Requiem voor de jukebox

Door Rudi Laermans, op Wed Jul 27 2011 17:27:41 GMT+0000

In dit driekoppige mini-essay over ‘schijnbaar futiele, louter technische media’ vertolkt Rudi Laermans ook een ‘quasi-politieke’ stem: technologische vernieuwing in de muziekbeleving levert niet noodzakelijk een verdiepende gemeenschapservaring op.

Geen populaire massamuziek zonder muziekmachines, of apparaten die simpele deuntjes of doordachte songs letterlijk binnen handbereik brengen. Paul Valéry kon er zich begin de twintigste eeuw in een van de notities in zijn Cahiers nog hardop over verbazen: je duwt op een knop, en muziek stroomt de kamer binnen (hij had het over de radio, toentertijd een nouveauté). Het tactiele contact met een technisch medium blijft het waarmerk van alle hedendaagse muziekbeleving: de rechter- of linkerwijsvinger doet dienst als de voornaamste geleider van muzikale subjectiviteit. Hij verbindt het tijdperk van de draagbare transistorradio en de majestueuze jukebox – de magische jaren 1960 – met het huidige klikken op een denkbeeldige muis door de iPod-gebruiker of, nog eigentijdser, de abonnee op een digitale muziekwolk, een cloud die na betaling toegang geeft tot een myriade van liedjes (muziek huren, niet ook kopen: de muziekbusiness volgt het voorbeeld van de beeldindustrie).

Elke mp3-speler of muziekwolk is een metaforische jukebox die op individuele afroep een gearchiveerde song laat horen. Ook de jukebox-oude-stijl was een hoogst gebruiksvriendelijke muziekbibliotheek, met een opslagcapaciteit van eerst slechts een handvol, vervolgens honderd, en ten slotte tweehonderd singles. Dat beperkte geheugen deed er niet toe: de sociale functie primeerde. De jukebox was niet zozeer een technisch maar een sociaal medium, een middel om je eigen muziekvoorkeuren met anderen te delen. Wie een muntstuk in de gleuf stak, kon twee nummers kiezen en veranderde een moment lang in een deejay die z’n smaak aan het hele café oplegde. Democratie, versie jukebox: een roulerend despotisme dat iedere aanwezige de kans gaf om goed vijf minuten lang muzikaal te heersen en mee de stemming te bepalen. Meteen een resem songs kiezen, was not done – maar de jukebox werd wel gemonopoliseerd door de jongeren op vrijersvoeten.

Tijdens de gloriejaren van de bollige Wurlitzers, de verchroomde en hoekige Seeburgs, of de pocherige Rock-Ola’s was de jukebox, naast de transistorradio en de lokale coverband, een toonaangevend massamedium. Wat waren Elvis Presley of Bill Haley zonder die imposante, altijd de aandacht trekkende muziekdoos geweest, waaruit op een avond minstens tien keer de hit van de dag weergalmde? Er klonken altijd andere songs voor en na, zodat het al bekende telkens weer verraste, het lichaam overviel en onverwachts in een staat van vreugde bracht (‘ja, nog eens!’) of lichtjes tot zeer begon te irriteren (‘oh nee, niet weer “It’s Now or Never”!’). En een groep als The Shadows, die de tremolo van de surf sound tot een monotone signatuur uitvergrootte, dankte haar succes mee aan de warme, digitaal nooit helemaal simuleerbare klank van de buizenversterkers in de toenmalige jukeboxen. Ergens medio de jaren 1960 schalde in een Vlaamse gelagzaal ‘Apache’, dan al een Shadows-klassieker, uit de jukebox en werd ik verdoemd tot een bestaan als pop- en rockliefhebber.

jukebox2.

Een dorp in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de jaren 1960. In café ‘Het konijntje’ – ik verzin niets – staat een bescheiden Seeburg-model, met in het midden van de glazen koepel een verticale platenspeler die wordt omcirkeld door honderd, eveneens rechtopstaande singles. Het aanbod is omnivoor en wisselt regelmatig (je bent er nooit bij wanneer er singels worden af- en aangevoerd: dat gebeurt ‘s ochtends, voor het café open gaat). Vlaamse schlagers en Engelstalige hits, evergreens en eendagsvliegen, Will Tura en The Beatles – maar geen The Who of Jimi Hendrix: de jukebox bedient hier nog de gemiddelde smaak van uiteenlopende generaties, niet de gepatenteerde rockliefhebber. Tijdens het weekend wordt er vaak gedanst en krijgt de geblondeerde dochter des huizes door een van haar talrijke bewonderaars regelmatig een vijf frankstuk toegestopt om een paar nummers te kiezen. Ze is de perfecte deejay, ze weet de ambiance feilloos op peil te houden.

Na ieder nummer lijkt de jukebox even te haperen. De pauze die nodig is om de plaat te wisselen, loopt vol met gedempte mechanische geluiden. Bij een beetje omgevingslawaai hoor je ze nauwelijks of niet, maar iedere caféganger kent het klikken van de platenarm aan het einde van een liedje, het zoemen dat het zoeken naar de volgende single begeleidt, het geruis voor de eerste maat weerklinkt. Het korte interludium vergroot de spanning van het wachten op het nieuwe nummer, vooral bij de dansers (zal het ritme traag of snel zijn?) en de paar muzikale wijsneuzen aan de toog (zullen ze het liedje meteen herkennen en triomfantelijk, of juist langs de neus weg, de songtitel en de naam van groep of zangeres kunnen debiteren?).

Zeker tijdens het weekend selecteer je een nummer heel zorgvuldig. Je bent lang niet de enige die een paar favoriete songs wil horen, en je weet dat de anderen je keuze zullen becommentariëren, ook al ben je nog een broekventje dat er niet echt bij hoort. Jouw twee nummers worden onthaald op merkbare onverschilligheid (iedereen gaat luider praten) of collectieve instemming: lippen die meezingen, lichtjes wiebelende hoofden, benen of bovenlichamen, een paartje dat begint te dansen. Een regelrechte afwijzing is zeldzaam, daarvoor is de stemming te amicaal – maar af en toe roept iemand wel ‘zet dat lawaai af!’ (het gebeurt nooit, hooguit dimt de cafébazin even het volume). Een nummer kiezen, is muzikaal kleur bekennen binnen een fijnbesnaarde sociale resonantiekast, je persoonlijke voorkeur proberen te verzoenen met de ambiance van het moment, jezelf durven blootstellen aan sociale goed- of afkeuring. Het was de kwintessens van de jukeboxervaring: ‘ik’ en ‘de anderen’ gingen een kortstondige dialoog met een onzekere afloop aan.

Populaire muziek bestaat bij gratie van uiteenlopende massamedia, of distributiekanalen die het aanbod met een minimum aan ruis en een maximum aan keuzevrijheid richting consument transporteren. YouTube, MySpace en iTunes zijn inclusieve massamedia, zonder de smaakfilter van een programmator of inkoper: ze bedienen zowel de doorsnee popliefhebber als de muzikale snob. Het digitale tijdperk verandert zo met terugwerkende kracht de supermarkt in het belangrijkste moderne massamedium en een permanent overaanbod in het beste marketinginstrument. De modernistische slogan ‘less is more’ werd ondertussen voorgoed ingehaald door het postmoderne devies ‘the more I can have, the better I feel’. De moderniteit was nog ontologisch, de postmoderniteit huldigt het kunnen of potentiële: ze is ‘virtuologisch’ (juist die logica maakt de muzikale cloud hoogst aanschouwelijk). Ook daarom werd de mp3-speler, de iPod voorop, zo’n megasucces. Zelfs wie gedurig eendere nummers kiest, voelt zich een vrij-blije consument omdat hij er de wolk van niet-geselecteerde mogelijkheden bij denkt. ‘The medium is the message’, zo wist McLuhan al.

Geen tweehonderd singles of vierhonderd songs, maar enkele duizenden uren muziek kan je op een klassieke iPod opslaan. Het is een gigantische muziekdoos die desnoods voor jou de nummers selecteert. Een beetje Adorniaan – maar die hyperkritische mensensoort is bijna verdwenen – zou in de keuze voor de shuffle-optie allicht een zich gedwee schikken in ‘de overmacht van het bestaande’ zien, dat het door schijnmogelijkheden murw geslagen subject passief geniet met ‘ik word graag verrast’ als goedkoop alibi. Elke mp3-speler viert tegelijk datzelfde subject als een afgesloten monade die te midden van talloze anderen zichzelf fêteert. De jukebox was een sociaal medium, de mp3-speler creëert daarentegen een ondoordringbare cocon van eenzaam luisterplezier: hij is een muzikale dildo. De jukeboxgebruiker riskeerde nog de mogelijkheid van sociale afwijzing, de iPod-luisteraar wijst het sociale af. Ik hoor in mijn iPod regelmatig de echo van een verbrijzeld verleden: de muziek klinkt nabijer dan ooit, maar haar intense aanwezigheid kan nooit de definitieve afwezigheid van de jukeboxervaring en haar belofte van een geslaagd samenzijn goedmaken.

Spreken of communiceren, jezelf onthullen aan anderen met contingente, vooraf nooit in te schatten gevolgen: het maakt – vrij naar Hannah Arendt – het wezen van elk authentiek menselijk handelen uit. Je ‘zelf’ delen met anderen, hoe indirect ook, kenmerkt tevens iedere vorm van openbaarheid en is de grondslag van alle politiek (de verenging daarvan tot goed bestuur of administratie is een gotspe). De publieke ruimte valt daarom helemaal niet samen met de gemediatiseerde arena van private meningen over publieke kwesties. Ze omvat evengoed het sociaal openbaren van je persoonlijke muzikale smaak, de immer onvoorspelbare choreografie van individuele actie en sociale reactie die zich ooit rond de jukebox afspeelde. In het tijdperk van de jukebox bezat de populaire muziekbeleving inderdaad nog een quasi-politiek karakter, gewoon door de manier waarop deze muziekdoos een individuele keuze in een publieke en daarom discutabele zelfonthulling veranderde. Wie het over politiek wilt hebben maar zwijgt over de wijze waarop schijnbaar futiele, louter technische media de openbaarheid bevorderen dan wel laten verdampen, blaast een intellectuele zeepbel.

Rudi Laermans is gewoon hoogleraar aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek, KULeuven.