Schiet op de jonge kunstenaar! Maken of kraken

Door Evelyne Coussens, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Oostende, Theater aan Zee 2004, Jong TheaterWerk: een selectie voorstellingen van studenten uit theateropleidingen en van jonge makers tout court. Een zevenkoppige jury onder leiding van Peter Anthonissen mag aan de meest beloftevolle producties vier prijzen uitreiken. In die jury zetelt ook ondergetekende, drieëntwintig jaar oud, pas afgestudeerd. Zij kwam, zag en schreef.

Gezien op 02/08, Theater aan Zee 2004,  selectie Jong Theater Werk:

Geen Familie. Niels van der Laan en Jeroen Woe van de Amsterdamse toneel- en kleinkunstacademie bewijzen met deze tragikomische vertelling dat ze niet enkel getalenteerde acteurs, maar ook bekwame theatermakers zijn. In Geen Familie maken we achtereenvolgens kennis met de verlegen Sijs, professioneel 'toelichter' van andermans leven, de gladde Dave, reportagemaker, de eenzame Jacko die net zijn moeder verloren heeft en Jacko's totaal neurotische vader. De verhalen Sijs & Dave versus Jacko & Vader lopen aanvankelijk strikt gescheiden, met dus een hoop (hilarische) rolwisselingen voor de twee acteurs. Maar wanneer toelichter Sijs de 'beroepscode' doorbreekt en onder druk van Dave -alles voor een sappige reportage!- ingrijpt op het leven van Jacko, ontstaat er een versmelting van verhalen die zorgt voor spanning en emotie. Zeker, van der Laan en Woe hebben nog werk. Zo is de dramaturgie slordig uitgewerkt en wapperen er aan het verhaal nog verscheidene losse eindjes, waardoor de mentale ontwikkeling van de personages niet altijd overtuigt. Daarbij ontkracht de plotse versnelling naar het einde toe ("een paar maanden later...") de spanningsboog van de vriendschap die tussen Jacko en Sijs ontstaat. Maar daartegenover staat het sterke acteerwerk, de pretentieloze vormgeving en vooral het frisse concept van de voorstelling: een verademing in de stortvloed aan egoprojecten binnen dit Jong Theater Werk! Geen Familie is een volwaardige productie, geen testcase. Van der Laan en Woe gingen terecht lopen met de TarTarT-residentieprijs.

Gezien op 01/08, Theater aan Zee 2004, selectie Jong Theater Werk:

De gelukkige dagen van Weanne d'Arc. Als dit een evocatie was van de gelukkige dagen van Weanne d'Arc, hopen wij vurig dat de brave maagd tijdens haar mindere dagen zo verstandig is om van het podium weg te blijven. Wanda Eyckerman, derde jaar Toneelacademie Maastricht, omschrijft haar monoloog als volgt: "Over als ge laf zijt, ge u dood verveelt en als ge moed hebt, de wereld voor u open gaat. Ik ga toch niet met opeengeklemde lippen voor me uit zitten staren, en af en toe een schaterlach als ik er de grap nog eens van inzie". Wie zich niét stoort aan deze grammaticale miskleun heeft ongelijk, wie er zich wél aan stoort is met het lezen van de brochure nog niet aan het eind van zijn beproevingen. In het kleine kamertje van de oude drukkerij waar de voorstelling plaatsvindt, staan een zetel en een televisie. Het zijn sobere decorstukken waartussen Eyckerman zich beweegt met theatrale bevlogenheid. Ze is zwaar opgemaakt, excentriek gekleed en steekt meteen van wal. Het publiek wordt deelgenoot van haar diepste zielenroerselen. Tenminste, zo zouden wij de onzin die zij uitkraamt durven benoemen. De tekst bezit geen enkele inhoudelijke slagkracht, laat staan logische samenhang of poëtische zegging. Wij begrijpen dat niet iedereen zinnige dingen te vertellen heeft, maar laat wie dat niet heeft, dan in godsnaam zwijgen, of op z'n minst in alle bescheidenheid spreken. _But on the contrar_y. Eyckerman — een Vlaamse pur sang — bedient zich van een geaffecteerd Nederlands accent, een bombastische taal en een jammerlijk gebrek aan acteertalent om haar hoogstpersoonlijke niets te verkondigen. Hier staat een ego in haar puurste vorm. Het lijkt wel een ziekte binnen dit Jong Theater Werk: een totaal gebrek aan schrijftalent, creatieve ideeën of conceptuele inspiratie mondt gegarandeerd uit in weinig verrassende egomonologen waarin "voor het voetlicht komen" het enige doel lijkt te zijn. Ook bijvoorbeeld Rauwkost, Eye Am en Bombsong bezondigden zich aan dit soort pretentie. Maar nooit krulden onze tenen zó in onze schoenen als tijdens de Gelukkige dagen van Weanne d'Arc.

Jong tegen jong.

Eén recensent. Twee (ongepubliceerde) recensies. Drie makers. Wat partij één en drie in dit geval nauwer aan elkaar bindt dan de normale kat-en-hond-verhouding is de status van hun beider werk: zowel de voorstellingen als de recensies zijn creaties van jonge en beginnende scheppers  - als we even, met dank aan de visie van bijvoorbeeld theatermaker-publicist Bart Meuleman, ook de recensenten tot de schrijvers rekenen. Dat plaatst de ene jonge schepper tegenover de andere: een bijzonder precaire situatie, vooral gezien de fundamenteel ongelijke machtsverhouding binnen deze relatie. De pen van de jonge en meestal nog gezichtsloze recensent maakt of kraakt tegenwoordig even hard als die van de habitués: namen doen er nauwelijks nog toe, zolang de sterren maar geplakt worden. De beginnende maker kan het oordeel van zijn leeftijdsgenoot alleen maar lijdzaam ondergaan. Dat maakt sommige mensen kwaad. Zo werd collega Liv Laveyne van De Morgen na haar (gematigd) negatieve recensie over Eye Am - eveneens te zien binnen de selectie - door een boze moeder aangeklampt met de vraag "of zij eigenlijk ooit wel haar puberteit had meegemaakt". Dit soort reacties bewijst dat het voor veel mensen not done is om een jonge, beginnende maker neer te sabelen. Zeker niet als je in hun ogen zélf nauwelijks de luiers ontgroeid bent.

Portrait of the critic as a young artist

Het is inderdaad een problematische toestand. Ook voor de jonge recensent zelf, als dat een geruststelling mag zijn. Hét methodologische probleem waar hij/zij mee worstelt bij het plaatsen van jong werk, is het zo dikwijls aangeklaagde gebrek aan 'métier'. Wie vijfentwintig is, heeft in het beste geval een kleine tien jaar kijkervaring achter de rug. Zelfs met een grondige theoretische scholing is dat te weinig voor een panoramisch overzicht over het vroegere/huidige theaterlandschap en de mogelijks langzame evoluties die zich in dat veld ontwikkelen. Hoe moet zo'n groentje (ver)nieuwe(nde) voorstellingen in een juiste context plaatsen? Het gevaar is reëel dat jonge makers stijlvormen of concepten ontwikkelen die teruggrijpen naar of zich afzetten tegen een bredere historische ontwikkeling, maar door de té jonge recensent niet als zodanig herkend worden. Het is het cliché van het "jonge, miskende genie": aanvankelijk gekraakt door -achteraf als blinde nitwits bestempelde- critici, later uitgegroeid tot een gevierd stijlicoon. Wie weet is Wanda Eyckerman binnen tien jaar de nieuwe goeroe van de avant-garde, en wordt mijn recensie dan met hoon overladen omwille van het overduidelijke gebrek erin aan visionair inzicht. Omgekeerd wordt het "frisse concept" van Geen Familie door ervaren collegae misschien nu al uitgespuwd als totaal achterhaald. Dit gebrek aan ervaring binnen cultuurredacties is een bekend probleem, dat samenhangt met grote woorden als commercie, consumptie en globalisering. Stof genoeg voor een dozijn cultuurpessimisten, maar laat ons daar vooral niet in blijven steken.

Een minstens even heikel probleem is van meer algemeen menselijke aard: de morele dilemma's van de jonge criticus. Zonder in meligheid te vervallen, mag ik wel stellen dat het niet altijd makkelijk is, laat staan aangenaam, om empathie overboord te gooien en professionaliteit te laten primeren. Zeker niet als het gaat om leeftijdsgenoten/zielsverwanten wiens zoeken en tasten zo herkenbaar is. Over hoeveel empathie mag een recensent beschikken? In het begin van de jaren tachtig schaarden jonge recensenten als Klaas Tindemans zich openlijk in het kamp van leeftijdsgenoten als Fabre, de Keersmaeker en Decorte, vernieuwers die op dat moment tegen de schenen van de ingedommelde stadstheaters kwamen schoppen. Tindemans' sympathieën vertaalden zich op niet mis te verstane wijze in zijn recensies in De Standaard. Daar zit een deontologisch reukje aan, maar helemaal onbegrijpelijk is het niet: iedere kunsttak heeft immers zijn eigen kleine wereld waarin de Don Camillo's en de Peppone's elkaar willens nillens kruisen, en ook wel eens samen een pint gaan drinken. En niet zelden maakt een bepaalde generatie kunstenaars kunst die voor generatiegenoten relevanter en interessanter is dan wat er elders gemaakt wordt. Maar wat schrijf je dan als zo'n interessante jonge voorstelling plots niet langer gelijk staat aan 'kwaliteit'? Simpel is anders, I tell you. Zelfs los van de artistieke kwaliteit van het werk of een eventueel persoonlijke binding met de maker, ervaar ik al een soort van schuldgevoel over het feit dat ik als drieëntwintigjarige moet oordelen over het werk van iemand die zich in dezelfde wankele startpositie bevindt.

De valkuil van Slappe Koek

Daar sta je dus als jonge recensent, met je gebrek aan ervaring en je instinctieve voorkeuren. Toch moet er geschreven worden. Twee opties dienen zich aan. a.) Je negeert alle genoemde existentiële twijfels en je schrijft vlammende, bevlogen en af en toe ook compleet foute recensies. Je vergeet je eigen beperkingen en sympathieën. In je arrogantie kraak je genadeloos, bezing je lyrisch en ga je af en toe duchtig op je bek. Als je de bal mis slaat, sla je hem meteen ook goed mis. Op premières proberen makers vitriool in je glas schuimwijn te doen. b.) Als je een beetje je best doet, kan je iedereen tevreden stellen. Je blaast niet te warm, maar ook niet te koud. Je schrijft vriendelijke, weinig ophefmakende recensies. Het adjectief 'halfzacht' staat op je voorhoofd te lezen. Op premières geven makers je glimlachend de toastjes door.

Mijn standpunt moge duidelijk zijn. Schiet op die jonge maker! Want het gevaarlijke alternatief, waar bovenstaande problemen bij jonge critici nochtans makkelijk toe kunnen leiden, is de Grote Grijze Recensie, de Slappe Koek Recensie. Die halfslachtigheid vind ik niet enkel vanuit mijn persoonlijke verlangen naar helderheid een worst case scenario. Ik vind deze mossel-noch-vis-houding ook helemaal niet te rijmen met de intrinsieke functie van kunstkritiek. Een recensie moet in de eerste plaats een publiek informeren, laten reflecteren én uiteindelijk ook zelf een oordeel formuleren -hoewel over dit laatste discussie bestaat. Bovendien moet een recensie de maker een zekere vorm van feedback geven. Publiek noch maker zijn gebaat bij een stuk dat blijft hangen tussen kant en wal, en ik heb het daarbij niet louter over stijl. Positie kiezen staat niét in contradictie met "nuanceren". Integendeel, enkel wie duidelijk stelling kiest kan die achteraf verfijnen. Dobberen is gemakkelijk ... en maakt nuanceren overbodig.

Nee, dan zeg ik, in het belang van publiek én maker: Schieten! Nie pleuje!  .

Natuurlijk moet je schieten vanuit de juiste motivatie. Het spreekt vanzelf dat een gratuite profilering van de recensent niet aan de orde is. Een maker mag nooit willekeurig gekraakt worden, vanuit een pervers gevoel van macht. Cruciaal is het opstellen van hiërarchisch gestructureerde criteria die de recensent hanteert, expliciteert en respecteert. Alleen zo staat een criticus tegenover om het even welke maker — debuterend of ervaren — recht in zijn schoenen. En loopt hij met een bepaalde recensie tegen de muur, dan is het tenminste met opgeheven hoofd. Integriteit en consequentie zijn wat dat betreft sleutelwoorden.

Een kwestie van criteria

Dé hamvraag met betrekking tot jonge makers is natuurlijk welke plaats de praktische, financiële of mentale omstandigheden van hun "jeugd" (lees nog steeds: geringe ervaring) innemen binnen de hiërarchische criteria van de recensent. Dat ligt natuurlijk voor elke recensent anders. Bij de ene bengelt het criterium "jeugd" onderaan het lijstje, bij de andere wordt onervarenheid als een verzachtende omstandigheid meegenomen in de toetsing. Hier hebt u mijn checklist met criteria, toegepast op de twee besproken voorstellingen. In dalende volgorde van belangrijkheid…

_Kwalitei_t. Ondanks de subjectiviteit waarover ik daarnet sprak, mogen we wel aannemen — correct  me if I'm wrong — dat maatstaven als vormelijk vakwerk, inhoudelijke authenticiteit en vormelijke/inhoudelijke originaliteit -kortweg samengevat onder de noemer 'kwaliteit'- door iedere recensent getoetst worden. Even recapituleren voor beide voorbeelden. Geen Familie gaf blijk van een uitgekiende structuur en degelijk acteerwerk, bouwde volledig op zelfgeschreven teksten en verraste door zijn frisse concept. De gelukkige dagen van Weanne d'Arc was ondermaats geacteerd, inhoudelijk slaapverwekkend  en zéér déja vu wat de presentatie betrof.

Cru? Bovenstaande overwegingen zijn in mijn ogen doorslaggevend bij het schrijven van een recensie. Er moet kwaliteit zijn, punt. Jong of oud, rijk of arm: wie met zijn artistieke werk naar buiten komt, moet zorgen dat het minstens aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoet. Dat wil niet zeggen dat er niet genuanceerd kan worden. Die nuancering wordt ingelast op basis van de volgende drie criteria, die uitermate persoonlijk zijn en waarvan de geldigheid gerust kan en mag betwist worden.

_Context. Geen Famili_e en Weanne d'Arc werden getoond in een ideale context, en dat was paradoxaal genoeg pech voor de makers. Binnen het Jong Theater Werk bekleedde niemand de positie van underdog: de aparte selectie op zich, uitgedragen in een eigen programmabrochure, communiceerde duidelijk aan het publiek dat het over een verzameling pril werk ging. Alle makers zaten in hetzelfde schuitje en hadden dezelfde kansen gekregen, waardoor het criterium 'pril' ten overstaan van de 'concurrentie' aan gewicht verloor. Mochten Geen Familie en Weanne d'Arc getoond worden naast pakweg een Fabre, een Rijnders en een Van Hove, dan zou die context meer begrip gegenereerd hebben. Je kan het vergelijken met binnengaan op een examen vlak na de primus van je jaar: de prof verwacht van jou nog nauwelijks drie zinnige woorden na elkaar. In een context van gelijkwaardigen daarentegen vermindert de druk, en dus mag er scherper geoordeeld worden. De kijkverwachting speelt hier een belangrijke rol.

_Pretenti_e. De manier waarop een werk publicitair voorgesteld wordt of zélf met de toeschouwer communiceert, zijn factoren waar ik misschien wel overgevoelig voor ben. Pretentie is een criterium dat voor mij nauw samenhangt met 'jeugd', en de combinatie van beide levert in mijn geval een welhaast allergische reactie op. Precies omdat we allemaal nog maar aan het begin van de weg staan, word ik bijzonder onpasselijk van vage programmafolders, onbegrijpelijke teasers -vreselijk woord trouwens-, zoek-maar-uit-waar-het-over-gaat-persberichten en dergelijke meer. Die pretentie in de externe communicatie is niet zelden de verantwoordelijkheid van het organiserende kunstencentrum, maar helaas zit die attitude al even vaak in de voorstelling zelf: de egotripperij van een Weanne d'Arc met haar theatrale bullshit, haar nietszeggende intellectualisme en haar verhevenheid boven het simpele publiek zorgen ervoor dat wat een negatieve recensie geweest zou zijn, nu ronduit vernietigend wordt.

Een klein tegenvoorbeeld, om mijn adrenalinepeil wat te doen dalen: de Parabel van een teleurgang door Anna Vercammen en Joeri Cnapelinckx, eveneens te zien binnen de selectie Jong Theater Werk. Een zwakke tekst, een mager concept, een meisje dat onbedoeld vals zingt. Twee enthousiaste mensen doen maar wat op een podium. Sympathiek, maar zonder niveau. Het resultaat zou onverbiddelijk een negatieve recensie zijn, kwaliteit primeert immers. Maar de woorden zouden wél op een gouden schaaltje gewogen worden ...

Potentieel. Welk gewicht legt het feit dat een werk door een 'jonge', 'onervaren' maker is gecreëerd, op de schaal van de recensent? Hoe moet die zich (als jonge recensent) gedragen tegenover het criterium 'jong'? Het is de vraag waar het allemaal om begonnen is, een vraag die voor mij onlosmakelijk verbonden is met de wedervraag of dit jonge werk veel of juist geen potentieel heeft. In mijn ogen kan bij de beoordeling van een werk het criterium 'jong' enkel een verzachtende invloed hebben, als een maker potentieel bezit dat zich in dat werk nog niet heeft geopenbaard. Voor een jonge maker zonder potentieel is het criterium van zijn onervarenheid van geen tel, want zijn werk zal ook later geen kwaliteit bezitten. En daar zit hem nu net de moeilijkheid: hoe zie je dat een jonge maker/werk potentieel heeft? Het is een cruciale, maar problematische vraag, aangezien het begrip zelf op een afwezigheid wijst, een niet-zijn. En het is geweten van afwezigheden dat ze moeilijk op te sporen vallen.

Ik zou noch over Woe en Van der Laan, noch over Eyckerman durven zweren dat ze potentieel bezitten. Wat ik gezien heb was een momentopname in hun ontwikkeling, en het zou nattevingerwerk zijn om hun toekomst te voorspellen. Ik kan de vraag naar potentieel dus niet met zekerheid beantwoorden, waardoor het als criterium zijn geldigheid verliest: voor mij telt kwaliteit, geen kwaliteit-in-potentie. Makers leggen een bepaald parcours af en ik zal hen bij iedere stap in dat parcours opnieuw eerlijk evalueren, ongeacht de richting die ze inslaan. Als dat mysterieuze potentieel werkelijk aanwezig is, zal het zich niet laten hypothekeren door een slechte recensie, daar heb ik vertrouwen in. Kort en goed: jeugd of onervarenheid zijn voor mij als recensent van zo goed als geen tel.

Kleur bekennen!

Groene critici moeten tegenover leeftijdsgenoten morele of methodologische twijfels opzij zetten. Wie de arrogantie heeft om z'n eigen maatstaven te bepalen en ze consequent toe te passen, staat recht in z'n schoenen, ongeacht de maker die hij voor zich heeft. Een dergelijke authenticiteit dwingt natuurlijk meer respect dan sympathie af, maar dat zij dan maar zo. En wat de jonge maker zelf betreft: ik ben ervan overtuigd dat heldere feedback hem vanuit de specificiteit van zijn jong-zijn meer zal baten dan grijze toegeeflijkheid. En zo is een heel klein beetje oorlog soms beter voor iedereen.

 

Eigenlijk gaat het hier vooral om 'beginnende' scheppers, want je krijgt natuurlijk net dezelfde verhouding wanneer een lucide opa van zeventig met een late recensentenroeping schrijft over een debuterende maker van pakweg veertig. Het is dus meer een kwestie van weinig ervaring dan van een prille leeftijd. Maar omdat het nu toevallig zo is dat Van der Laan, Woe, Eyckerman en ikzelf niet enkel onervaren maar ook nog eens jong zijn, blijf ik hier de laatste term hanteren. Met uw welnemen.