Reeks: cultuur in de centrumsteden – deel 3: het kerntakendebat
Door Wouter Hillaert, op Thu Dec 13 2012 08:20:26 GMT+0000Geen hond die het (al) merkt, maar er verschuift momenteel nogal wat in het Vlaamse cultuurbeleid. De steden en gemeenten gaan aan de slag met het nieuwe decreet Lokaal Cultuurbeleid, de provincies moeten op zoek naar een nieuwe rol, en een ambtelijke werkgroep onderzoekt momenteel wat dat kan betekenen voor de kunsten. Enige onrust is niet van de lucht. Enige onduidelijkheid evenmin. Wie wordt waar verantwoordelijk voor, en komt dat de kwaliteit van het culturele aanbod in Vlaanderen wel ten goede?
13 december 2012
Met een wat verstoft woord heet deze hele discussie ‘het kerntakendebat’. Dat debat is dan ook al decennia oud, en steekt om de zoveel tijd weer de kop op. De inzet ervan: enige helderheid in het bos en de bomen van cultuursubsidies, culturele infrastructuur, de spreiding van kunst en cultuur. Op heldere dagen lijkt het er namelijk op dat de drie beleidsniveaus in Vlaanderen – gemeenten, provincies en de Vlaamse Gemeenschap – allemaal voor alles verantwoordelijk zijn. Nogal wat cultuurhuizen krijgen én Vlaamse, én provinciale én stedelijke subsidies. Ze renoveren hun gebouw uit twee, drie, soms nog meer potjes. Er zijn Vlaamse musea als het M HKA, provinciale musea als Z33 en stedelijke musea als het MSK. Elk bestuursniveau reikt cultuurprijzen uit, elk bestuursniveau organiseert festivals en zet nieuwe initiatieven op. Zowat iedereen stort geld door aan iedereen. Kan daar niet wat meer lijn in? Die dit en die dat?
Vele potjes, vele dekseltjes
Op donkere dagen lijkt het er immers op dat een en ander helemaal niet goed aansluit. Zo is het een oud zeer dat – in principe – de Vlaamse Gemeenschap artistieke creatie subsidieert, terwijl – in principe – de gemeenten de spreiding daarvan verzorgen. Op beide niveaus gelden echter heel andere criteria, uitgesplitst in twee losstaande decreten: het Kunstendecreet en het decreet Lokaal Cultuurbeleid. Zo moet een dansgezelschap ‘vernieuwend’ zijn om Vlaamse subsidies te vangen, terwijl het lokale cultuurcentrum waar dat gezelschap graag wil spelen, zich ook moet onderscheiden op ‘cultuurparticipatie’ en ‘gemeenschapsvorming’. Alleen, wat in Brussel vernieuwend heet, brengt niet noodzakelijk de inwoners van Lier of Koksijde samen. Niet toevallig klagen producenten dat ze hun waar steeds moeilijker verkocht krijgen op de lokale markt. De burgemeester wil het plaatselijke cultuurcentrum liever vol zien zitten, en dat lukt nu eenmaal makkelijker met comedy dan met hedendaagse dans. Vraag en aanbod drijven uiteen.
Er zijn nog andere kwesties die om meer afstemming vragen. Wat met jonge theatergroepjes of beeldende kunstenaars in Mechelen of Sint-Niklaas die hogerop willen? Voor velen blijken de projectsubsidies van hun stad te beperkt voor hun ambities, terwijl het Vlaamse Kunstendecreet nog te hoog gegrepen is. Zonder passende ondersteuning blijven ze in rondjes draaien tussen wal en schip. En wat met het omgekeerde geval: organisaties die uit de Vlaamse subsidieboot vallen, terwijl hun steden daarover niets in de pap te brokken hebben, laat staan over het geld beschikken om ze al dan niet op te vangen. Of de financiering van musea voor schone kunsten, waarvoor Gent en Brugge roepen om extra Vlaamse steun. Om nog maar te zwijgen over de Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap: op welke objectieve gronden mogen de AB en deSingel wel die bevoorrechte titel dragen, en pakweg Vooruit of het Concertgebouw niet?
Al zijn dit soort discussies vaak te herleiden tot geld, ze vragen ook om meer visie, om nieuwe krijtlijnen voor de verschillende culturele bevoegdheden in Vlaanderen. We beschikken over een heel fijnmazig cultuurbeleid, maar je kan het ook een typevoorbeeld van Vlaamse bijbouw noemen: een huis met zoveel historisch gegroeide uitbreidingen dat het onoverzichtelijk wordt – resultaat van te veel ad hoc-beleid, te veel snelle politieke ingrepen, te veel profileringsdrang van steden en provincies. ‘Er wordt met verschillende maten gewogen’, vindt Steven Slos, cultuurbeleidscoördinator van Brugge. ‘Voor erfgoed ligt het zwaartepunt te lokaal: steden moeten te veel lasten dragen, terwijl Vlaanderen zijn internationale rol te weinig speelt. De kunsten worden dan weer te centraal aangestuurd, waardoor steden hun verantwoordelijkheid te weinig kunnen of moeten opnemen. Kan dat niet evenwichtiger? Zowel bij Kunsten als Erfgoed zijn er te veel verplichtingen die niet stroken met de noden op het veld.’
Vlaamse vereenvoudiging
Zo’n rationalisering van bevoegdheden is de inzet van de lopende ‘interne staatshervorming’, waarvoor de Vlaamse Regering op 8 april 2011 een Witboek goedkeurde. Doel: ‘het Vlaamse bestuurlijke landschap vereenvoudigen, zodat de overheid efficiënter kan werken, over de grenzen van de bestuursniveaus heen’. Lokale besturen krijgen meer autonomie, terwijl de bevoegdheden van de provincies strakker afgelijnd en zelfs afgeslankt worden. Voor kunsten en cultuur vermeldt het Witboek een paar opmerkelijke principes. Zo kunnen kunstinstellingen in de toekomst nog maar door maximaal twee (ipv drie) bestuurlijke niveaus gesubsidieerd worden. Zij krijgen een label: ‘Vlaams’, ‘regionaal’ of ‘lokaal’, zoals dat nu al gebeurt voor Erfgoed. Op dat niveau worden ze dan homogeen ondersteund. Het Witboek zegt op p. 109:
Nu dient een deel van de structureel ondersteunde organisaties binnen de kunstensector vaak verschillende dossiers in bij verschillende besturen, om overal een deel van de middelen te krijgen, met daar ook weer andere verplichtingen tegenover. Dit geeft vaak onduidelijkheid en zorgt ook voor onnodige planlast en rapporteringlast.
Met dit systeem wordt een vereenvoudiging voorgesteld. Het is de bedoeling dat organisaties en instellingen via dit systeem slechts één dossier bij één niveau meer moeten indienen en dat daar uiteraard voldoende middelen tegenover staan.
Wat dat concreet kan betekenen, wordt momenteel besproken in een ambtelijke werkgroep ‘Complementair Kunstenbeleid’. De steden zitten er rond de tafel met de provincies, de Vlaamse administratie en de kunstensteunpunten VTi en BAM. Witte rook is er nog niet. Er is eensgezindheid over het basisprincipe: structurele subsidies komen nog maar van maximaal twee beleidsniveaus. Maar welk niveau doet dan wat? Makkelijk is anders. Zo is de heldere taakverdeling voor erfgoed niet zomaar over te planten naar de kunsten. ‘Erfgoed zet zich spontaan vast in instellingen en werkingen, dat maakt het overzichtelijker en makkelijker om afspraken te maken. Het kunstenlandschap is veel diverser en dynamischer’, zegt Hilde Plas, die in de werkgroep zit voor de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). ‘Je kan de nieuwe verantwoordelijkheden indelen op het soort instelling: grote instellingen landelijk, individuele kunstenaars lokaal. Of op uitstraling: grote instellingen landelijk, opklimmend talent provinciaal. Maar dat is allemaal te simpel gedacht voor de realiteit.’
Bovendien: hoe vertaalt zich dat allemaal in euro’s? Met veel tegenzin hebben de provincies hun structurele steun voor kunstenorganisaties vrijgegeven, zoals de staatshervorming dat vraagt. De steden weigeren hun cijfers op tafel te leggen. ‘We willen de discussie rond een complementair kunstenbeleid niet herleiden tot cijferwerk, het gaat om principes’, legt Plas uit. Steden, provincies en Vlaanderen vertrouwen elkaar niet zomaar. Wat zal er gebeuren met de vrijgekomen provinciale middelen? Herverdeelt Vlaanderen die lokaal? En hoe dan? Staf Pelckmans, directeur van De Warande, ziet hier alvast één probleem. ‘Limburg en Antwerpen investeren nu veel meer middelen in hun cultuurbeleid dan Oost- en West-Vlaanderen. Als men al dat geld in één pot stopt en weer versnippert over heel Vlaanderen, dan zullen steden als Geel, Mol en Herentals de klos worden. Zij krijgen dan veel minder dan vroeger.’
De stem van de steden
Joke Schauvliege heeft de gesprekken in de werkgroep ‘Complementair Kunstenbeleid’ nog complexer gemaakt door een extra opdracht: formuleer ook een voorstel rond de herziening van het Kunstendecreet. De jongste subsidieronde legde immers nogmaals een grote zwakte van dit decreet bloot: als Vlaanderen beslist om organisaties te schrappen, krijgen vooral de steden dat op hun bord, met een gigantische lobby tot gevolg. Electoraal haantjesgedrag van lokale politici? Het gaat om een veel structureler probleem: de Vlaamse Gemeenschap houdt in haar subsidiecriteria en -beoordeling amper rekening met het lokale belang van organisaties. ‘Zo krijg je dramatische situaties als Taptoe’, zegt Bart Doucet, cultuurbeleidscoördinator van Gent. ‘De stad had in de subsidiestopzetting van Vlaanderen geen woord te zeggen gehad, maar moest wel tussenkomen om een sociaal bloedbad te vermijden.’ Doucet spreekt een frustratie uit die je in alle centrumsteden hoort, en nog sterker in kleinere steden als Turnhout. ‘Als Het Gevolg geschrapt wordt, heeft dat hier een veel grotere impact dan als er in Antwerpen een organisatie verdwijnt’, aldus cultuurbeleidscoördinator Nico Verhoeven.
De Vlaamse Gemeenschap houdt in haar subsidiëring amper rekening met het lokale belang van organisaties
En dus bepleiten de steden meer aandacht voor het lokale in het te hervormen Kunstendecreet. Er circuleren meerdere voorstellen: een extra vak ‘lokaal engagement’ in de subsidieaanvraag, een derde advies van de steden naast het huidige artistieke en het zakelijke advies, een formeel overleg met de minister voor zijn/haar finale beslissing, een expert lokaal cultuurbeleid in elke beoordelingscommissie, … ‘Ik roep al tien jaar dat echt complementair beleid pas mogelijk wordt met een procedure waarin minstens de centrumsteden zeggenschap krijgen’, aldus Bart Doucet, die ook in de werkgroep zetelt. ‘Dan kan je samen afspraken maken: wij zullen het gebouw overnemen als jullie de werkingsgelden handhaven, of omgekeerd. Of je kan extra uitleg geven over organisaties. Soms staan er in adviezen manifest verkeerde interpretaties.’
Volgens een verslag van 6 juli 2012 besprak de werkgroep Complementair Kunstenbeleid het volgende concrete voorstel: ‘Er wordt in elk aanvraagdossier rekenschap gegeven van de inbedding in lokaal beleid, en het dossier wordt ook formeel doorgestuurd naar de steden. Er kan communicatie opgestart worden tussen de adviesraden, de administratie en de stedelijke diensten over de validiteit en de betrouwbaarheid van de aanvraagdossiers. Vlaanderen licht de gemeenten in over het preadvies, zodat de steden in overleg kunnen treden met de commissie en de administratie, met het oog op de globale impact van de adviezen op stedelijk niveau.’
In Hassselt en Brugge hoor je zelfs een pleidooi voeren voor aparte convenanten tussen de Vlaamse Gemeenschap en alle centrumsteden. ‘In plaats van elke vier jaar alles te herbekijken, zou je met elkaar voor een langere periode moeten kunnen vastleggen waar je samen heen wil, welke artistieke spelers je volgens welke verdeelsleutel ondersteunt, en hoe een en ander zich verhoudt tot de omliggende steden’, verdedigt Jean-Pierre Swerts van Hasselt. In Limburg lijken ze dan ook nog altijd niet helemaal bekomen van de voorbije subsidieronde, die met een stevige hakbijl door het bronsgroene en eikenhouten kunstenlandschap ging.
Leve het lokale!
Het mogen achterhoedediscussies lijken, ze wijzen wel in dezelfde (en niet weinig ingrijpende) richting: met het Witboek en de herziening van het Kunstendecreet lijken de steden hun impact op het Vlaamse cultuurbeleid te versterken. Dat streven komt niet uit de lucht vallen. ‘Zeker de centrumsteden zijn de jongste tien jaar echt het belang gaan inzien van een sterk en fijnmazig cultuurbeleid voor de uitstraling van hun stad en de tevredenheid van hun bewoners’, zo stelt Hilde Plas. ‘M in Leuven, het MAS in Antwerpen, het STAM in Gent: dat soort instellingen bewijzen dat steden daar ook grote investeringen voor over hebben. Ook in Kortrijk of Roeselare zie je dat. De ene stad heeft meer visie dan de andere, maar allemaal streven ze naar een eigen stedelijk cultuurbeleid, en dus geen copy paste van de filosofie van Vlaanderen.’
Kantelt binnenkort het zwaartepunt van het Vlaamse cultuurbeleid? Hilde Plas suggereert dat kunstenorganisaties in elk geval niet blind mogen blijven voor wat er verschuift. ‘Momenteel is ons kunstenbeleid nog altijd zo opgebouwd dat elke organisatie het liefst landelijk speelt. Op Vlaams niveau is het subsidiemechanisme meer transparant, en vreest men minder politieke inmenging. Maar het zijn de slimmeriken in het cultuurveld die zien dat ze straks veel meer te winnen hebben in hun stad dan door hun pijlen op de Vlaamse Gemeenschap te blijven richten. Alleen moeten ze dan wel hun weerstand tegen het lokale overwinnen.’
Deze ontwikkeling naar het lokale, weg van de provincies en van Vlaanderen, is een beweging die al decennia aan de gang is. De peetvader ervan blijft minister Frans Van Mechelen, die eind de jaren 1960 overal te lande cultuurcentra in het leven riep. Zijn aloude ontvoogdingsideaal vervelde door de jaren – vooral onder impuls van lokaal sterke partijen als CD&V en sp.a – tot het subsidiariteitsbeginsel: dat bepaalde bevoegdheden beter aan lagere bestuursniveaus toekomen. Zo gaf ook Bert Anciaux onder Paars een flinke impuls aan het lokale cultuurbeleid. En op 6 juli 2012 zette het Vlaams Parlement, met zijn goedkeuring van het nieuwe decreet Lokaal Cultuurbeleid, nog een stap verder richting decentralisering. Dit decreet legt de lokale besturen niet langer allerlei Vlaamse regeltjes op, bijvoorbeeld rond de kwaliteitseisen voor bibliotheekpersoneel. Er resten alleen nog (vaag geformuleerde) ‘Vlaamse prioriteiten’ waartoe ze zich moeten verhouden. Steden en gemeenten hoeven bij Vlaanderen ook geen apart cultuurbeleidsplan meer in te dienen: cultuur gaat mee in het integrale beleidsplan voor de hele gemeente. Kortom, steden kunnen vanaf 2014 veel meer hun eigen culturele koers varen.
Of toch maar beter niet?
De vele burgemeesters in het Vlaamse parlement vinden dat blijkbaar een goede zaak, maar is het dat ook voor de kwaliteit van het culturele aanbod? In de sector zelf hoor je vooral sceptici. Een van hen is Staf Pelckmans, die er in 2008 voor zorgde dat de provincie Antwerpen De Warande overnam van de stad Turnhout: voor een cultuurcentrum een unicum in Vlaanderen. ‘Zonder de provincie was De Warande een vogel voor de kat, en zou het vervallen zijn tot een derderangs cultuurhuis met louter lokale functies.’ Voor meer ambitieuze cultuurhuizen ziet Pelckmans immers grote gevaren in de algehele strekking naar het lokale. ‘De kosten van die versnippering zijn zo groot! Tegelijk hebben gemeenten niet het geld voor investeringen in verouderde infrastructuur, waardoor we in Vlaanderen beginnen achterlopen op het buitenland. Vele cultuurcentra zitten bovendien gekneld tussen de wensen van lokale bestuurders en hun landelijke opdracht van cultuurspreiding. Uiteindelijk zorgt die tendens naar ‘dichtbij de mensen’ voor kneuterigheid: geld begint een belangrijker rol te spelen dan esthetiek, en in de media krijg je schampere berichten over cc’s als ‘comedycentra’. Allemaal gevolgen van een onduidelijke definiëring van de spreidingssector, los van het Vlaamse niveau. Zo begrijp ik nog altijd niet waarom een kunstencentrum elke vier jaar heel veel energie moet stoppen in een sterk subsidiedossier, terwijl cultuurcentra dat voor hetzelfde Vlaamse geld niet moeten doen.’
We weten allemaal dat niet al onze lokale bestuurders hoogvliegers zijn
Ook bij artistieke spelers hoor je weerstand. ‘Dat we straks allemaal stedelijke actoren worden, met twintig uitzonderingen op Vlaams niveau, vind ik geen goede evolutie’, aldus Jan Denolf, ex-De Werf. ‘Ik ben een twintigste-eeuwer, ik geloof in kritische massa, en die kan je niet overlaten aan lokale besturen. Beschaving betekent: organiseer je eigen tegenstem. Op lokaal vlak zie ik dat moeilijker gebeuren.’ Leen Laconte, ex-De Brakke Grond, valt Denolf bij. ‘We weten allemaal dat niet al onze lokale bestuurders hoogvliegers zijn. Eerst moeten er een paar voorwaarden vervuld zijn: een goeie visieontwikkeling, een hoog competentievermogen bij de beleidsniveaus, juiste instrumenten om te meten en te beoordelen, en een grondige dialoog tussen spelers en beleid. Dat zie ik nog lang niet overal.’
Culturele uitverkoop
Een goeie testcase voor de mate waarin het lokale besturen menens is met een kwaliteitsvol cultuuraanbod, wordt hun invulling van het vernieuwde decreet Lokaal Cultuurbeleid – en dat in financieel moeilijke tijden. Algemeen tonen cultuurbeleidscoördinatoren zich tevreden over de verminderde planlast van het decreet, maar niet iedereen heeft even veel vertrouwen in de grotere autonomie voor de gemeentepolitiek. ‘Die nieuwe enveloppefinanciering is vooral voor de bibliotheken jammer’, vindt Martine Meire van Oostende. ‘Vroeger legde Vlaanderen quota op: zoveel werknemers van niveau A, zoveel niveau B… Daarmee had je bij de politiek een stok achter de deur om je personeelskwaliteit te blijven garanderen. Nu dat soort uitgaven niet langer verplicht zijn, zal de tering sneller naar de nering gezet worden. Het wordt een uitdaging om cultuur op dezelfde manier onder de aandacht te krijgen in de integrale strategische nota.’
In steden als Gent, Brugge, Turnhout, Leuven, Kortrijk of Genk leeft er minder vrees voor afbouwscenario’s. Niet toevallig zijn dat de centrumsteden waarvan de administratieve diensten al nauwer samenwerken, in het licht van het integrale beleidsplan en de bijhorende nieuwe ‘beleids- en beheercyclus’ (BBC) – een transparantere boekhouding met strategische en operationele doelstellingen, die de gemeenten vanaf 2014 in gebruik nemen. Zij vertrouwen op een politiek bestuur dat cultuur cruciaal vindt voor zijn hele beleid, dus ook voor sociale zaken, stadsontwikkeling, economie of toerisme. Maar wat voor kleinere steden en gemeenten?
In Sint-Niklaas is men bezorgd. ‘We hebben nu acht cultuurfunctionarissen, die vooral betaald worden met Vlaams geld’, schetst Jan Bral, ex-directeur van CC Sint-Niklaas. ‘Maar morgen vallen die geoormerkte personeelsverplichtingen weg, en gaat dat geld gewoon in de stadskas. Op termijn is dat een groot gevaar. Zodra er gaten vallen in de begroting, krijg je gegarandeerd de vraag: moeten we die of die afscheidnemende cultuurfunctionaris wel vervangen?’ Ook Bral kijkt dus met een dubbel gevoel naar de ingezette decentralisering. ‘Het goede eraan is dat je een cultuurbeleid kan uitbouwen dat zo dicht mogelijk aansluit op de noden van je bevolking. Maar met die grotere herkenbaarheid zal er ook meer versplintering optreden. Cultuurbeleid wordt heel verschillend in elke stad, met ook heel verschillende soorten cultuurcentra. Daarom ligt de toekomst niet alleen in de steden. Cultuurspreiding en -productie moeten regionaal gebeuren, zelfs al worden de provinciale bevoegdheden ingeperkt.’
Méér, niet minder provincie
Zijn die provinciale bevoegdheden dan echt ingeperkt, zoals de staatshervorming beoogde? Het is veelzeggend dat er evenveel interpretaties blijken als interpretatoren. De nieuwe culturele rol van de provincies blijkt op zijn zachtst gezegd vaag voor de functionarissen die zich ertoe moeten verhouden. Volgens het Witboek zullen de provincies geen middelen meer uitreiken aan cultuur- en gemeenschapscentra, noch aan landelijke organisaties in de amateurkunsten en het sociaal-cultureel volwassenwerk. Ze blijven wel bevoegd voor ‘bepaalde instellingen van provinciaal belang’, gebiedsgerichte of doelgroepgerichte culturele projecten, ‘culturele instellingen en gezelschappen die toebedeeld worden aan het provinciale niveau’, voor de kwaliteitsondersteuning van de amateurkunsten en het streekgerichte bibliotheekbeleid.
In artikel 60 van het decreet Lokaal Cultuurbeleid wordt die rol nader omschreven in acht punten. Zij komen erop neer dat de provincies elke kunsten-, circus-, amateur- of sociaal-culturele organisatie ‘van bovenlokaal belang’ structureel kunnen ondersteunen, tenzij die al Vlaamse subsidies krijgt. Spelers uit het Kunstendecreet krijgen vanaf 2014 dus geen provinciale werkingsmiddelen meer, maar daarnaast blijft er voor provincies een breed veld openliggen voor projecten en culturele wedstrijden. Ook provinciale instellingen als Z33, de Arenbergschouwburg of het Caermersklooster blijven onder voogdij van de provincies. ‘Op de keper beschouwd verandert er amper iets’, is de analyse van Hilde Plas. ‘Wat de provincies zijn kwijtgespeeld bij de interne staatshervorming, hebben ze terug binnengehaald in het decreet Lokaal Cultuurbeleid. De minister en het parlement hebben de geit en de kool gespaard. Ze hebben de provincies gered voor cultuur, en Geert Bourgeois deed hetzelfde voor toerisme. In theorie gaan we naar twee beleidsniveaus, maar in praktijk blijven het er drie.’
De nieuwe culturele rol van de provincies blijkt op zijn zachtst gezegd vaag
Michel Price, cultuurbeleidscoördinator van Mechelen en lid van de werkgroep Complementair Kunstenbeleid, ziet zelfs een uitbreiding van provinciale bevoegdheden. ‘Zogezegd mochten de provincies zich niet meer met cultuur bezighouden, en nu hebben ze een batterij bevoegdheden. Het decreet bepaalt ook nergens dat ze voor die ‘ondersteuning van bovenlokale initiatieven’ in overleg moeten treden met de lokale besturen. Dat wordt dus overgelaten aan de gedeputeerde voor cultuur. Dit decreet laat provincies dus perfect toe om bestaande cultuurorganisaties plat te concurreren, als ze dat willen. Ze kunnen gewoon hun zin doen. En wees er maar zeker van dat daar voorbeelden van bestaan.’
In plaats van beter afgestemde kerntaken, lijkt veeleer het tegendeel aan de hand. Al maken Genk, Antwerpen en Oostende melding van geslaagde samenwerkingen met hun provinciale overheden, lang niet overal is er een vlekkeloze relatie. ‘Soms krijg je het gevoel dat Limburg meer een concurrent dan een medestander is, door dingen te doen die wij ook al doen’, aldus Jean-Pierre Swerts van Hasselt. ‘De provincies faciliteren de gemeenten niet meer, maar ontwikkelen enkel nog eigen initiatieven’, vindt ook Jan Bral van Sint-Niklaas. ‘Die autonomie van de provincies is een heel slecht voorbeeld voor de mogelijke autonomie van de steden. Ze heeft ervoor gezorgd dat het culturele leven in Antwerpen stukken interessanter is en beter gefaciliteerd wordt dan in Oost- of West-Vlaanderen.’
Het voorstel Pelckmans
Nochtans kennen meerdere cultuurbeleidscoördinatoren de provincies een noodzakelijke rol toe, zoals voor het binnenhalen van Europese projecten, voor kwaliteitsondersteuning van artistieke spelers en voor bovenlokaal overleg. ‘Jammer dat men zo meewarig doet over de provincie’, vindt Staf Pelckmans. ‘Het is juist een heel interessant niveau. Het heeft een sterk apparaat met veel knowhow, een goed uitgebouwde dienst infrastructuur en de durf om te investeren. Het bewaakt ook het ruimere regionale beleid. Net zoals de provincie ervoor zorgt dat niet elke gemeente een eigen losgeslagen verkeersplan ontwikkelt, kan haar helicopter view ook voor cultuur meer orde scheppen en verbindingen leggen. Nu gebeurt er te veel naast elkaar. Gebruik dat niveau, in plaats van het af te schaffen! In Nederland waren het trouwens precies de provincies die een paar beknibbelde cultuurhuizen van de sluiting hebben gered.’
Het concrete voorstel dat Pelckmans lanceert, tegenover de kwalijke decentraliseringstendens die hij observeert, speelt zich echter af op een subregionaal niveau, op de schaalgrootte van arrondissementen. ‘Ik denk dat er in Vlaanderen ruimte is voor een derde soort cultuurhuis, naast kunsten- en cultuurcentra. Vergelijk het met het Franse model van het maison de culture: een cultuurhuis met het bereik van de in Vlaanderen gouden 30 km-regel. Je kan er culturele initiatieven in onderbrengen op het kruispunt van spreiding en creatie: literaire verenigingen, kunstenfestivals, architectuurverenigingen, … Wat zij doen, is formats produceren met bovenlokale uitstraling. Omkader hen in zo’n maison de culture, zoals De Warande doet, zodat ze zelf geen domme kosten hoeven te maken voor kantoor, publiciteit of techniek, en ze zich kunnen concentreren op hun eigen format.’ Pelckmans gelooft dan ook veel meer in divers gespreide inkomsten dan in de afhankelijkheid van één bestuursniveau. ‘Het geeft je als cultuurhuis veel meer slagkracht. En het zorgt ervoor dat het lokale niveau, met zijn beperkte middelen, veel beter kan inzetten op echt lokale dynamieken.’
Mist, in afwachting van opklaringen
Misschien is dat ook wel de sleutel in dit hele kerntakendebat? Dat een betere afstemming niet hoeft te betekenen dat er minder niveaus participeren aan het cultuurbeleid, maar dat ze vooral meer in overleg treden voor wat ze samen (kunnen) doen? In elk geval moge duidelijk zijn dat het voor die verschillende overheden in Vlaanderen vooralsnog mistig blijft hoe ze kunst en cultuur beter kunnen ondersteunen. Het kerntakendebat blijft wat het altijd is geweest: een schier onmogelijke oefening tussen hoge dromen, rationele schema’s en de politieke realiteit. De provincies zouden ingeperkt worden, maar lijken zich net te mogen verheugen op een vrijere rol. De steden zouden meer culturele autonomie krijgen, maar daar staat het cultuurveld zelf niet voor te springen. En daarom moet Vlaanderen in deze kwestie de lijnen uitzetten, maar die taak lijkt het juist naar beneden te delegeren.
Het kerntakendebat blijft een schier onmogelijke oefening tussen hoge dromen, rationele schema’s en de politieke realiteit.
Dreigt de hele interne staatshervorming dan een maat voor niets te worden? Laat ons eerst het voorstel van de werkgroep Complementair Kunstenbeleid afwachten, dat minister Schauvliege dan al dan niet mee kan inschrijven in haar nieuwe Kunstendecreet. Hoe grensverleggend of weinig ingrijpend dat gezamenlijke plan van steden, provincies en de Vlaamse Gemeenschap wordt, zal mee typeren wat er vanaf 2014 voor heel Vlaanderen mogelijk wordt. Het enige wat je mag hopen, is dat de minister maar één maatstaf hanteert: het best mogelijke cultuur- en kunstenaanbod van kunstenaars voor ‘de mensen’. Als deze artikelenreeks iets heeft geleerd, dan wel dat er nog even veel werk op de plank ligt als dat er gunstige opportuniteiten zijn.
_Dit artikel kwam tot stand met steun van Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek, en past in een reeks die het cultuurbeleid van de centrumsteden onder de loep neemt. Lees ook deel 1: ‘investeringen’, deel 2: ‘de kunsten’, deel 4: 'N-VA aan zet' en deel 5: 'besparingen'. _
Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.