Samen ondernemen is een kunst

Door Wouter Hillaert, op Fri Sep 07 2012 12:51:00 GMT+0000

Een economie die niet draait op onderlinge concurrentie, maar op de kracht van het collectief. Waarin niet winstcijfers, maar mensen de koers bepalen, als mede-eigenaars. Dat is wat de coöperatieve ondernemingsgedachte voorstaat. Met melk kan het, met voetbal kan het, met alternatieve energie kan het. Kan het ook met kunst?

Als 2012 door de VN is uitgeroepen tot het jaar van de coöperatie, dan moet het wel gaan om een waardig economisch alternatief. Wereldwijd voorzien coöperaties ruim honderd miljoen jobs, 20% meer dan multinationals. Er zijn ook meer wereldburgers die investeren in coöperaties dan dat er beleggen op de beurs: in de VS en Canada is bijna één op drie burgers coöperant, in Noorwegen bezitten consumentencoöperaties 25% van de consumentenmarkt.

Het succes van dit model? Coöperaties verzoenen maatschappelijke aandachtspunten die we onder het neoliberale marktdenken als tegenstellingen zijn gaan beschouwen: economie en democratie, financiële en sociale winst, het belang van het individu en het belang van de groep. ‘Winst voor iedereen’, zo betitelde Freya Van den Bossche, minister van Sociale Economie, haar jongste beleidsdag voor de coöperatieve praktijk. Een veelzeggende titel: het gaat coöperaties – zoals elke onderneming – om handel drijven en geld verdienen op de markt, maar hun kapitaal staat ten dienste van de mensen in en rond de onderneming, en niet andersom.

Lang niet elk van de 40 000 Belgische coöperaties of cvba’s – in 2001 waren dat er nog maar 30 000 – heeft een sociaal doel. Maar overal hebben leden-vennoten wel inspraak in de aanpak, los van hun financiële aandeel. Ze krijgen een redelijke vergoeding voor hun inbreng – het zogenaamde dividend – maar kunnen ook samen beslissen om er de coöperatie en haar doelen verder mee uit te bouwen: pakweg investeren in groene stroom (Ecopower), duurzaam boeken drukken (Acco) of voetbal bevorderen in de regio (OHL).

Samenwerking is het basisprincipe. Verenigd realiseren coöperanten voordelen die ze apart niet zouden kunnen bereiken. Niet winstmaximalisatie telt, maar de gedeelde doelstelling. Zo voelen leveranciers, gebruikers of werknemers zich veel nauwer betrokken. ‘Het bedrijf is van ons’, zegt een arbeider bij de Baskische koepelcoöperatie Mondragón in de filmdocumentaire _Shift Change _(2012). ‘We hebben geen baas zoals in andere bedrijven. Wij zijn allemaal baas.’ Volgens een hoger kaderlid maakt net die betrokkenheid dat Mondragón en zijn coöperaties competitief worden met de wereldtop. ‘Dit is de toekomst van alle arbeid!’

DROMEN EN DADEN

Niet toevallig begint ook de Vlaamse kunstensector enig snuffelgedrag te vertonen. Wanneer de overheid zich terugtrekt, en de vrije markt zich bezwaarlijk aandient als een frisse nieuwe vijver voor cultuur, is het elders zoeken naar oplossingen. Is het coöperatieve model een reële piste om zowel nieuwe investeringsbronnen aan te spreken als meer lokale betrokkenheid bij kunst te creëren? Dat zouden dan twee vliegen in één klap zijn, voor de beide grote thema’s waar zowat elke kunstorganisatie momenteel van wakker ligt.

Alleen is kunst geen kaas of stookolie. Niet alles wat kunstenaars of culturele organisaties produceren, is op dezelfde wijze economisch verhandelbaar als materiële producten, laat staan dat je met kunst makkelijk winst maakt. Directe inspraak van investeerders lijkt ook te botsen met het heilige principe van artistieke autonomie. En dan zijn er nog de juridische drempels. Zo kan je als cvba niet langer beroep doen op subsidies uit het Kunstendecreet.

Enig onderzoek is dus vereist. Wat willen we? Wat is mogelijk? Hoe structureren we dat? Precies in die fase zitten een aantal kunstenorganisaties nu. Hun dromen en plannen zijn net zo verscheiden als hun aard, en ook net zo veelzijdig als de mogelijkheden die de Belgische wetgeving voorziet om coöperaties op maat uit te bouwen.

Samenwerking is het basisprincipe. Niet winstmaximalisatie telt, maar de gedeelde doelstelling

Zo bekijkt de kunsteducatieve organisatie ABC de voor- en nadelen van een cvba-structuur voor de groeiende vraag van scholen om hun klassen cultuurprikkelend in te richten: een handelsactiviteit die aanschurkt tegen de grenzen van wat in een vzw-structuur wettelijk mag. De sociaal-artistieke Unie der Zorgelozen droomt van een coöperatie voor de verbouwing van de Scala, haar stek in Kortrijk. En Vooruit wil naar aanleiding van zijn eeuwfeest zijn glorieuze verleden in ere herstellen met de oprichting van SuperCoop, een coöperatieve die vanaf eind 2013 meer levensvatbaarheid en bewegingskracht wil bieden aan kleinschalige artistieke, creatieve en/of maatschappelijke initiatieven die nu niet boven het maaiveld uitkomen.

Nog zo’n groots plan delen de HUB en CultuurNet met de Brusselse kunstorganisaties Beursschouwburg, Q-O2, Globe Aroma en Met-X. Samen mikken ze op een coöperatie rond crowdfunding, met zowel culturele participanten als producenten. ‘Denk aan de Nederlandse site voordekunst.nl, waar mensen twintig of vijftig euro kunnen schenken aan artistieke projecten’, aldus Frederik Lamote van de opleiding Sociaal Werk aan de HUB. ‘Alleen zien wij het breder. Mensen kunnen financieel bijdragen, maar ook kennis, competenties, materiaal of vrijwilligerswerk aanbieden. Zo hoop je dat gebruikers actief gaan meewerken aan creaties, dat er een artistieke dialoog ontstaat. De focus ligt op participatie.’

Lamote benadrukt wel dat het om kleine projecten gaat. ‘Het is niet de bedoeling dat dit plan de cultuursector ooit structureel moet gaan financieren. We beogen een aanvulling op het bestaande subsidiesysteem, zeker geen vervanging.’ Om dit hele plan te ontwikkelen, wordt een onderzoeksaanvraag ingediend bij het Europees Sociaal Fonds.

CREATIEF OP DE ZEEDIJK

Het verst staat – naast de artistieke projectruimte PostX rond beeldend kunstenaar Wouter Cox in een voormalig postkantoor in Merelbeke – het Oostendse kunstencentrum Vrijstaat O.: dat wil tegen nieuwjaar een heuse Cultuurcoöperatie opgericht hebben, naast de eigenlijke vzw. ‘Het is ons opgevallen dat wij sommige mensen niet bereiken, en dat er in een kunstencentrum maar weinig contact is tussen artiesten, publiek en andere stakeholders’, zegt artistiek leider Hendrik Tratsaert. ‘Er gebeurt ook weinig bottom-up. Nochtans komen mensen vaak aankloppen met de vraag of ze onze mooie ruimte op de Zeedijk niet ook eens zelf mogen gebruiken, voor pakweg hun breiclub. We hebben ons ernstig afgevraagd hoe we al die noden konden combineren.’

Met Coopburo, het adviescentrum van Cera voor de coöperatieve praktijk, werd een structuur op maat uitgetekend. De motor ervan zijn actieve coöperanten die eigen (zelfvoorzienende) activiteiten kunnen opzetten in de ruimte van Vrijstaat O., terwijl ‘stille coöperanten’ en grotere investeerders als Cera het nodige kapitaal inbrengen voor de prefinanciering ervan. Daarnaast voorziet de Cultuurcoöperatie in een fonds voor open calls voor artistieke projecten in de breedste zin, beheerd door een jury vanuit de coöperanten.

‘De coöperatie zal natuurlijk andere artistieke maatstaven hanteren dan het kunstencentrum’, aldus Tratsaert. ‘De grote winst is de laagdrempeligheid, dat het van onderuit gebeurt en dat er creatieve projecten zullen uitkomen die wij anders nooit zouden bedenken. Onze ruimte kan een verlicht volkshuis of cultuurcafé van en voor creatievelingen worden, waarvan je hoopt dat er ooit projecten doorstromen naar het kunstencentrum zelf.’

Wel moet Vrijstaat O. zijn businessplan nog op punt stellen, omdat cultuur geen materieel verhandelbaar product is. ‘Het is zoeken naar passende modellen van gemengde financiering, en creatief zijn. Zo betalen we ons dividend de eerste vier jaar niet financieel uit, maar in de vorm van een culturele return: culturele uitstappen, atelierbezoeken, noem maar op.’

TEGEN DE MONOCULTUUR

Minstens op papier breken deze coöperatieve dromen en daden met een paar principes waarop onze kunstproductie nu stoelt. Ze installeren een parallelle economie waarvan niet de eigen artistieke profilering, maar wel samenwerking en sharing het grondbeginsel wordt. Ze versterken niet alleen de onderlinge interactie tussen cultuurorganisaties – die je trouwens al jaren ziet in de aanwas van coproducties en in co-housingsinitiatieven als OPEK in Leuven – maar zoeken ook duurzame uitwisseling met cultuurgebruikers. Alternatieve economie meets cultuurparticipatie meets culturele democratie.

De gedroomde cultuurcoöperaties spreken extra krachten in de lokale gemeenschap aan

Vooral dat laatste is nieuw. De gedroomde cultuurcoöperaties spreken extra krachten in de lokale gemeenschap aan, en geven inspraak en medeverantwoordelijkheid in ruil. Gedaan met die lange traditie van cultuurproducenten als schatbewaarders van artistieke kwaliteit, van ‘wat goed is voor de mensen, omdat wij het goed vinden’. Het zaait de kiemen voor meer diverse cultuuruitingen, in een veld dat van buitenaf wel eens een verticale monocultuur durft te lijken.

‘Coöperaties kunnen correcties mogelijk maken op de strakke filter van de grote instituten’, meent Tratsaert. ‘Misschien wordt de spoeling daardoor dunner, maar ik geloof dat ze ook interessanter kan worden. Want laat ons eerlijk zijn: sinds de institutionalisering van kunst en cultuur is er geen underground meer. Ik hoop dat initiatieven als het onze, samen met internet en het community-denken, die minder officiële cultuur weer meer kansen geeft.’

Niet alleen in de kunsten, ook binnen de coöperatieve traditie zouden deze cultuurcoöperaties een andere wind doen waaien, zo leert Matthieu Vanhove van Coopburo, tevens voorzitter van de Nationale Raad voor de Coöperatie. ‘In de klassieke coöperatie bundelen zich ofwel consumenten, ofwel producenten. Automatisch focussen zij op financiële transacties: “wat moet het kosten?” of “hoeveel betalen jullie?”. Wat cultuurorganisaties nu bedenken, zijn veeleer voorbeelden van multi-stakeholderscoöperaties: ze verenigen klanten én leveranciers rond een gedeeld thema. Ook in de zorg- en de biosector zie je dat steeds meer.’

SAMEN STERKER

Betekent die dialoog met toeschouwers-coöperanten het einde van alle artistieke autonomie? Het is maar hoe je ‘autonomie’ begrijpt. Het cultuurveld heeft zijn autonomie altijd vooral inhoudelijk begrepen en bevochten. Nochtans is zijn economische afhankelijkheid van de overheid veel bepalender, voor hoeveel het moet produceren, in welke categorieën dat kan, en met welke middelen. In zo’n relatie artistieke vrijheid opeisen doet vooral denken aan een gekooid vogeltje dat het recht opeist om te zingen zoals het wil. Echte vrijheid is economische zelfbeschikking, tussen een agressieve vrije markt en een bevoogdende staat.

Precies in die grijze zone heeft de coöperatieve beweging altijd zijn rechten opgeëist. Door de massa’s te verenigen, fungeerden grote historische coöperaties als platforms om de politieke slagkracht van bepaalde groepen te vergroten. Dirk Barrez, journalist bij De Wereld Morgen, heeft die coöperatieve traditie nauw bestudeerd. ‘Economische kracht sloot aan op syndicale kracht, en dat vertaalde zich in politieke macht. Zo kon een coöperatie tegen de overheid zeggen: jij moet ons een plek gunnen in de samenleving.’

Echte vrijheid is economische zelfbeschikking, tussen een agressieve vrije markt en een bevoogdende staat

Barrez geeft het voorbeeld van de coöperatieve supermarktketens Coop en Migros, de grootste werkgevers van Zwitserland. Ze bezitten ook benzinestations en een bank. Coop heeft zelfs een eigen spoorweglijn voor meer ecologisch transport vanuit de magazijnen. En Migros bezit boekhandels én een museum voor hedendaagse kunst in Zürich. Met zijn Kulturprozent investeert de laatste coöperatie ook jaarlijks een kleine dertig miljoen euro in kunst en cultuur – ruim een kwart van de middelen van het Vlaamse Kunstendecreet.

Het houdt natuurlijk geen steek om de historische coöperatieve beweging te vergelijken met de zoektocht van enkele cultuurorganisaties naar aanvullende economische modellen, maar Barrez trekt er wel een besluit uit voor het hele cultuurveld. ‘De grote zwakte van de cultuursector is dat hij zo weinig coöperatief denkt. Dat zag je nog maar eens in het cultuursubsidiedebat. De winnaars hielden zich gedeisd, de verliezers reden voor zichzelf. Men trekt niet aan één zeel. En dat is wat coöperaties net wel doen: samen meer macht genereren.’

Ook Vanhove pleit voor meer coöperatief bewustzijn bij de hele sector. ‘Zou het ondenkbaar zijn dat de winnende organisaties hun nieuwe dotatie over een periode van drie jaar opbouwen, terwijl de verliezers die over dezelfde periode afbouwen? Dat is wat coöperatie inhoudt: niet alleen je eigen kortetermijnbelang zien, maar ook het collectieve langetermijnbelang.’

KUNSTENAARS, VERENIGT U

Hoe zo’n meer coöperatieve geest er dan concreet kan uitzien? Het valt Barrez op dat alle geplande coöperaties uitgaan van bemiddelende kunstencentra, en niet van de artiesten zelf, de producenten. ‘In een sector die zo top-down functioneert als de kunsten, is het nochtans in hun eigen belang dat kunstenaars een en ander zelf in handen nemen. Denk aan al die erg talentrijke muzikanten die ooit in de problemen zijn gekomen met “de business”: ze verpatsten hun rechten, werden uitgebuit door platenmaatschappijen … Ook vandaag blijven het vooral de tussenpersonen die aan kunst verdienen.’

Volgens Barrez ligt dat ook aan de kunstenaars zelf. ‘Zij zijn te weinig gestructureerd om te wapenen. Theateracteurs, beeldende kunstenaars, filmproducenten: net zoals de boeren zouden ze vanuit een coöperatie veel terrein kunnen heroveren op de distributeurs. Aan de klaagmuur staan, haalt weinig uit. Neem je verantwoordelijkheid en organiseer je. Dat is coöperatie.’ Zoals de moloch Sabam, dan? Barrez erkent dat deze coöperatieve structuur niet ideaal werkt. ‘In heel grote coöperaties wil het wel eens gaan mangelen aan het bottom-up karakter. Je krijgt bureaucratie en sclerose, en het eigenbelang van het instituut op zich.’

Er zijn ook andere voorbeelden. Zo plannen de Pianofabriek en het Rits – beide met een vakopleiding podiumtechniek – een studie naar de haalbaarheid van een coöperatie voor de culturele sector, en in het bijzonder voor podiumtechnici. ‘De markt voor podiumtechnici is ontregeld: nieuwe mensen komen te weinig aan de bak, en ervaren mensen hebben te veel werk’, legt Geert Steendam van de Pianofabriek uit.

‘In een coöperatie kunnen we het overzicht herwinnen dat interimkantoren missen, drukken we overhead- en infrastructurele kosten en delen we kennis en materiaal – denk aan de klassieke camionette. Eventueel gaan we naar een gemengd coöperatief model, met niet enkel technici, maar ook met gezelschappen en andere cultuurproducenten, die zo op een veel eenvoudigere manier garanties krijgen op een goede service. We sluiten trouwens niet uit dat ook artiesten er deel van willen uitmaken. Dat moeten we allemaal nog onderzoeken, in overleg met de sector.’

EZELTJE STREK JE?

Kortom, er beweegt wat in de kunsten. En er blijft nog heel veel open. Over de ideologische winst van het coöperatieve gedachtegoed zal je weinigen horen tegenpruttelen. Voor de zakelijke kant moet er wel nog veel water door de Rijn. De coöperatie is geen ‘ezeltje strek je’. Het is louter een technische vorm voor een economische activiteit. En de mate waarin die economische activiteit in de kunsten rendeert, ligt voor theatermakers heel anders dan voor muzikanten of schilders met wereldfaam.

Een coöperatie blijft slechts een model. Het garandeert geen succes

Zo toont Vanhove zich eerder sceptisch over de verwachting dat mensen zomaar geld zullen willen wegschenken aan artistieke projecten, of bereid zijn meer te betalen voor coöperatieve kunstproducten. ‘Als je melk van Joyvalle koopt, weet je: die kost achtenzestig cent. Maar zou je er nog een halve euro naast leggen voor de boeren?’ Vanhove waarschuwt dat de coöperatieve vorm niet het wondermiddel is voor alle problemen. ‘Nee, het is gewoon een extra kanaal. Misschien geef je meer stem aan nieuwe mensen – kunstenaars, creatievelingen of gebruikers – maar een coöperatie blijft slechts een model. Het garandeert geen succes.’

Barrez legt dan weer de nadruk op goede afspraken vooraf. ‘Wat doe je met artiesten die het collectieve forum gebruiken om iets te ontwikkelen wat plots een mondiaal commercieel succes blijkt te zijn, zoals Studio 100 bij de VRT? Hoe vermijd je dat het collectief de lasten betaalt, en de succesvolste kunstenaar met de lusten gaat lopen? Zulke problemen moet je voorzien. “The winner takes it all” strookt niet met de coöperatieve gedachte.’

Het Afrikaanse gezegde ‘met één vinger maak je geen vuist’ doet dat wel. Solidariteit. Samenwerking. Zelfbestuur. Inspraak. Het zijn coöperatieve waarden die de kunst niet zullen redden, maar die wel minstens een meer duurzame cultuurproductie kunnen installeren. Ze maken ‘een groter maatschappelijk draagvlak voor de kunsten’ eindelijk concreet.

Wouter Hillaert is podiumredacteur bij rekto:verso.