Sprezzatura
Door Leen Huet, op Sun Jan 13 2013 14:52:47 GMT+0000Astrid legde nog een blok hout in de kachel. Ik schoof dichter bij de gloed en groef mijn tenen dieper in de schapenvacht. Het regende en waaide, de muren kraakten, de kamer deinde tussen de takken van de rode beuk. Wonen in een boomhut is als wonen in een scheepskajuit. Wanneer de omgeving schommelt, schommel je mee. Je ervaart de elementen en het pikante genot van de beschutting, tegelijkertijd. Misschien dachten de bewoners van de caravans op de camping, een kilometer verderop, precies hetzelfde, in hun behuizingen van plastic en aluminium, omgeven door gammele hekken en vale tuinkabouters. Maar met hen voelde ik een vaag medelijden, terwijl Astrid in haar boomhut een idylle leek te beleven. Waarom was dat zo? In een wijsgeriger bui zou ik mijn snobisme hebben ontleed, nu leunde ik op mijn elleboog en staarde in de vlammen. Astrid pakte mokken, voor thee.
‘Het is hier te goed’, zei ik. ‘Ik moet oppassen dat ik niet in slaap val. Slecht geslapen, deze nacht. En ’s nachts wakker liggen vind ik verschrikkelijk. Zwarte gedachten.’
‘Zwemmen in zwart water’, zei ze. ‘Ik weet wat je bedoelt, denk ik. Een mens slaapt zijn hele kindertijd als een roos, en dan ben je volwassen en treed je toe tot het gilde van de slapelozen. Soms vraag ik me dan opeens af wie er op dat moment nog allemaal wakker ligt, en wat hen bezighoudt. Stel je voor dat je een overzicht zou hebben van al je lotgenoten. Je zou er niet van opfleuren. Maar ’s morgens gaat gewoonlijk alles beter. De truc is uit bed te geraken.’
Ik wilde mijn ellende wel opsommen, maar zag ervan af. Ik had nooit echt kunnen uitmaken of praten het leed verzachtte dan wel verergerde, omdat je verstrikt geraakte in holle woorden. En je het duistere gevoel misschien wel doorgaf, als een virus.
‘Ik heb ooit in het station van Rome een boekje gekocht’, vertelde Astrid, ‘uit een goedkoop reeksje pockets, ze heetten Libri di una notte. Zo dun waren ze. Het was een leven van Boeddha en ik heb er maar een paar scènes van onthouden. Op een bepaald ogenblik wordt Gautama belaagd door demonen, die hem beschimpen, zijn gebreken onder de neus wrijven, al zijn daden en gedachten belachelijk maken. Een beschrijving van een depressie, eigenlijk, of toch van een zware inzinking. Zelfhaat die maar niet stopt. En plotseling verzette Gautama zich en weerlegde hij al de beledigingen van de demonen en noemde hen leugenaars. En ze gingen weg. Die tegenspraak van hem, dat vond ik fantastisch. En zo dapper.’
Ik dacht aan het station van Rome, aan fonteinen in de vorm van schelpen, aan de levenslust die Rome opwekte.
‘Wel’, zei ze, ‘ik ben een ouderwetse schilder, ik hoef het zover zelfs niet te zoeken. Een paar jaar terug zat ik diep in de put en er geraakte niets opgelost, je kent dat. Het sleepte uiteindelijk vier jaar aan. Toen bedacht ik dat ik geen zin meer had om ’s morgens mijn lange gezicht in de spiegel te zien. Ja, een verschrikkelijk cliché waar je tenen van gaan krullen. Maar opeens werkte die gedachte.’
‘Fake it till you make it’, zei ik. Een standaarduitdrukking uit onze studententijd.
‘Sprezzatura’, repliceerde ze. ‘Doen alsof het geen moeite kost. Als het goed genoeg was voor de schilders van de zestiende eeuw, dan is het goed genoeg voor mij.’
‘Heb je het boek hier nog?’, vroeg ik. ‘Van Castiglione?’
Ze zette de ketel neer, stapte naar haar boekenrek en haalde er de zwarte Penguin Classics-pocket uit. Ooit verplichte lectuur in een les kunstgeschiedenis. Met een portret van de schrijver, door Rafael, op het voorplat. Man met blauwe ogen. The Book of the Courtier. Ik herkende het meteen, ik wist weer hoe ik me voelde toen ik het las, als een hofdame in een paleis in Urbino, uitkijkend over de kantelen, in de zon. Een zoete druiventros uit Italië, van het uitstekende jaar 1507, zo was dat boek. Ik bladerde, vond een paperclip als bladwijzer, zag lichte aanduidingen in potlood. En daar stond het, in een gesprek tussen geletterde heren en dames, hoe heetten ze ook alweer, Elisabetta, Maria Pia: '… in alles een zekere sprezzatura, nonchalance, aan de dag leggen, die de kunst verhult en toont dat wat men zegt en doet gedaan wordt zonder inspanning en bijna zonder erbij na te denken … En ik geloof dat hier de elegantie en de schoonheid uit voortvloeien: want iedereen weet dat zeldzame en goed uitgevoerde daden moeilijk zijn, dus het gemak waarmee ze uitgevoerd worden, wekt grote bewondering; terwijl integendeel het forceren en bij de haren trekken lelijk is en minachting opwekt, hoe groot de daad ook zij. Hieruit kan men besluiten dat de ware kunst deze is, die geen kunst lijkt te zijn ...'
‘Ik krijg er bijna tranen van in mijn ogen,’ zei ik, ‘van dit opnieuw te lezen.’
‘Toen ik het de eerste keer tegenkwam, realiseerde ik me dat het ging om iets wat ik als kind ook al bewonderde: een soort afstand kunnen nemen van de miserie, door een delicaat slim ingrijpen – zo goed als Castiglione kan ik het niet uitleggen. En als schilder breng ik het ook niet altijd in de praktijk. Maar de synthese van kunde en pijn is dus lichtheid. Doorstoten naar een hoger niveau, als het ware.’
‘Er moet vreugde bestaan’, knikte ik. ‘Zwartgalligheid is de demon.’
‘Ja.’
‘Zou het iets met het land te maken hebben, met het klimaat, dat Italianen deze gedachten hebben verwoord en in de praktijk gebracht? Sprezzatura, zijn proletarische neefje bella figura, en lichtheid?’
‘Wow’, zei ze. ‘Nu denk je als een negentiende-eeuwse romanticus. Duitsers zijn somber omdat ze tussen mistige bossen wonen, en Italianen zijn opgewekt en gracieus omdat ze de zon zien en wijn en olijfolie hebben.’
‘Nee, maar als je erover nadenkt, is Italië misschien wél het meest begunstigde land van de Middellandse Zee.’
‘Daar zit iets in … Hier, je thee.’
Ik hield de warme, dampende beker in mijn hand en voelde me gelukkig om Castiglione, die nu en dan glansde als een subtiele gouddraad in het weefsel van mijn leven. Bij de juiste lichtinval.
Leen Huet is auteur van romans, literaire non-fictie en essays.