Consumentenadvies

Door Tom Viaene, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Het zijn boeiende tijden voor de kunstkritiek. Zeker, ze is al een tijdje in crisis, maar wie of wat is dat vandaag niet? Crisissen doen zich bijvoorbeeld voor wanneer twee waarden even nastrevenswaardig zijn, maar onverzoenbaar blijken. Binnen het ambacht van de kunstkritiek zie je een haast beklemmende onverzoenbaarheid tussen kwaliteit en commercieel succes.

Velen geloven dat de kunstkritiek onvermijdelijk haar ondergang tegemoet gaat. Het sluipende marktdenken zal de goede, oude degelijke kunstkritiek zogezegd helemaal uitroeien. Wat overblijft, is een nostalgisch verlangen naar de autoriteiten van weleer op dat vlak. Anderen willen niet weten van een crisis, doen alsof beide waarden makkelijk verzoenbaar zijn. Ze zien het nut niet meer van doorwrochte analyses én werken de heersende perceptie als zou elke kritische bespreking van een kunstproduct slechts een zoveelste mening zijn in de hand. Nog anderen willen niet blijven steken in gejammer over onverzoenbare waarden, maar willen deze overgangsfase net aangrijpen om te zoeken naar nieuwe formats waarin het mogelijk moet blijven om andere, maar daarom niet minder degelijke kunstkritiek te beoefenen.

Onlangs gaf de Nederlandse cultuurfilosoof Maarten Doorman in de Volkskrant blijk van zo'n 'kritisch pessimisme'. Hij onderzocht de oorzaken van het tanende gezag van de kunstkritiek en koppelde daar een constructieve analyse aan over wat de kunstkritiek precies te doen staat in deze tijden waarin de overkill aan culturele berichtgeving ogenschijnlijk de weg verspert voor gezagdragende en overzichtelijke besprekingen van theaterstukken, cd's en boeken. Doorman zet de deuren open ('neen, het internet is niet de boosdoener van alles wat fout loopt') voor een heuse mentaliteitswijziging onder de kunstjournalisten en recensenten en schetst een ideaal model van de recensie op het net. Het internet maakt de opdracht van ordening, overzicht en hiërarchie volgens hem alleen maar dwingender en maakt precies alternatieve ingrepen mogelijk waardoor de kunstkritiek zich kan heruitvinden. Nu legt de ondertoon van Doormans pleidooi de vinger op een belangrijk pijnpunt: we missen zelf een beetje de overtuiging dat we meer zijn dan consumentenadviseurs, én we hoeven helemaal niet te versplinteren in sterk geïndividualiseerde, kunstkritische eilandjes. Tegelijk hoeft de roep om meer inhoudelijke hiërarchie, ordening en selectie, niet noodzakelijk te betekenen dat de patriarchale, autoritaire kunstkritiek in ere moet worden hersteld.

Vele instanties boeten op tijd en stond wel wat aan gezag in. Ouders, politici, moraalridders allerhande, en nu ook de kunstcritici. Maar in een uiterst vloeibare tijd, waarin geen enkel zingevingkader nog afdoende kan sturen en gidsen, ontstaat er een vreemde paradox, die zich ook weerspiegelt in de houding ten opzichte van de kunstkritiek. Niemand verdraagt het enerzijds nog echt gegidst te worden, en anderzijds klinkt de roep naar de eenheidbrengende gids alsmaar luider. De emancipatie van de consument heeft ertoe geleid dat hij zelf de waarde van een product wil kunnen bepalen. Maar de criteria op grond waarvan dat zou kunnen gebeuren zijn minder intersubjectief, en dus puur individualistisch geworden, zodat hij zich die producten uiteindelijk toch vanuit een soort vereenzaamde positie laat aanpraten. Een neveneffect is dat de meest kwetsbare consumenten (een minderheid van een minderheidsgroep) in zulke omstandigheden in de armen hollen van zelf uitgekozen goeroes die een uiterst twijfelachtige identiteit en integriteit hebben.

Vroeger was er één man die je kon vertellen welk theaterstuk (Pol Arias op Radio 1) of welke film (Jo Röpke op BRT) absoluut de moeite was en van wie je wist dat hij niet uit zijn nek lulde. Vandaag zijn er zovelen die hun persoonlijke recensie plegen in kranten, tijdschriften, op blogs, etc, zonder die traditionele overtuiging dat hun smaakoordeel wat uitmaakt. Daarbij komt dat ons gezonde wantrouwen in het gezag (van kennis en waarderingen) dat van één bron komt, een averechts effect had: het versterkte ongetwijfeld ook de bijna onuitgesproken, maar algemeen aanvaarde vooronderstelling dat elke kunstkritische uiting of elk smaakoordeel evenwaardig is. De cultuurliefhebber is vandaag anders bevooroordeeld, precies door het groeiende wantrouwen in gezag en het overaanbod: hij gelooft steevast dat de voorselecties van cultuurredacties berusten op louter subjectieve voorkeuren. Dat betekent niet dat hij minder beïnvloedbaar is door die selecties, het betekent vooral dat hij niet gelooft dat die besprekingen van kunstproducten op zichzelf bestaan (en meer zijn dan consumentenadvies) en een ruimer debat over argumenten onderstellen. Vele redacties doen er ook weinig aan om die (postmoderne) situatie te counteren en werken dat relativisme in de hand door te vervallen in hippe, flamboyante, om aandacht vragende toptienlijstjes en taalacrobatieën: recensenten verpakken hiermee hun gedroomde autoriteitsstatus in subtiliteiten die nergens argumenten aanbrengen en die van hem of haar een soort weifelende gids in schapenvacht maken.

Er is hier meer aan de hand. Iets wat veel dieper snijdt. De kunstkritische gids van vandaag kan ook bijna niet anders dan enkel subtiel te gidsen.Hij moet wel via de kelder naar binnen komen.Er bestaat een intrigerende parallel tussen de morele en kunstkritische malaise, tussen het overaanbod aan morele uitlatingen en het teveel aan culturele opiniemakerij. Het heersende scepticisme rond morele standaarden werkt de overtuiging in de hand dat het onderscheid tussen betere en slechtere morele appreciaties uit een vervlogen tijd stamt. Niemand hoort je te zeggen wat goed is voor jou. En dat is een morele uitspraak, en nog een goeie ook. We hebben er ook samen hard op getraind de afgelopen, wat zal ik zeggen, 40 jaar. Wij, westerlingen op vrije voeten, verafschuwen unaniem de invullingen van het goede die van buitenaf komen, en die een belemmering vormen voor onze eigenste actieradius. Men leze er in dat verband ook de nieuwe vertaling van Isaiah Berlins Twee opvattingen van vrijheid (Boom, 2010) op na. Zijn lezing uit 1958 is nog steeds nuttig om te begrijpen hoe dominant de negatieve vrijheidsopvatting is in onze cultuur. Wij kunnen onze vrijheden alleen maar beleven als we ons ontdoen van alle belerende instanties. Hoezeer we ons hier ook tegen hebben leren bewapenen, toch houden de belegeringen hardnekkig aan. Die uitspraken die zeggen wat goed is voor jou, komen van alle kanten. Ze kruipen door de kieren van ons gestel en bestel. Vroeger kwamen ze in de gedaanten van reus-achtige (monsterlijke) ideologieën door de voordeur, vandaag sluipen ze eerder als (geniepige) muizen je kelder binnen. Het wantrouwen in het gezag van religieuze en morele systemen maakte ons in eerste instantie weerbaar en onafhankelijk. Maar de ontkenning dat morele waarderingen nog enige grond hebben, maakte ons in een latere fase onbekwaam keuzes te forceren in de veelheid aan waarderingen die ons in elk geval op meer subtiele wijzen overspoelen en beïnvloeden.

De idee dat het te fel belerend zou zijn enige hiërarchie in het cultuuraanbod na te streven, maakt dat elke serieuze poging daartoe als 'elitair' en dus overbodig wordt beschouwd. De cultuurliefhebber kan zich wel willen ontdoen van 'het spookbeeld van de elitaire recensent', hij kan niet veronderstellen dat zijn koopkrachtige keuzes niet steunen op esthetische voorkeuren met een specifieke herkomst, waarover een rationeel debat zinnig is. Die ene vraag schalt natuurlijk door het onmetelijke, immer uitdijende heelal van de cultuur: wie bepaalt dé criteria die maken dat een smaakoordeel goed of slecht is? Maar die vraag hypothekeert al elk constructief of pragmatisch antwoord. Beter is net een vraag te stellen die ook impliciet door Doorman werd gesteld: welke omstandigheden moeten we creëren opdat recensies geen loze ventilaties worden van critici die niet eens de moeite nemen om de lezer op een andere dan voorspelbare manier te prikkelen over boeken en cd's? Terwijl die zoveel plezier en betekenissen opwekken dat ze een eindeloos onderwerp van een onderbouwde discussie zouden kunnen worden? Misschien moeten we daarvoor ook helemaal niet kiezen tussen of kwaliteit of commercieel succes zoals Doorman ook suggereert in de uitwerking van zijn 'utopische' recensiemodel.

Minder nog dan haar gezag te herstellen door de markt orde te laten scheppen, moet de kunstkritiek dat gezag terugverdienen door in alle onafhankelijkheid (en daarom niet romantisch geïsoleerd ) van commerciële druk verder te sleutelen aan goede kunstkritiek, en dat ook zo uit te dragen. Gemakkelijker gezegd dan gedaan, jawel. Het zou al een begin zijn te begrijpen dat we onszelf de das omdoen als we de ruimte voor ernstige (zichzelf niet al te serieus nemende) kunstkritiek blijven inperken. Misschien geloven wij ondertussen zelf al dat wat wij doorgaans publiceren enkel gebeurt op vraag van een zappende consument, wel is het straks zeker zo — als het al niet te laat is — dat jouw en mijn onbeslisbaarheid in het gidsen en de keuze van de betere gidsen ervoor zorgt dat de markt de enige gids wordt.