijk om bestaande machtsstructuren te doorgronden, na te gaan hoe ze aangepast, veranderd en toegeëigend kunnen worden? Valt de bestaande hegemonie te doorbreken?
Ondergrondse nostalgie
Het is een vraag die Srnicek en Williams in hun geschriften zelf niet expliciet linken aan het fenomeen ‘underground’, maar er lijken toch vele overeenkomsten te zijn. Underground stond in de jaren 1960 en 1970 voor alles wat alternatief, tegendraads en (politiek) subversief was. Met folk politics heeft dat ondergrondse verzet zijn diep gekoesterde afzijdigheid van ‘het systeem’ gemeen. Allebei geloven ze in een eigen plek buiten de grote structuren waartegen ze ageren.
‘Maar’, zo vallen Srnicek en Williams meteen met de deur in huis, ‘het is maar de vraag of de culturele en artistieke underground nog wel bestaat, in een tijd waarin alle informatie continu gedeeld wordt en alles toegankelijk en daarmee mainstream wordt gemaakt. Er hoeft maar íets interessants te gebeuren in de ondergrondse muziekscène, of het wordt direct opgepikt en naar de (online) bovengrond gevoerd.’ Haarscherp benoemen Srnicek en Williams hier het dilemma van die hoek van de hedendaagse kunst die bewust opereert vanuit de marge. Kan die underground nog wel volhouden dat ze zich duidelijk afbakent van alles waartegen ze zich verzet? Of geeft dat idee vooral blijk van een verkrampte heimwee naar een voorbije strijd?
Williams ziet veel gelijkenis met de nostalgische politieke attitude van Links. ‘Als we in Inventing the Future verwijzen naar de obsessie met ‘local’ en ‘slow food’, laat dat zien dat de folk-attitude zich niet beperkt tot het politieke veld alleen. Ze maakt deel uit van een heel discours dat terug naar schaalverkleining neigt. Dat merk je ook in de kunsten. Net zoals folk politics een fetisj maakt van de idee dat het mogelijk is om een pure en autonome plek te creëren ‘buiten’ het kapitalisme, deelt ook de underground een volgehouden verlangen om naast de mainstream te bestaan, zonder die ooit echt te beïnvloeden. Wat voor zin heeft dat? Zeker omdat underground als concept vandaag zo fanatiek wordt ingezet voor commerciële doeleinden, is het geforceerde vasthouden eraan intussen niets meer dan toegeven aan de structuren waartegen je je verzet. Het is cru, maar al die pogingen om onze complexe wereld te reduceren tot een tastbaar geheel, worden meteen geïnstrumentaliseerd door het kapitalisme.’
Toch vindt Williams het behoud of zelfs de creatie van een nieuwe artistieke of culturele underground van groot belang. ‘Er moet een ruimte zijn waaraan frisse ideeën en kunstvormen kunnen ontspringen, waar “het nieuwe” wordt bedacht.’ Alleen mag die ruimte zich volgens hem niet alleen op gelijkgestemden richten. ‘Om er werkelijk toe te doen, moet de kritiek de veilige interne kring en het onderlinge schouderkloppen overstijgen en de barrières doorbreken naar het bredere (culturele) veld.’ Srnicek valt hem bij: ‘Underground moet niet zozeer “anders” zijn for the sake of being underground, maar echt vernieuwing brengen.’
Eiland ín de mainstream
Staat zo’n ondergrondse plek, waar nieuwe ideeën kunnen ontstaan, niet haaks op het accelerationistische idee dat er geen ‘buiten’ is? Kon politiek handelen volgens Srnicek en Williams niet enkel van binnenuit gebeuren, precies om de reden dat bottom-up projecten volgens hen niet volstaan? ‘Het is een grote misvatting dat wij bottom-up projecten volledig afschrijven’, brengt Williams daar tegenin. ‘Alle politiek begint lokaal, maar het probleem met folk politics is dat die het lokale niveau niet ontgroeit. Grassroots-bewegingen kunnen enkel krachtiger worden door zich te verbinden met top-down structuren. Daarvoor moet je mensen bijeenbrengen en ze bewust maken van gemeenschappelijke belangen, en kan je onder begeleiding van bestaande en dus machtige organisaties verder springen. Hoe mensen zichzelf organiseren, is trouwens altijd in lijn met bestaande ideeën en de (technische) mogelijkheden die op dat moment voorhanden zijn. Door die te beïnvloeden, veranderen ook de manieren waarop collectieven ontstaan en handelen. Als wij verdedigen dat er een (tijdelijke) “underground” nodig is waar ideeën kunnen ontstaan, bedoelen we dus geen “puur” buiten, geen machtsvrije situatie, maar een ruimte voor experiment binnen de bestaande structuren.’
De ondergrondse broedplek zoals Srnicek en Williams die beschrijven, valt nog het best te visualiseren als een eiland ín de mainstream, met een continue uitwisseling tussen de semi-afgebakende plek waar een kritische visie wordt ontwikkeld, en de ‘hoofdstroom’ waarin die kan overvloeien. Ook in hun manifest pleitten ze al voor een strategie van ‘infiltratie’: daadwerkelijk terecht komen op de plek waar de beslissingen worden gemaakt, en daar in dialoog gaan met wie het voor het zeggen heeft.
De ondergrondse broedplek zoals Srnicek en Williams die beschrijven, valt nog het best te visualiseren als een eiland ín de mainstream
Dat is natuurlijk een aantrekkelijk idee, maar hoe vermijd je als activist of kunstenaar dat je volledig wordt opgeslokt door de structuren die je bekritiseert en tracht te vernieuwen? Welke geest is kritisch genoeg om die reflexieve afstand te bewaren? ‘Die kritische geest is (in potentie) al overal om ons heen aanwezig’, verzekert Williams. ‘De wereld zit vol agents en agency, elke burger kan in principe een kritische rol op zich nemen. Maar om een politiek doeltreffend subject te kunnen construeren, dat zich staande weet te houden in een tactische spagaat, is een ‘semi-ondergrondse’ plek cruciaal – niet alleen in fysieke, maar ook in mentale zin. Het belangrijkste is dat het niet een pure, maar wel een afgebakende zone is: los van en toch ín de maatschappij, maar bovenal altijd (direct) verbonden met die maatschappij.’
Daarmee doelen Srnicek en Williams niet op het vrijblijvende engagement dat je in de kunsten nog vaak ziet, maar een daadwerkelijk erkennen van en committeren met de structuren die verandering mogelijk maken. Dat is een heel andere instelling dan de anti-houding van off-fairs en DIY-kunstcollectieven, de continue zoektocht naar nieuwe autonome plekken of die afkeer bij sommige kunstenaars voor subsidies. Het is precies die ophemeling van marginaliteit als doel-op-zich die Srnicek en Williams bekritiseren: ‘Zo’n houding komt voor uit de angst van folk politics om opgezogen te worden door de verticale macht. In de kunsten uit zich dat in een angst om concessies te moeten doen aan de mainstream of aan de markt. Waar we naartoe moeten, is echter een daadkrachtig gevecht: je past je ideeën niet aan aan de mainstream, maar geeft die zelf (mee) vorm.’
Back to blackbox
In Inventing the Future argumenteren Srnicek en Williams dat folk politics op dat vlak iets kan leren van neoliberale tactieken. Het is volgens hen zinvol om te bestuderen hoe neoliberale denkers ooit nog volledig underground waren, maar vanuit die marginale en zelfs verachte positie een allesoverheersende ideologie wisten te creëren. ‘We bedoelen natuurlijk niet dat je hun werkwijze precies zou moeten willen kopiëren’, nuanceren Srnicek en Williams. ‘Wat ons erin interesseert, is hoe je een langetermijnstrategie uitstippelt, een grootschaligheid in de tijd. Ook de artistieke underground kan leren van de distributie- en marketingstrategieën van de mainstream, zonder daarom meteen te hoeven vervallen in een commercialisering van ideeën. Mainstream wordt vaak alleen maar geduid in commerciële termen, maar kan ook worden gedefinieerd door populariteit of pure kwantiteit.’
Wat zou zo’n ondergrondse broedplek binnen de structuren dan kunnen zijn? Interessant is het ‘Faster/Slower/Future’-weekend zelf, als begrensde denkruimte binnen de vaste Kaai-programmering. Na de crisis van 2008 was de kritiek op structuren en instituties immens, met de Occupy-beweging als bekendste voorbeeld. Alleen al in gesprek gaan met de heersende machten was uit den boze. Occupy zette in op directe democratie en meed elke vorm van representatie. Aan de grondslag daarvan lag een groot verlangen naar totale transparantie: beslissingen mochten niet langer achter gesloten deuren genomen worden, maar moesten open en bloot tot stand komen in het hart van de maatschappij: de publieke ruimte vierde hoogtij.
Ook in de kunsten sijpelde dat verlangen door. Kunstenaars verlieten de ‘elitaire’ en gesloten omgevingen van het museum en het theater om ‘tussen de mensen’ de samenleving anders te verbeelden. Ook grotere kunstinstellingen sprongen mee in het bad, van het 365-daagse Kalender-project van Benjamin Verdonck bij Toneelhuis tot het Tok Toc Knock-festival van de KVS. Om echt relevant te zijn, vonden ze het nodig om verticaliteit om te buigen richting het horizontale en inclusieve karakter van de publieke ruimte.
Vandaag is een omgekeerde beweging zichtbaar, met jonge makers die – in samenwerking met instituten – opnieuw het theater opzoeken om hun maatschappelijk geïnspireerde werk te ontwikkelen en te presenteren. Choreograaf Michiel Vandevelde, co-organisator van het acceleratie-symposium, spreekt over het theater als een negative space, het tegenovergestelde van de publieke ruimte. In zijn ogen is het theater een plek die zowel deel uitmaakt van de maatschappij als ervan afgesloten is: een blackbox die het mogelijk maakt diepgaand en kritisch te reflecteren op de structuren waar het ook zelf aan verbonden is.
Van versnelling naar speculatie
Wáár die ondergrondse broedplek zich moet nestelen, is één zaak. Maar waar moet ze dan precies op inzetten? Wat houdt ‘versnelling’ exact in? Dat blijft een complexe vraag. De voor de hand liggende interpretatie is dat, eens geïnfiltreerd binnen de muren van het instituut, de machten en complexiteiten in een versnelstand dienen te worden gezet. Srnicek en Williams verwijten Nick Land, die het accelerationisme in de jaren 1990 vanuit een rechtse invalshoek inzette tegen het kapitalisme maar voor de vrije markt, dat hij snelheid met versnelling verwart. Maar hebben zijzelf de idee van vernieuwing niet verward met ‘versnelling’? Terwijl versnelling een toenemende snelheid veronderstelt in een bestaande richting, kan vernieuwing ook uitkomen bij een heel ander pad.
Het is niet omdat we onzekere situaties om ons heen waarnemen, dat we geen precieze ideeën kunnen hebben over wat er moet gebeuren
Is het toeval dat Inventing the Future met geen woord over acceleratie rept? ‘Volgens de natuurkundige definitie van versnelling kan het ook om een herhaling gaan, of zelfs om een complete verandering in een nieuwe richting’, legt Srnicek uit. ‘Maar de term acceleratie is inderdaad erg problematisch (gebleken). Hij was bedoeld als een polemische interventie, een strategische provocatie. Alleen lazen mensen ons manifest, door die titel, alleen maar als een pleidooi voor versnelling, wat het debat altijd meteen sterk vernauwt.’
In haar bijdrage in de #Accelerate reader stelt filosofe en kunstenaar Patricia Reed daarom nieuwe formuleringen voor accelerationisme voor. Daarmee wil ze meer nadruk leggen op de heroriëntatie van bestaande energieën in nog niet bestaande richtingen. In lijn daarmee schreef het collectief Laboria Cuboniks, waar Reed ook deel van uitmaakt, het Xenofeminisme-manifest. Als reactie op het ‘patriarchale’ accelerationisme pleit het Xenofeminisme voor het loslaten en overstijgen van gedeelde categorieën, standpunten en een gemeenschappelijke taal. Het wil voorbij het idee dat de toekomst kan worden geconstrueerd op basis van onze huidige ervaringen – door de horizon te verbreden van ‘wat is’ naar ‘wat kan zijn’, de grenzen van het voorstellingsvermogen op te rekken, ons te vervreemden van huidige denkkaders en een speculatieve ruimte te openen. Srnicek en Williams kunnen zich daar zeker in vinden. ‘Het Xenofeminisme-manifest is verder gegaan dan wij. Met hun nadruk op “het vreemde” hebben de auteurs een stap gezet die we enkel kunnen aanmoedigen. Speculeren en fictionaliseren zijn inderdaad veel bruikbaardere opvattingen om mee na te denken over vooruitgang.’
Omgaan met onzekerheid
Volgens filosoof en cultuurcriticus Steven Shaviro staat precies die speculatie echter haaks op de concrete plannen en modellen in het #Accelerate-manifest, waarin Srnicek en Williams onder meer‘maximaal meesterschap over de maatschappij en haar omgeving’ bepleiten. Shaviro brengt daartegen in dat speculatieve extrapolatie per definitie geen garanties kent, dat we niet weten wat er ons na de versnelling of verandering te wachten staat. Om die reden kan het accelerationisme volgens hem niet in de politiek, maar enkel in de kunst bestaan: alleen speculatieve ficties – zoals die vorm kunnen krijgen in kunstwerken – kunnen de accelerationistische tegenstrijdigheden onderzoeken zonder direct een oplossing te hoeven pretenderen. Srnicek en Williams van hun kant stellen in Inventing the Future echter duidelijke eisen: volle automatisering, een gereduceerde werkweek, een basisinkomen en het einde van de werk-ethiek.
Volgens beide auteurs is de formulering van zo’n helder toekomstbeeld echter absoluut niet in tegenspraak met de speculatieve oprekking van ons huidige voorstellingsvermogen. ‘Pragmatisme en speculatie zijn alleen tegenpolen volgens de binaire opvatting dat de toekomst ofwel totaal onzeker, ofwel totaal voorspelbaar is. De realiteit is een stuk diffuser. Het is niet omdat we onzekere situaties om ons heen waarnemen, dat we geen precieze ideeën kunnen hebben over wat er moet gebeuren en hoe dat moet worden aangepakt. De klimaatverandering is daar een goed voorbeeld van: we zijn fundamenteel onzeker over de natuur en het klimaat, maar kunnen nog steeds voorspellingen maken over bijvoorbeeld temperatuurveranderingen in de komende honderd jaar. Dat besef ontbreekt vaak in het politieke debat.’
Srnicek en Williamswillen onzekerheid en pragmatisme juist met elkaar verbinden, laten zien dat doelen stellen en nieuwe grote verhalen en utopieën ontwerpen ook mogelijk is in tijden die steeds minder voorspelbaar lijken te worden. ‘Zonder navigatie sta je stil’, stelt Srnicek. ‘Het is noodzakelijk om plannen en voorstellen te poneren, zelfs als je niet volledig zeker bent over de slaagkansen.’ Dit is precies de reden waarom de auteurs in 2013 voor de vorm van een manifest hebben gekozen. Vorige eeuw was dat het favoriete medium van de avant-garde, toen mensen nog niet bang waren voor grote verhalen en ideologieën. ‘Wij geloven dat die ideeën, ook al zijn ze niet zo zeker als ze lijken, allemaal voorgesteld moeten worden. De tijd van grote ideeën ligt nog niet achter ons.’
Acceleratie in de kunst
Hoewel nog altijd vrij abstract, benoemen Srnicek en Williams hier wel een wervend project voor een nieuwe underground in de kunsten, als deel van de eigenlijke structuren. Hun oproep tot versnelling en toe-eigening van de toekomst, in combinatie met de stellige toon en het internet-vriendelijke format van het manifest, sloeg in de kunstwereld al snel na publicatie in als een bom. Op de recente 9e Berlin Biënnale, gecureerd door het New Yorkse collectief DIS, werd het accelerationisme prompt geïnjecteerd in de artistieke mainstream. Zoals dat wel vaker gaat, werd de pure theorie algauw ingehaald en vervormd door de dagelijkse artistieke praktijk van kunstproductie en reflectieprogramma’s.
De relatie tussen accelerationisme en de kunstwereld is zeer dubbelzinnig.
Zelf kijken Srnicek en Williams met de nodige scepsis naar de kunstwerken die dat oplevert. ‘Bij de term “acceleratie-kunst” voel ik vooral afkeer’, zegt Williams. ‘Hij veronderstelt dat je een bepaald aspect van de theorie kan afzonderen en vervolgens kan toepassen op de kunst. Een frappant voorbeeld daarvan was een kunstenaar die een letterlijke versnelling door een galerie had ontwikkeld. Elke zoveel meter werden de bezoekers aangemaand sneller te lopen, om uiteindelijk door de ruimte te sprinten. De relatie tussen accelerationisme en de kunstwereld is in die zin zeer dubbelzinnig. Enerzijds zijn de kunsten een plek waar het nieuwe omarmd wordt en echt tot ontwikkeling kan komen, anderzijds staat juist die obsessie met het nieuwe echte diepgang soms in de weg.’
De ‘cherrypicking’ van veel acceleratie-kunst, ten koste van een echt ondergronds denken over de toekomst, versterkt alleen maar de misvattingen over het manifest en het accelerationisme in het algemeen. ‘Accelerationistische kunst zou niet om één-op-één-afbeeldingen mogen draaien, maar om de verbeelding van nieuwe manieren om naar de wereld te kijken’, aldus Williams. ‘Daarover speculeren via fictie, zoals je bijvoorbeeld ziet gebeuren in sciencefiction, is zelfs van groot belang. Creatie en ontwerp beïnvloeden onze gezamenlijke kijk en houding tegenover de toekomst. Een interessante term in dat verband is hyperstition: die combinatie van “hype” en “superstition” betekent zoveel als ficties die werkelijkheid worden doordat ze hun eigen mogelijkheidsvoorwaarden creëren.’
Een voorbeeld van geslaagde acceleratiekunst vinden Srnicek en Williams de Londense ‘strategische designer’ Benedict Singleton. Hij ontwikkelde een model voor een nieuw soort parlement in het digitale tijdperk, onderzocht met voormalig militair personeel hoe je de gedeelde toekomst van toerisme en terrorisme zou kunnen regelen, en bekeek de mogelijkheden voor een pilootproject rond een universeel basisinkomen in Groot-Brittannië. ‘Voor hem is het accelerationisme het idee dat we ons nooit volledig kunnen bevrijden uit de structuur – of de “valstrikken”, zoals hij zelf zegt – die allesoverheersend is. De enige optie die we hebben is om steeds nieuwe en betere valstrikken te creëren.’
Hechting en toewijding
Is dat niet precies wat de Britse filosoof Benjamin Noys in zijn boek Malign Velocities het accelerationisme verwijt? Dat het ons eigenlijk alleen maar laat zien hoe erg we in de val zitten? Williams nuanceert: ‘Dat zou het geval zijn wanneer je helemaal niet uit de valstrik zou kunnen ontsnappen. We hebben de vrijheid om bepaalde dingen te doen, onszelf te onttrekken aan verschillende posities. Zo kunnen er vanuit de oude valstrikken steeds weer nieuwe structuren ontworpen en ontwikkeld worden, als kleine stapjes naar een betere werkelijkheid. De mens is nu eenmaal ingebed in deze wereld, daar kan je weinig aan veranderen. Ons idee van vrijheid komt erop neer dat je nieuwe vormen van hechting en toewijding gaat cultiveren, in plaats van je hieraan te onttrekken.’
Ons idee van vrijheid komt erop neer dat je nieuwe vormen van hechting en toewijding gaat cultiveren
Laat dat meteen ook de slotsom zijn op de vraag naar de mogelijke missie van een nieuw soort ondergrondse broedplek binnen de kunsten. Srnicek en Williams geloven in een vrijzone die zich niet afkeert van de mainstream, maar er zich juist middenin nestelt, om er van binnenuit een andere toekomst voor te verbeelden, voorbij de vaste tegenstellingen. Deze eigentijdse underground, even kritisch als betrokken, gebruikt de kracht van de structuren zoals een judoka de kracht van zijn tegenstander. We moeten vooruit. Niet onder de grond, maar in de grond.
Lietje Bauwens is filosoof en werkt als schrijver en programmamaker. Wouter De Raeve is kunstenaar en curator. Samen met Alice Haddad werken zij aan het project Perhaps it is high time for a xeno-architecture to match, rond nieuwe vormen van radicaleit in het ruimtelijke veld. Bovenstaand gesprek kwam mee tot stand dankzij Thijs Lijster en Alice Haddad.