Onder het gepeupel, het gepopel

Door Tom Van Imschoot, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Sinds het begin van het nieuwe millennium, met de opkomst van Jörg Haider en de FPÖ in Oostenrijk, worden de West-Europese democratieën op een verhevigde manier geteisterd door een 'populisme' dat in zijn slogans (of 'oplossingen') niet zelden de vloer aanveegt met de principes van de democratie zelf. Met figuren als Filip Dewinter, Jean-Marie Dedecker, Pim Fortuyn, Rita Verdonck en Geert Wilders is dat 'duistere populisme' bij ons vooral van extreem of toch radicaal rechtse signatuur, maar exclusief rechts is het niet.

In wezen slaat populisme op de politieke claim de stem van het volk te representeren, door middel van uitspraken die dat 'volk' als een soeverein en ondeelbaar subject (of 'gezond verstand') in het centrum van de macht piloteren, een plaats die in een democratie uitgerekend leeg moet blijven om te kunnen functioneren, dat wil zeggen: om bestaande verschillen voorwerp van debat te laten zijn. Een 'pleidooi voor populisme' is dus wel het laatste wat je van een hedendaagse intellectueel verwacht. Als er één maatschappelijke spreekstijl anti-intellectualistisch is, dan immers bij uitstek het populisme. Toch is het juist dat wat David Van Reybrouck met zijn recente, gelijknamige pamflet heeft geschreven: een pleidooi voor populisme, een 'verlicht' en een democratisch populisme, maar niettemin populisme. En, elitair gezegd, er is geen excuus om het niet te lezen.

Want Van Reybrouck is geen dwaler. Als jongste winnaar van de Arkprijs van het Vrije Woord, vanwege zijn heldere bijdragen aan het openbare debat en ter bekroning van zijn beklijvende theaterstuk Missie, over een oude missionaris in Oost-Congo, staat Van Reybrouck bij uitstek bekend om zijn wereldsheid, zijn betrokkenheid bij het nationale en mondiale gebeuren, vaak vanuit de verstrengeling tussen beide. Als historicus én als auteur die uit die historicus groeide, met de literaire non-fictie De plaag (2001) en de theaterbewerking die erop volgde (Die siel van die mier,2004), is hij er bovendien de man niet naar om een (politiek) standpunt in te nemen zonder zijn onderwerp aan alle kanten te hebben onderzocht. In zijn Pleidooi voor populisme is dat niet anders, en dat maakt het ogenschijnlijk nog bevreemdender. In zijn geheel vormt het pleidooi door de aard van zijn onderwerp immers wel een krachtig statement: dat een intellectueel vandaag niet noodzakelijk ook elitair hoeft te zijn, want zelfs in staat om populisme te verdedigen. Maar tegelijk hoeft men niet van slechte wil te zijn om te menen dat dit statement juist door de intellectuele manier waarop het gebracht wordt, weinig baat heeft. Als het niettemin zinvol is, komt dat dan ook vooral omdat Van Reybroucks pleidooi, zoals elk goed essay, vanuit een aan inzicht ontleende emotie vertrekt, vanuit een socioculturele diagnose die aanleiding geeft tot verontwaardiging.

AFSPRAAK AAN DE KLOOF

In zijn heldere argumentatie toont Van Reybrouck zich goed ingevoerd in het bestaande onderzoek naar de sociologische en politicologische achtergronden van het 'populisme', de vaagheid die errond bestaat én het politieke gebruik dat ervan wordt gemaakt. Hij weet dat de populistische formule werkt voor wie 'bang, kwaad of misnoegd' is, zoals Karel De Gucht in Pluche al enigszins schouderophalend beweerde. Hij ziet bovendien dat zijn succes met de maatschappelijke verschuiving naar een 'diplomademocratie' te maken heeft, de term waarmee de Nederlandse bestuurskundige Marc Bovens de samenhang tussen de mate van opleiding en macht gemunt heeft, d.w.z. hoe hoger, hoe meer. Omdat hij uit het onderzoek van de Vlaamse socioloog Koen Pelleriaux ook weet dat met name laagopgeleiden vaker met gevoelens van achterstelling kampen (bv. ten aanzien van fenomenen als migratie en globalisering). Zodat zij met hun angst, kwaadheid of rancune dus makkelijker vatbaar zijn voor de verleidingen van het populisme. Het raadselachtige is dan ook hoe David Van Reybrouck er, in het volle besef van dat alles, toe komt om toch voor populisme te pleiten — hij die juist de socio-culturele voordelen kent van een hoge opleiding?

Het antwoord is eenvoudig. In Pleidooi voor populisme komt geen politiek socioloog of specialist aan het woord, maar een schrijver die het werk aan zijn oeuvre aan de kant heeft gezet om zich als 'burger', maar met al de kracht die zijn schrijversschap kenmerkt, over een onrecht uit te spreken dat iedereen aanbelangt. Dat onrecht slaat, meer nog dan op de 'diplomademocratie' en de gebrekkige representatie van laaggeschoolden in het parlement, op de toenemende 'cultuurkloof' tussen laag- en hoogopgeleiden die eronder gaapt. Die breuklijn zorgt er met name voor dat vele laagopgeleiden cultureel verpauperen en zo in de handen van een populisme worden gedreven dat in de verste verte hun belang­en niet dient, terwijl hoogopgeleiden meewarig de neus ophalen — vol dédain voor zoveel domheid en slechte smaak.

Het punt van Van Reybroucks pleidooi is niet dat die domheid of smaak toch omarmd moeten worden, maar wel dat de opkomst van het populisme het rancuneuze en agressieve symptoom is van de manier waarop een hele, eventueel zelfs welvarende klasse zich door haar lage opleiding niet geïntegreerd weet in onze eigentijdse diplomademocratie. Wat hij de hoogopgeleide klasse verwijt, is dat zij in haar afkeer voor dat populisme, en voor de levensstijl van laagopgeleiden die ervoor vallen, blind blijft voor de angst (voor regressie) en de noodkreet (om toch maatschappelijk betrokken te blijven) die eronder schuilen, terwijl ze zich te weinig bewust is van de bevoorrechte positie die ze zelf geniet. Het is makkelijk lachen met het klootjesvolk, maar het komt erop aan zijn woede voor de uitblijvende gelijkheid te erkennen en om alternatieven te vinden die het daadwerkelijk emanciperen. Juist daarom, en omdat Van Reybrouck van mening is dat populisme geen antipode maar een wezenlijk bestanddeel is van de democratie, pleit hij ook voor méér populisme, in zijn geval uiteraard binnen het kader van de democratische rechtstaat. Concreet ziet hij daartoe twee mogelijkheden: een democratisch en een verlicht populisme.

Veel, of veel nieuws, hebben die beide populismen niet om het lijf. Het zijn niet de sterkste kanten van Van Reybroucks pamflet. Zijn invulling van het democratisch populisme is nog wel concreet: het bepleit de wenselijkheid van een grote links-populistische partij — zoals de Nederlandse SP — die het gat opvult dat tussen de SP.a en extreem-links in Vlaanderen gaapt én de betere representatie van laagopgeleiden in het parlement — als belangenbehartigers, en als herkenningspunt. Met name met dat laatste voorstel gaat Van Reybrouck nogal kort door de bocht, zoals ook blijkt uit de reacties van uiteenlopende politici als Karel De Gucht (Open Vld) en Erik De Bruyn (SP.a. Rood). Hij gaat er iets te voortvarend van uit dat er een democratisch tekort bestaat omdat er in het parlement zo goed als geen laaggeschoolde meer zit, maar dat parlement hoeft natuurlijk geen spiegel van de samenleving te zijn om er de diverse belangen van te kunnen vertegenwoordigen. Een zeker voluntarisme speelt Van Reybrouck hier duidelijk parten. En het betert er niet bepaald op wanneer hij ook de mogelijkheid van een verlicht populisme beschrijft. Dat omvat namelijk zulk een ideale combinatie van wereldbeelden, het ideaal van wereldburgerschap met het verlangen ergens thuis te horen, het perspectief van reeds gevestigden met dat van allochtonen of tout court aandacht voor de noden van laagopgeleiden met een zekere achting voor hoogopgeleiden, en bovendien op zo'n geschikte manier ('zowel genereus als moedig, zowel mild als ferm', niet brallerig, niet simplistisch, niet kwetsend of scheldend) dat men zich afvraagt of het nog wel om populisme gaat.

De vraag is echter of men Van Reybrouck daarop moet afrekenen. Het feitelijke belang van zijn pamflet lijkt mij in elk geval elders te liggen. Het schuilt in de manier waarop hij zijn interpretatie van de kloof tussen genereus links en benepen rechts als het effect van een verschil in (resp.) hoge en lage opleiding tot een bron van sociale verontwaardiging (of bekommernis) en zelfs empathie probeert om te smeden. Het schuilt in zijn ijveren voor raakvlakken en zones van tolerantie of ontmoeting tussen de klassen die de kennismaatschappij doet ontstaan, onder andere op het niveau van de politieke vertegenwoordiging. En het schuilt tot slot, maar niet het minst, in de oproep aan zijn leespubliek van vooral hoogopgeleiden om ten aanzien van het klootjesvolk de mogelijkheid te genereren van een emancipatorisch alternatief, in plaats van het uit te leveren aan een duister populisme of cadeau te doen aan de platte commercie — vanuit een cultuurrelativisme dat op maatschappelijke onverschilligheid neerkomt. Anders gezegd: zoals het socialisme in de 19de eeuw een antwoord bood op de materiële achterstelling van de arbeider, zo moet vandaag een links, democratisch en verlicht populisme ontwikkeld worden dat 'het volk zonder diplom' niet alleen in zijn angsten en zorgen erkent, maar vooral ook cultureel en politiek emancipeert.Volksverheffing moet weer, met andere woorden, en wel nu.

Dat een pleitbezorger voor populisme dat zegt, is op zich al goed nieuws.

Van Reybrouck formuleert er een uitdaging mee voor de hele culturele sector, als plaats bij uitstek waar de cultuurkloof in ontmoeting kan omslaan. Of beter: hij schept met zijn pleidooi voor populisme een onverwachte (politieke) context waarin die oude sociaal-democratische idee plotseling weer urgent en verrijkt aan betekenis verschijnt. Het suggereert een gepopel, onder het gepeupel, poepeloere zat of niet. Aan ons om het aan te spreken.