Outsider wint cultuurprijs

Door Wouter Hillaert, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

In december miste hij op een haar na de jaarlijkse Taalunie Toneelschrijfprijs. Gisteren won hij alsnog de driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Toneelliteratuur. Wat heeft Peter De Graef voor op de rest?

Allereerst: er is niet zoveel rest. De Vlaamse toneelschrijfkunst is een kunst waartoe steeds meer zich geroepen voelen — makers, acteurs, collectieven — maar slechts weinigen zijn uitverkoren. Veel heeft te maken met het gewijzigde statuut van de tekst in het Vlaamse theater, een evolutie die zich sinds de jaren tachtig steeds sterker heeft doorgezet. We leven vandaag in een makerscultuur. 'Laten we samen iets doen' komt veelal voor 'die tekst moet nu gespeeld worden'. Spelers-makers schrijven dan vaak zelf iets bijeen, al dan niet op basis van improvisatie. De repetitievloer regeert, niet langer de schrijftafel. Een stuk (vandaag is 'tekst' een correcter woord) is eenmalig opvoeringsmateriaal geworden, geen literatuur die overleeft en later ook nog door anderen opgevoerd wordt.

Kind van de rekening is de klassieke theaterauteur, die een stuk schrijft omdat hij of zij iets te vertellen heeft. Schrijvers die nog zo redeneren, zoals Guido Van Meir, en hun stukken spontaan insturen naar gezelschappen, worden even spontaan genegeerd. Zij passen niet in het geldende plaatje van 'de eigen noodzaak van de maker'. Vandaag zijn het de regisseurs die schrijf_opdrachten_ geven, en overleven enkel die schrijvers die in nauw contact staan met de repetitievloer, met de theater_praktijk_. Arne Sierens, Tom Lanoye, Peter Verhelst, Filip Vanluchene, Jeroen Olyslaegers, Jan Lauwers, Stijn Devillé, Jan Decorte, Eric De Volder, Josse De Pauw: bijna allemaal zijn het makers (geworden). Tegelijk zijn het wel allemaal artiesten die van hun tekst nog een werkstuk op zich maken: iets met literaire kwaliteiten, dat autonomie claimt ook los van de opvoering. Zij zijn in Vlaanderen op twee handen te tellen.

Peter de outsider

De zeskoppige jury die de Cultuurprijs voor Toneelliteratuur mocht uitreiken, hoefde dus niet uit een oneindig grote vijver te vissen. Maar ze koos uit dat vijvertje wel Peter De Graef, vóór klepper Tom Lanoye en alom gerespecteerd auteur-maker Bart Meuleman. Een keuze voor de outsider, zeg maar. Al is Peter De Graef een naam die klinkt, zijn intussen twintig jaar lange carrière als auteur (en dertig jaar als speler) heeft zich grotendeels ontwikkeld in de periferie van het Vlaamse podiumkunstenveld. Na zijn schrijfdebuut-solo Et voilà in 1991 richtte hij datzelfde jaar met An De Donder en Luk Nys de veelbelovende groep Nova Zembla op, maar van zodra die structureel erkend werd, stapte hij er met De Donder in 1994 weer uit. De Graef wou liever een eigen structuur. Dat zou De Stichting worden, vandaag Dwama: overlevend op projectsubsidies, opererend aan de zijlijn. Zoals de dingen gaan (2008), de solo waaraan De Graef zijn Cultuurprijs te danken heeft, maakte hij bij het kleine Rataplan in Borgerhout. En al kwam hij sinds 2001 meermaals in de spotlights met teksten en/of regies bij HETPALEIS (De winter onder de tafel, Da' isss, Marianne, Vaders en eieren), in die tijd is hij net zo vaak naar Nederland uitgeweken. De Graef is een buitenstaander-einzelgänger, en wil dat ook zijn. Tegelijk heeft hij iets wat iederéén charmeert, begeestert en emotioneert. Wat kan dat zijn?

Wat we weten, is niks waard

Wie nog eens terugbladert door het oeuvre van De Graef, in totaal goed voor een 25-tal stukken, vraagt zich af waarom hij precies toneelschrijver is geworden. Hij had net zo goed psycholoog of biechtvader kunnen zijn, of (meer) geld kunnen verdienen met populair-wetenschappelijke lezingen over kosmos, tijd of de werking van de hersenen. Zoals de dingen gaan begint bijvoorbeeld met een gedachtenexperiment over een planeet waarvan maar de helft van de bewoners beschikt over het gen dat een orgasme prettig doet voelen. Van dat soort toegepaste weetjes zit het vol in De Graefs teksten. Vlot switchen ze van de snaartheorie naar de constructies van ons onderbewuste, van taalfilosofie en exotische stammengebruiken naar de voortplanting van het pantoffeldiertje. Er is iets encyclopedisch aan.

De charme van De Graef ligt evenwel in zijn scepsis tegenover zoveel rationele wetenschap. 'Als het verstand zichzelf wijsmaakt dat het 'de waarheid' kan formuleren...' Het is een halve zin uit Inside Stories (2008) die kan gelden voor zijn hele oeuvre. Reeds in Et voilà passeerde een ironische scène waarin een dokwerker poneert dat 'geloof niks waard is in vergelijking met wat ge weet', en daarom proefondervindelijk wil bewijzen dat zijn kunstgebit zo sterk is dat hij er met zijn stalen bottines op kan stampen. Het resultaat? 'De tanden ketsten werkelijk alle kanten op. Hij keek ook zo dwaas nadien, deze wetenschapper, met z'n bovenlip die er plots bijhing als een vlag bij windkracht nul.' Wat we weten, is nog niet de helft waard van waar het in dit leven om draait. Dáárom schrijft De Graef theater: om andere kanalen aan te boren rond zijn basisvraag, 'wat is de zin van het leven?' (de expliciete openingszin in Zoals de dingen gaan). Hij spiegelt daarmee de nood van een hele tijdsgeest, die meer verklarende kennis heeft dan ooit, maar daarom des te opvallender onbevredigd blijft. Er is iets meer.

Wij, het leven

Spreekt niet alle kunst dat loze mensgevoel aan? De Graef hanteert binnen de Vlaamse toneelschriftuur alvast twee unieke stijlgrepen. Het perspectief van zijn teksten wisselt zoals bij vele andere actuele auteurs tussen 'hij' en 'ik', tussen episch vertellen en denkend spelen, maar spreekt meer nog vanuit een 'wij'. Hij benadert zijn publiek als 'wij mensen', soms als 'jij menselijk wezen'. 'Het zijn niet de omstandigheden die ons maken tot wat we zijn, maar de manier waarop we ermee omgaan', zo opent Walvismuziek (2004). In De drie mannen van Ypsilanti (1997) klinkt het, als een lezing naar de zaal, 'Je wil is een aspect van je bewustzijn en en aangezien je bewustzijn voortdurend schept, want bewust-zijn is in wezen God-zijn, is ook je wil daar steeds bij betrokken'. Dit is het 'wij' dat ook spirituele voorgangers bezigen. Het dreigt de teksten van De Graef een wereldwijs toontje te geven, op het belerende en moraliserende af, maar zijn antidotum is zijn anekdotische verhaalkracht, zijn naïeve fantasie en zijn tragikomische ironie. Hij spreekt mensen terug aan als een gemeenschap, maar doet dat via heel indivuduele levensverhalen van de gekste ego's. Hij appelleert aan een groeiende drang naar spiritualiteit en meer-inzicht, maar doet dat heel relativerend, via wonderlijke fictionele reizen. Er is de planeet Trafalmadore in Slachthuis Vijf (2003), het konijn Walter in Henry (1997) of Prins Egoon in het sprookje Marianne, een koningstragedie (2005).

Ons bewustzijn: een drama

Dat laatste stuk is meteen een mooi voorbeeld van de tweede typische stijlgreep bij De Graef. Als er in die twintig jaar iets geëvolueerd is aan zijn schriftuur, is het de groeiende symboliek van zijn dramatische structuur. Het verhaaltje waarin Egoon van nul een land opbouwt, biedt op een dieper plan een perfecte spiegel voor hoe ieders Ego zijn bewustzijn moet construeren. In Da isss... (2004) raakt ene Francis boven de wolken aan de praat met zijn beschermengel en een verdrongen geliefde, terwijl de inbrekerskomedie Inside Stories uiteindelijk een overval blijkt op de afgesloten kluizen in Rieks eigen onderbewuste. Bijna elk recent stuk van De Graef verbeeldt letterlijk een (of ons) bewustzijnsproces, in de meest diverse vormen. Dat was al embryonaal aanwezig in Et voilà en Ombat (1994), maar dan als loutere stream-of-consciousness: de versplinterde vertelstructuur van wel meer nieuwe Vlaamse teksten uit de nineties, waarin een postmodern individualisme en een typisch fin-de-sièclegevoel afrekenden met elk overstijgend plot of 'groot verhaal'. Vandaag werkt De Graef weer narratiever, met diverse rollen voor meerdere acteurs, volgens een coherentere dramatische ontwikkeling naar een zekere climax. Telkens zie je nu een letterlijke intrede in het eigen hoofd, de eigen ziel.

'Zo gaat dat'

Wat De Graef als auteur zo indringend maakt, is dat hij zijn publiek zo openlijk helpt omgaan met het onvatbare aan henzelf en het leven. Hij doet aan existentiële therapie. Dat klinkt behoorlijk melig, maar dat ligt net zozeer aan de taboes die in het Vlaamse theater nog steeds rusten op dit soort directe menselijke herkenbaarheid. De Graef heeft het expliciet over liefde (vaak grappig onromantisch), dood (meestal absurd gruwelijk), scheiding (geen ouderpaar blijft bijeen) en volwassenwording (steevast een leerproces in de pijn van het zijn). Ondanks zoveel leed werken zijn stukken toch heel verzoenend. Zijn solo's hebben iets van stand-up comedy, maar het zijn vooral zijn personages die het 'm doen. Steevast zijn het hetzelfde soort outsiders als De Graef zelf: naïeve kleine mensjes, groot in hun impulsieve verlangens en onhandig in de uitwerking ervan. Zo kan het bijna niet anders dan dat Jaco Van Dormael voor zijn nieuwe film Mr Nobody ooit Slachthuis Vijf gelezen heeft: hoofdpersonage Billy Pilgrim overleeft daar zijn ellendige Duitse krijgsgevangenschap omdat ook hij vooruit en achteruit in de tijd kan dromen. Zijn bijna kinderlijke kijk op het leven maakt de gruwel verteerbaar, zelfs ontwapenend. Maar niet alleen die typisch Vlaamse identificatie met de ietwat onnozele underdog (zie zowat alle Vlaamse films) geeft het werk van De Graef zijn appeal. Dat doet net zozeer het bijna boeddhistische wereldbeeld dat eruit spreekt. 'Zoals de dingen gaan' heette in Slachthuis Vijf al 'zo gaat dat'. De Graef geeft zijn publiek een verzoenend inzicht mee in het Niks (2001) waar elk menselijk leven in the end op neerkomt. Relativering is de ware levenskunst. Niet verwonderlijk dat jonge makers zijn stukken wél al eens opnieuw ter hand nemen, en ze heropvoeren. Die stukken zullen spreken zolang het theater dat doet. Zo gaat dat.