Rockromantiek
Door op Sat Mar 17 2012 08:11:42 GMT+0000Romantiek is klinisch dood in de kunsten maar kent een tweede, schijnbaar eeuwig leven binnen de massacultuur. De kunstenaar die thans nog een blik van het merk Schoonheid, Emotie & Zelfexpressie opent, doet dat met een vette knipoog of onderkoelde ironie. Wie het alsnog écht meent, wordt gewoonlijk weggezet als onverbeterlijk naïef. De uitzonderingen, genre Jan Fabre, bevestigen de regel die zegt dat de romantische erfenis nog enkel als conceptuele geste kan worden geactualiseerd: niks geloof in het product, louter metacommentaar op een resem clichés. Niet: ‘Ik voel, dus ik ben’, wel: ‘Ik speel met conventies, dus ik maak legitieme pomo-kunst.’ Je moet het wel op een geloofwaardige manier kunnen doen, met het soort van gepaste afstand die ophoudt net voor de grens waar het hypercynisme begint. De gelauwerde pomo-artiest werkt voorbij de romantische moderniteit, maar laat net dat tikkeltje twijfel toe dat zijn onoprechtheid oprecht maakt.
Ondertussen boekt de firma Romantiek & Co jaar na jaar woekerwinsten binnen de populaire muziek. Romantiek voor de massa is er, voorspelbaar, in twee soorten. Ofwel de kitschvariant, genre Vlaamse schlager of Engelstalige popdeun die lief dan wel leed bezingt, en zo altoos uitkomt bij een jubilerend uitgeschreeuwd: ‘Ik hou van jou!’, of een treurig gemompeld: ‘I’ll never forget you …’. Ofwel de fluisterstem van de singer-songwriter of de hartenkreet, ondersteund door piekende drums en japende gitaarklanken, van een exalterend gebarende zanger. Hier de gesuikerde esthetica van de pop met haar violen en uitgekiende productie, daar de ongekunstelde directheid van de rockesthetiek, in brede zin. Gekookt versus rauw, inderdaad: de populaire muziekkeuken varieert de basistegenstelling die volgens structuralist Claude Lévi-Strauss iedere culinaire cultuur vormgeeft (maar niet helemaal, want er is ook een uitgesloten derde: het rotte. _Impro-noise_à la Prurient of Wolf Eyes als ‘rotte muziek’?).
2.
De rockromantiek fêteert de directe muzikale ervaring, privé zowel als publiek, in de besloten ruimte van huiskamer- of oordopjesakoestiek maar ook tijdens een liveconcert. Het luisterende rocklichaam – maar luistert het eigenlijk wel? – verdwijnt in een imaginair hier en nu van klanken en woorden, en vooral in een amorfe reeks resonanties met de klankkast genaamd het onbewuste. De gehoorde song werkt als een spiegel die het lichaam fascineert, opzuigt, in een toestand van totale identificatie brengt. Rock is gevoel is buik is lichamelijk – en het lijf liegt nooit wanneer het uitschreeuwt: ‘This is great!’ De drab van lichaam of onbewuste in het bewustzijn heet onbetwijfelbaar: wat waarachtig aanvoelt, is waar. De sporen kunnen niet ook nog eens worden uitgesproken, daarvoor zijn ze te efemeer. De romantische rockervaring tekent daarom voortdurend woordeloze cirkels rond een onzegbare fysieke gewaarwording van authenticiteit (die is er natuurlijk ook in techno, maar dat genre kent beduidend minder publieke ideologen). Rituele wachtwoorden vervangen de onmogelijkheid van communicatie. Ze zijn steevast voorzien van uitroeptekens, en ze nodigen zonder mankeren uit tot herbeleving. Rockkritiek bespaart op analyse en zegt gedurig: ‘Dit is echt fantastisch: luister, en je zal je eveneens moeten overgeven!’ De overtuigende rocksong is een affectieve dwingeland die imperatief op een collectieve instemming aandringt.
De geslaagde combinatie van gitaren, drums en stem pleegt eerst een hold-up op de zintuigen, vervolgens eist ze het hele vege lijf op. Niet: ‘je lichaam of je leven’, wel: ‘je lichaam voor déze levende ervaring die je leven samenvat’. Luisterplezier verandert in luistergenot, conform de logica van jouissance die Roland Barthes heeft proberen te verhelderen in het canonieke Le plaisir du texte. Tegelijk is er het gebiedende ‘Nog eens!’: nogmaals dit nummer, nogmaals deze cd. De herhaalde bliss-ervaring vergroot de indruk van waarachtigheid en condenseert tenslotte tot een momentaan muzikaal credo. Dat wordt gewoonlijk al snel opgedeeld in intervallen van kleine en grote intensiteiten. Hier het moment van meegaan, aangegrepen worden, capitulatie en onderwerping; daar de ultieme ervaring van verrukking, extase, vervoering. Rockliefhebbers zijn zelfprogrammeurs: iedere geliefde song is een draaiboek richting zelfverlies.
Romantiek was en blijft een kind van de contraverlichting: ze is subjectkritisch. Het individu vindt niet in zichzelf, maar in een Ander dat het ‘ik’ pardoes overvalt, het eigen draagvlak of subjectum. Niks autonomie, alles heteronomie, en tegelijk wordt die beleefd als een hyperindividuele ervaring en smaak. Want overgave is identificatie: het genietende lichaam zinkt joyeus weg in de Ander, het bewuste Ego onderschrijft daarom gedachteloos Rimbauds credo ‘Je est un Autre’. Maar de Ander is altijd ook onvatbaar, ongrijpbaar, onvoorstelbaar. De romantische idee van het sublieme entte deze ervaring op beelden van weidse landschappen, waarin de leegte gedurig een unheimische stilte voor de storm lijkt aan te kondigen. Net als de Hollywoodcinema democratiseerde de rockromantiek het sublieme tot een banaal, op eenvoudige afroep te verkrijgen medicijn voor levenspijn. Geen bergen of zeeën of donkerte die het individu een gevoel van kosmische nietigheid geven, enkel de muzikale mokerslag van een simpele song die het lichaam velt.
De ervaring van overweldiging bot echter snel af: het buitengewone wordt in geen tijd gewoon. Net als het romantische liefdescomplex produceert de herhalingsdwang altijd weer opnieuw een herkenning zonder uitzinnigheid. Gelukkig is er alweer een volgende song, een nieuwe shot authenticiteit. Als een heuse hardloper spoedt de rockromanticus zich van kick naar kick: hij liefhebbert in de schokbeleving die Walter Benjamin al lang voor het succes van Elvis met de moderniteit associeerde. De drang naar ‘nog eens’ geldt in feite niet het sublieme maar het romaneske, de coup de foudre die iedere liefde inwijdt, maar nooit kan bestendigen. Het liedje dat gisteren nog uitgelaten werd omarmd, wordt daarom vandaag afgewezen: voor het verlichte rocksubject is Heideggers beruchte Sein-zum-Tode een levensmotto. Rockromantiek is seriële mono- of polygamie zonder huwelijkssluiting.
Als verwondering, naar het bekende woord van Anaximander, begin en beginsel van de filosofie is, dan is authenticiteit oorsprong en telos van alle rockmuziek. Want rock biedt waarachtige ervaringen omdat ze die tevens verklankt en verwoordt: in deze imaginaire cirkel sluit zich de rockromantiek. De luisteraar heeft een onvervalste ervaring van bliss dankzij de oprechte vertolking van bard, zanger of solerende gitarist. Magische kortsluiting, onmiskenbaar gevoelen van betovering: ‘Mijn waarachtigheid is zijn of haar waarachtigheid.’ Niks bemiddeling, enkel imaginaire identificatie, gespiegelde herkenning, de veronderstelde symmetrie van een gedeelde affectiviteit. De ervaring van authenticiteit voelt direct aan, en tegelijk staat ze volledig in het teken van directheid: ‘metafysica van de aanwezigheid’ (Derrida), maar dan voor dummies. Ze berust feitelijk op een gigantische verdringing, van genreconventies en standaarden over producers en hun doordacht schaafwerk in de studio tot contracten en boekhoudingen. Deze en andere bemiddelingen (h)erkent de rockromantiek enkel als een externe, bezoedelende duivelse kracht die de naam ‘commercie’ draagt. Zij is als een alomtegenwoordig kwaad dat de rockmuziek voortdurend aanvalt, uitholt, uit haar oorspronkelijke baan brengt. De vermeende vijand regeert ook volop buiten de rock, in de wereld van de pop. Hier de zuiverheid van expressie, daar het maakwerk; hier de directe authenticiteit, daar de manipulatie en simulatie van echtheid. Rockromantiek, dat is het collectief fantasma van een onbesmet ‘wij’ tegenover een zondig ‘zij’. Geen rockliefhebber die niet de guilty pleasure kent van de verleiding door een popdeerne, een liedje van niks maar o zo onweerstaanbaar.
Rockromantiek is ideologie is vals bewustzijn. Of zo lijkt het althans. Want je wil niet voorbij je eigen ervaringen kijken, je loochent voluit dat de fysieke betovering voortspruit uit retoriek, je weigert te erkennen dat je in de ban bent van een resem songs die doelbewust een ervaring van authenticiteit ensceneren. Je gelooft in de waarheid van de gecreëerde zinsbegoocheling, je bent zodanig zelfingenomen dat je vergeet dat goochelaars enkel gestandaardiseerde trucjes uithalen. Maar dat is niet het hele verhaal. ‘Het contrast tussen muziek als expressie en muziek als koopwaar definieert de 20e-eeuwse ervaring van populaire muziek’, schreef popsocioloog Simon Frith. Een beetje rockliefhebber weet dat eigenlijk ook wel. Hij is geen willoos slachtoffer van een perfide ideologie, maar prevelt onophoudelijk het schietgebedje: ‘Ik weet wel dat ik word gemanipuleerd, maar toch …’ Ziehier de rockliefhebber: een gespleten subject dat wankelt tussen geloof en ongeloof. Altijd weer opnieuw kiest het voor de geloofssprong, de reserve van het ‘maar toch’. De trouw aan de affectieve ervaring van zelfverpulvering wint het steevast van het knagende besef dat ze een geconstrueerd effect is. Tot het ophoudt. Tot de rockliefde uitdooft of verandert in een object van verlichte nostalgie: ‘Ik ben er te oud voor, maar toch …’
Rudi Laermans is gewoon hoogleraar aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek, KU Leuven.