Onevenwichtig en onvolmaakt. Over de tentoonstelling 'Van Gogh/Artaud'

Door Wilco Versteeg, op Tue May 13 2014 10:34:00 GMT+0000

Musée d’Orsay pakt in zijn zoveel-jaarlijkse Van Gogh tentoonstelling groots uit. Uit vier windrichtingen zijn doeken naar Parijs gevlogen om het publiek met een alomvatend overzicht te plezieren. Deze keer wordt het werk van Vincent Van Gogh benaderd vanuit het perspectief van de avant-gardistische toneelschrijver, dichter, acteur en regisseur Antonin Artaud. Wat zegt deze tentoonstelling over twee ‘krankzinnige’ zonderlingen ons over de plaats van de kunstenaar in de hedendaagse maatschappij? En over die van het museum als spektakel-generator?

Artaud is terug in de straten van Parijs. Niet enkel Hugo Claus is dit keer getuige van zijn spokende verschijning. Om de tentoonstelling Van Gogh/Artaud. Le suicidé de la société in Musée d’Orsay ‘in de markt te zetten’ en de kassa te laten rinkelen met deze blockbuster, is de stad behangen met de koppen van de twee gestoorde kunstenaars. In de tentoonstelling worden we aan de hand van citaten uit Artauds essay over Van Gogh, bijna zeventig jaar geleden geschreven, langs een uitgebreide selectie doeken van de Nederlander geleid. In tegenstelling tot eerdere tentoonstellingen, die voornamelijk een beproefd chronologisch of thematisch uitgangspunt hadden (Van Gogh en de kleuren van de Nacht, Van Gogh en het Franse stilleven, Van Gogh en het Expressionisme, Millet/Van Gogh, Van Gogh in Parijs), maakt deze tentoonstelling het mogelijk met de hulp van één van zijn bewonderaars opnieuw te kijken naar overbekende doeken (die van de posters op uw toilet). De radicale stellingen van Artaud over kunstenaarschap en maatschappij dwingen je met vreemde ogen naar Van Gogh te kijken. Maar ergens wringt de schoen.

Zelfmoordenaar door de maatschappij

Voor Artaud is het duidelijk dat Van Gogh nooit gek is geweest. Het is de maatschappij die Van Gogh door middel van structureel onbegrip tot zelfmoord heeft aangezet

Van Gogh komt als een kunstenaar uit één stuk uit deze tentoonstelling naar voren. Zijn gekte is creatief, kleurrijk, bevestigend. Hij was dan wel gek, maar wat heeft hij mooie dingen gemaakt! En het moet gezegd, Orsay heeft kosten noch moeite gespaard om een grootse selectie doeken bij elkaar te brengen, uit Amsterdam, Otterlo, Washington,  St. Louis zelfs. Alleen hierom al is de tentoonstelling een spektakel. Alleen het niet uitleenbare Korenveld met Kraaien ontbreekt, maar om dit goed te maken is er een high definition film die elke centimeter van het doek close-up in beeld brengt: nog nooit zag je Van Gogh zo goed – wat door de overstelpende drukte niet perse van de overige werken kan gezegd worden. Ook Artaud kende de meeste van deze werken. Geen enkel doek een voorkeursbehandeling en de on-chronologische volgorde van de werken heeft een verfrissend effect. De liefhebber zal vooral uitkijken naar enkele minder tentoongestelde werken uit particuliere verzamelingen zoals het onovertroffen Le Pont de Langlois à Arles en L’Allée des Alyscamps. Van Goghs werken worden aanbeden, niet dankzij maar ondanks zijn creatieve gekte. Het beeld van Vincent van Gogh dat uit deze tentoonstelling spreekt, is overbekend: de getourmenteerde, onbegrepen kunstenaar voor wie het leven te veel werd en die aan zijn genialiteit ten onder ging. Deze voorstelling is opvallend, omdat het lijnrecht ingaat tegen de denkbeelden van Artaud over kunstenaarschap. De tentoonstelling lijkt zich tegen zichzelf te keren.

61_Versteeg_1.jpgVoor Artaud is het duidelijk dat Van Gogh nooit gek is geweest. Het is de maatschappij die Van Gogh door middel van structureel onbegrip tot zelfmoord heeft aangezet. De maatschappij heeft de trekker overgehaald en speelt daarna mooi (financieel) weer met zijn nalatenschap. De eerste bekende regels uit Artauds Van Gogh. Le suicidé de la société (1947) zeggen voldoende: “We kunnen spreken over de goede mentale gezondheid van Van Gogh die, in zijn héle leven slechts één hand heeft gekookt en die voor het overige niet meer heeft gedaan dan zich een keer het linker oor afgesneden, in een wereld waarin we elke dag vagijn in groene saus eten of de geslachten van ontvelde en woedende nieuwgeboreren op het moment dat ze uit de moederschoot geplukt worden.”

De gruzelementen van het beeld

Met kennis van het lot van Artaud als psychiatrische patiënt in het achterhoofd, is het moeilijk hier ook niet een beschrijving van hemzelf in te zien. Artaud vraagt ons welke plaats we willen voor een kunstenaar in een doorgedraaide maatschappij, als we hem toch het liefst niet begrijpen. Dit is een vraag die relevant blijft, misschien zelfs dankzij discussies over kunstenaarsstatuten en overlegorganen. De kunstenaar kan zichzelf niet vertegenwoordigen, want zijn belang is niet van deze wereld, stelt Artaud: “Niemand heeft ooit geschreven of geschilderd, gebeeldhouwd, gemodelleerd, gebouwd, uitgevonden dan om de hel te verlaten… Elke penseelstreek van Van Gogh op het doek is erger dan een gebeurtenis. Want het is niet voor deze wereld hier, het is nooit voor deze aarde hier dat wij altijd hebben gewerkt, gestreden, geschreeuwd van horror, honger, misère, schandaal, en wansmaak, dat wij vergiftigd geworden zijn, hoewel wij er aan onderworpen zijn en dat we uiteindelijk onszelf suïcideren, want zijn wij niet allen zoals de arme Van Gogh zelf was, gesuïcideerd door de samenleving!”

Deze innerlijke noodzaak, geuit door een geniale psychoot op zijn laatste benen, zal vandaag de dag als niet-rendabel worden beoordeeld door subsidie-instellingen. Het interessantste aan Van Gogh/Artaud is de confrontatie met een veranderd kunstenaarsbeeld. Van Gogh en Artaud zijn twee grootheden die het stereotype beeld van ‘de kunstenaar’ representeren: eigenzinnig, eenkennig, gestoord, kwetsbaar. Dit waren tijden vóór de kunstenaar ook zakenman, boekhouder, en netwerker moest zijn.

Artaud: 'Niemand heeft ooit geschreven of geschilderd, gebeeldhouwd, gemodelleerd, gebouwd, uitgevonden dan om de hel te verlaten…'

Hugo Claus, die Artaud in een van zijn laatste dagen volgens eigen zeggen door de straten van Parijs zag strompelen, vat dit beeld in Voor de dichter Antonin Artaud: “Bij ons, de vreemden, de verdwaalden, / de nooit gelanden, de ontwrichten / is een bleke kapitein gestorven.” Artaud als ongewilde vlag op de baggerschuit van het late Europese modernisme waar Claus, met zijn Faulkner en Stevens, het Nederlandstalige begin en einde van is. “Dat wij zijn aangetast voor het leven / weten zij, de gelijke naturen, / de onverstoorde zielen/ in elk van hun effen uren. // Zij braken zijn weke ruggegraat / zij sloten hem op met stoel en brood en stro. / zij noemden hem ziek en gek. / Zij hadden medelijden.” We weten nog wat Nietzsche over medelijden zei en interpreteren dit laatste woord als de ultieme belediging door een samenleving die het bloed van Artaud aan haar handen heeft. Medelijden hadden ze, omdat zij hem gek moesten verklaren, deze “bloedende doorgeborene / uitgebrande man”. Met Artaud sterft ook een van de laatste radicale kunstenaars voor wie geen onderscheid bestond tussen kunst en leven, en die wel in beide moest falen.

61_Versteeg_2.jpgMaar in de zalen van Orsay gebeurt iets waardoor Van Gogh en Artaud tegenovergestelden worden. De rust is het eerste wat opvalt in zalen waarin werk van en over Artaud tentoongesteld wordt. De manuscripten, citaten, zelfportretten (prachtig!) en foto’s van Artaud baden in een haast zalige stilte; de gemiddelde betalende bezoeker passeert deze halte in zijn jacht op meesterwerken die even verder hutje-mutje bekeken kunnen worden. De tentoonstelling nodigt hier door zijn opzet tot uit: Artaud heeft binnen de expositie een marginale plek, zoals hij die ook in het leven had. Zijn citaten hangen bezijden de doeken van ‘Vincent’, zijn andere werken zien we gefragmenteerd in wat tussenruimtes lijken. Daarnaast valt op dat de interesse in Artaud hier vooral de oppervlakte, zijn beeltenis, betreft: zijn schoonheid als jongeling gefotografeerd door Man Ray en zijn latere verval zijn alomtegenwoordig. Het enige avant-gardistische aan deze tentoonstelling is een compilatie met de pakweg veertig films waarin Artaud heeft gespeeld: korte flitsen uit de filmgeschiedenis met Artaud die uit de rest van de film is geknipt. Uiteraard zien we hoogtepunten zoals Dreyer’s La Passion de Jeanne d’Arc (prachtig hergebruikt door Godard in Vivre Sa Vie en in Egoyans Artaud Double Bill) en Gance’s Napoléon, met een uncanny Artaud als de ziekelijke Marat. Deze oppervlakkigheid draagt bij aan de onbereikbaarheid van Artauds binnenwereld: naar zijn radicale gedachten over maatschappij, cultuur, en kunstenaar moeten we zelf zoeken. Het lijkt of Artaud niet anders gebracht kan worden dan in gruzelementen, in de oppervlakte van het beeld. Artaud was misschien wel te gestoord om naar te luisteren.

In het universum van de tentoonstelling worden we met milde hand gedwongen ons te plaatsen op een glijdende schaal waarop Van Gogh en Artaud twee uitersten innemen. Dit kan op twee manieren gezien worden. Van Gogh wordt door de samenspraak met Artaud opeens de positieveling die misschien wat onstabiel was, maar die toch een zekere waarde vertegenwoordigt en de maatschappij niet afwijst. Dat is wel iets anders dan het onbegrijpelijke gemurmel van de late Artaud in het gecensureerde Pour en finir avec le jugement de dieu – waarop bovendien moeilijk een prijskaartje geplakt kan worden. Doordat Orsay twee gekke kunstenaar bij elkaar brengt, wordt de verwachting gewekt dat zij gelijkwaardig behandeld worden. Maar het museum krijgt hen niet op een bevredigende manier samen. Artaud is de souffleur en ontsnapt aan de blik van het publiek, terwijl Van Gogh als hoofdrolspeler stamelend in de schijnwerpers staat.

Le musée inimaginable

Het zou te gemakkelijk zijn om te stellen dat het Musée d’Orsay zich hier laat zien als ultieme representant van een samenleving die Artaud bij herhaling weigert te begrijpen en zijn denkbeelden onzichtbaar en onschadelijk maakt. Er zijn minstens twee andere redenen voor de marginalisering van Artaud ten voordele van Van Gogh in deze tentoonstelling.

61_Versteeg_3.jpgDe eerste reden is Artaud zelf. Zijn leven en werk zijn niet te vatten in enkele documenten of gedachten. Hij is onbegrepen omdat hij op een gegeven moment opgaf begrepen te willen worden. Susan Sontag heeft gelijk als ze in Understanding Artaud zegt dat Artaud geen volmaakte kunst heeft nagelaten maar slechts een eenduidige aanwezigheid, een poëtica, een culturele theologie en een fenomenologie van het lijden. In zijn kunst zocht hij verlossing van de zelfmoordende en zelfdestructieve maatschappij. Sontag voorzag wat in deze tentoonstelling gebeurt; de bezoeker wordt gedwongen over Artauds gekte te denken en te spreken in de taal van de rede, op basis van onze gedeelde geestelijke gezondheid. Artaud, worden we steeds herinnerd, is gek. Vandaar. Van Gogh, toch ook geen zonnetje in huis, lijkt naast Artaud slechts een padvinder van de zwaarmoedigheid. Door het ruwe werk van Artaud kunnen we volgens Sontag veranderd worden, maar we kunnen het niet, nooit, toepassen. In Orsay worden we met deze waarheid geconfronteerd.

De tweede reden is, uiteraard, institutioneel. Artaud is een speeltje van universitaire intellectuelen die na Nietzsche, Foucault, en Beckett iets nóg radicaler willen; Van Gogh is de kip met de gouden eieren voor de hedendaagse kunstwereld. In onze conservatieve tijden hebben musea, zeker in Parijs, elk jaar een topattractie, het liefst twee, nodig om in the picture te blijven. Ze hobbelen van het ene culturele evenement naar het volgende hoogtepunt. Steeds wordt een zelfde soort tentoonstelling met de variabelen Piscasso/Cezanne/Van Gogh/Pop Art/enfin/de/canon herschikt, en wordt daardoor de vernieuwende of hedendaagse kunst naar de marges gedrongen. In de stad van de avant-garde is geen avant-garde meer te vinden, maar wél veel boeken erover. Musea zijn al tijden geen plekken van culturele opvoeding meer maar bovenal ervaringen, spektakels, achtergronden voor selfies, concerten, zakenlunches of bezoeken van presidenten. De affiches worden groter, de catalogi duurder, de merchandise uitbundiger, maar de uitleg, context, en diepgang minder. Allicht hebben grote Franse musea minder te klagen dan hun Nederlandse of Belgische collega’s: zij zijn in handen van een staat waar in de gangen van het ministerie van Cultuur nog een echo van Malraux weerklinkt, maar ook hier dienen relevantie en financiering van ‘het’ bedrijfsleven groot over de posters te druipen. Le musée imaginaire biedt allicht nog enig soelaas in tijden van het maar al te concrete musée inimaginable, een onvoorstelbaar spektakel.

Van Gogh, toch ook geen zonnetje in huis, lijkt naast Artaud slechts een padvinder van de zwaarmoedigheid

Grote geldschieters spreken in dankwoorden over de waarheid van de gekken van vandaag die door de normalen van morgen wordt aangenomen, en van “Van Goghs zoektocht naar vormen en kleuren die de komende avant-gardes markeren”. Alle goede wil van de financiële sector terzijde, is het even interessant als naïef te vragen waarom zij hun geld dan niet steken in de avant-gardes van vandaag, in plaats van in die van eergisteren. Tegen wie, vraag je je af, ging Artaud zo te keer als zelfs het bedrijfsleven, de sector die van aanpakken weet, de waarde van gestoordheid ziet. Allicht herkent het zijn waanzin in de praktijken van Artaud en Van Gogh. Het dolgedraaide grootkapitaal pronkt maar al te graag met zijn zorg voor kunst en cultuur terwijl de gekte van Artaud, die met een klein decennium in gesloten instellingen en een zestigtal elektroshocks toch mee mag praten over gestoordheid, in het niet valt bij de dagelijkse moordende werkelijkheid van de vrije markt. De euforie waarmee bedrijven grote culturele instellingen steunen, en daarmee maatschappelijke legitimering zoeken, wijst op een roofzucht even onheilspellend als Van Goghs kraaien boven een korenveld.

Toch verdient de tentoonstelling een aanbeveling. De onvolmaakte aanwezigheid van Artaud biedt wel degelijk een meerwaarde. Je kunt je afvragen of Artaud niet beter tot zijn recht komt in zijn eentje (bijvoorbeeld in een eerdere tentoonstelling in de Bibliothèque Nationale de France), maar op deze manier kan een groter geïnteresseerd publiek kennis maken met een oorspronkelijk denker. Er wordt geprobeerd hem een plaats toe te wijzen; dat hij met zijn donkere, destructieve beelden in het niet valt tussen de kleurrijkheid van Van Gogh is te voorzien geweest, maar heeft de curatoren en het bedrijfsleven er niet van weerhouden er toch aan te beginnen. ‘Geen meesterwerken’ is het motto van Artaud, maar houdt dat maar eens vol in zalen vol topstukken, in een museum vol hoogtepunten uit de kunst, in een stad met de hoogste dichtheid meesterwerken ter wereld. In elk geval is de kans klein dat Artaud bij u op het toilet hangt.

Wilco Versteeg is promovendus aan Université Paris Diderot, waar hij ook Amerikaanse literatuur en cultuur doceert. Hij schrijft een proefschrift over hedendaagse oorlogsfotografie, in het bijzonder representaties van virtuele oorlogsvoering.

De tentoonstelling Van Gogh / Artaud. _Le suicidé de la société _loopt tot 6 juli 2014 in het Musée d’Orsay.