Morse op vrijdag

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

De voorstelling Vrijdag, een toneelstuk van Hugo Claus uit 1969, heeft ZT Hollandia een nominatie voor Het podiumfestival 2003 opgeleverd. En midden juni werd bekend dat Bert Luppes, die de hoofdrol vertolkt in Vrijdag, de Louis d'Or kreeg van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties. De jury vond dat Luppes in Vrijdag 'een hoogtepunt in zijn loopbaan' bereikte. De VSCD bekroonde de spelprestaties van de acteurs; de kwaliteit van de voorstelling als geheel deed niet ter zake. Die is dan ook betwistbaar. Vrijdag is geen pakkende voorstelling geworden, ondanks de kwaliteiten van de acteurs en de tekst en ondanks het feit dat ZT Hollandia met de succestitel De bitterzoet al eerder een well-made play in de traditie van Vrijdag ensceneerde. Vrijdag is zelfs een beetje saai.

Het zoenoffer

Vrijdag is de dag waarop Georges Vermeersch terugkeert te Marke, een gemeente in West-Vlaanderen. Georges heeft in de cel gezeten voor het seksueel misbruik van zijn dochter Christiane. Het verblijf in de gevangenis heeft hem geen goed gedaan en thuis wachten er nieuwe problemen: zijn vrouw Jeanne is bevallen van een dochtertje, verwekt door buurman Erik. Er moeten beslissingen genomen worden: scheiden of niet, verhuizen of niet, houden van of niet houden van. Bij de ruzies die nu volgen, is Georges de onbetwiste spilfiguur: híj is het die de beslissingen moet nemen. Als hij heel eerlijk is, wil Georges zich het liefst lekker wentelen in woede en teleurstelling. Finaal wordt zijn beslissing echter bepaald door zijn dochter. Christiane is namelijk helemaal niet misbruikt: zij heeft Georges willens en wetens verleid. In een flashback zegt ze tegen haar vader:

'Ik had ook van een ander gemaakt kunnen zijn. Hoe ga je 't weten? Weten de konijnen het, de meikevers? Ik kan er niets aan doen, Georges, gij ook niet. Dingen zijn wij, Georges, en ze trekken en sleuren aan ons aan alle kanten, en als wij niets anders zijn dan dingen, laat ons mekaar vastpakken, tesamen zijn lijk niemand anders op de wereld.'

Op een abstract niveau moet Georges kiezen tussen dierlijkheid (woede, geilheid, een ding zijn, zoals Christiane zijn) of mens-zijn: de aloude tegenstelling natuur-cultuur. In de gevangenis is een mens niet meer dan een dier, zo benadrukt hij herhaaldelijk — en dat is niet genoeg. Daarom vraagt hij Jeanne en Erik hem te helpen bij het uitvoeren van een ritueel. Jeanne moet een laatste maal, vóórdat Erik naar Frankrijk vertrekt, met hem naar bed gaan. Seks als ritueel, een zoen-offer. Jeanne en Erik gaan naar de slaapkamer, maar na Eriks vertrek biecht Jeanne aan Georges op dat zij niet effectief met elkaar naar bed zijn gegaan. Georges tilt er niet zwaar aan: een ritueel is per definitie een nabootsing, vorm eerder dan inhoud. Het echtpaar Vermeersch, met baby in de wieg, kan nu weer verder. Eerder op de avond begonnen ze bijna te vrijen, maar daarvan is nu geen sprake. Jeanne stelt een daad van tederheid, door Georges' haar te wassen.

Het ritueel past in een ruimere interpratie van Vrijdag als een alternatieve liturgie. (Ik ga verder niet in op deze interpretatie; wie de details wil kennen, raad ik Vrome wensen aan, de essaybundel van Claus-specialist Georges Wildemeersch (De Bezige Bij, 2003).) Na het "vrijen" met Erik zegt Jeanne trouwens: 'Wij zijn content, gij zijt content. De hoogmis is gedaan.' Het scènebeeld refereert aan die symboliek in de tekst: er is een kruisvormig speelveld, en twee keer beginnen de lampen woest te zwaaien, als kerkklokken. De religieuze ruggengraat van het stuk is echter, vreemd genoeg, gedeeltelijk verwijderd door cuts in de tekst. De rol van Georges' celmaat, de godsdienstwaanzinnige douannier Jules, is fors beperkt. Hij is niet meer nodig voor de tekst en had net zo goed volledig weggeknipt kunnen worden. Dat is inconsequent en verwarrend. Het lijkt erop dat regisseur Johan Simons niet zeker wist of hij de liturgische metafoor al dan niet wou behouden.

Kletsen

Simons lijkt zich toegelegd te hebben op de acteursregie: daar zijn namelijk wél scherpe keuzes gemaakt. Alleen zijn het niet altijd de meest interessante geweest.

Bert Luppes is een hyper-nerveuze Georges Vermeersch. Hij komt wat babbelziek over, en heeft nooit de touwtjes in handen. Er gaat weinig dreiging uit van dit (in de tekst!) stugge, en één keer zelfs met een mes zwaaiende personage. Het is dan ook moeilijk te geloven dat Erik en Jeanne ten slotte ingaan op Georges' vraag om nog één keertje met elkaar te vrijen.

Erik wordt gespeeld door Fedja van Hûet: een voor zijn doen heel rustige rol, die de broodnodige humor in het stuk brengt. Erik is een windhaan en een praatjesmaker: hij is geen partij voor Georges, maar Luppes legt hem minder het vuur aan de schenen dan de tekst toelaat.

Elsie de Brauw is Jeanne. Haar vertolking is beheerst: ze is zenuwachtig zonder nerveus te zijn, lichtgeraakt zonder hysterisch te worden. Dat levert zeker geen storende, maar ook geen gelaagde vertolking op: deze Jeanne hangt er maar wat bij. Dat is vreemd, aangezien zij de inzet is van een driehoeksrelatie. Zij houdt van haar twee tegenspelers, maar nergens krijg je de indruk dat ze hieronder lijdt. Ze lijdt meer onder het conflict met haar dochter Christiane (gespeeld door Yonina Spijker).

Gedurende anderhalf uur ligt die laatste op een sofa, tot Georges zich in een reeks flashbacks zijn vrijage met haar herinnert. In de tekst zijn die flashbacks van elkaar gescheiden door de regie-aanwijzing 'donker'. In de opvoering van ZT Hollandia wordt niet doorlopend het licht aan- en uitgeknipt: Luppes en Spijker spelen de scènes gewoon aansluitend. Het komt de duidelijkheid niet echt ten goede. En er wordt in die flashbacks al evenveel gebabbeld en gekletst als in de rest van het stuk. Een zeldzaam puur moment is het dan ook, als vader en dochter eindelijk hun kwebbel houden om zich aan elkaar over te geven. Als een naakte Georges de naakte kont van zijn dochter besnuffelt, is maar al te duidelijk dat hier de dierlijke kant van de mens getoond wordt. Komisch en onthullend is de reactie van Georges, enkele ogenblikken later: terwijl Christiane op hem inpraat, kleedt hij zich telkens weer aan en uit, aan en uit. Van naakte aap naar mens en terug.

Het opvallendste aan de personages die Bert Luppes en Elsie de Brauw vertolken, is dat ze niet evolueren. Georges is een zenuwachtig wrak dat praat, praat en blijft praten. Dat is heel wat anders dan een onzekere man die, met een omwegje via woede, een gevoel van sereniteit weet te bereiken, omdat de mens het van het beest gehaald heeft. Jeanne maakt de indruk een nevenpersonage te zijn. Nochtans is zij, als de vrouw van Georges, minstens even belangrijk als haar man. In het begin van het stuk zegt ze tegen haar man: 'Maar zet U toch. Doe Uw jas uit. 't Is lijk of dat gij op visite zijn!' En even verder wordt haar stemming minder lollig, de emotie dieper: ''t Is aardig, Georges, dat gij hier zo zit.' Jeanne zit met een vreemde in huis en weet niet wat te doen. In principe kan ze bij Erik intrekken, maar met Georges is er nog te veel unfinished business. Zo weet Jeanne maar al te goed dat Georges en Christiane het met elkaar gedaan hebben. Ze heeft op het proces luidkeels staan liegen, maar ze weet dat het waar is — en dat doet pijn. Jeanne's drang om te weten hoe de vork aan de steel zat, haar drang om een beslissing te nemen die de aanslepende tragi-komedie beëindigt — het zit allemaal in de tekst, maar het staat niet op het podium. In Claus' oeuvre zijn vrouwen doorgaans sterker dan mannen, maar dat gaat hier totaal niet op. Misschien is er gewoon niet genoeg dynamiet tusssen de acteurs-echtelieden. Misschien is Luppes' Georges gewoon niet hard genoeg opdat Jeanne de behoefte zou voelen om tegen 'm in te gaan.

Het gevolg is dat er geen evolutie zit in het stuk. Deze Vrijdag is een ongelooflijk hoeveelheid woorden. De setting is geen huis clos meer met drie tot elkaar veroordeelde mensen, maar een wachtzaal voor mensen met versleten gevoelens. Dat is niet erg boeiend om te bekijken. Als Jeanne niet geplaagd wordt door de vraag wat Georges bezielde om incest te plegen, dan is ook de toeschouwer niet wezenlijk geïnteresseerd, toch? En als Georges een treuzelaar is, in plaats van iemand die vecht voor het behoud van zijn menselijkheid, dan wordt hij een rem op de actie, in plaats van de katalysator ervan. Binnen de lijntjes doen Luppes en De Brauw zeker goeie dingen, maar regisseur Johan Simons had die lijnen gerust iets vager mogen laten. Ergens is hier iets misgelopen en het is moeilijk het probleem meteen te localiseren.

Pièces bien faites

Wat voor stuk is Vrijdag eigenlijk? In recensies en voorbesprekingen viel vaak het woord "naturalisme", maar het naturalistische toneelstuk heeft veel kenmerken gemeen met een stroming uit de toneelgeschiedenis die aan het naturalisme voorafging: die van de well-made play. De Franse toneelschrijver Eugène Scribe ontwikkelde de formule voor het pièce bien faite omstreeks 1825. Scribe schreef meer dan honderd pièces bien faites, en de formule floreerde in de Europese én Amerikaanse theaters in het midden van de negentiende eeuw. Zoals in wel meer soorten theaterteksten, zit de held van een well-made play gevangen tussen liefde en plicht. Maar typerend voor dit genre zijn de verplichtingen die erbij horen. Zo moet de plot draaien rond een geheim, dat de held uit de problemen zal halen als het op het juiste moment onthuld wordt. Een logische ontknoping, een vleugje moralisme, misverstanden (zogenaamde quiproquos), intriges en scherpe dialogen hoorden er ook bij. Dit waren niet zomaar conventies, maar heuse verplichtingen. Zo was het verplicht om de onthulling van het geheim te laten volgen door een scène waarin de personages deze onthulling op extraverte wijze verwerken: een veruitwending van de climax die het publiek moest ondergaan. De Franse criticus Francisque Sarcey noemde dit la scène à faire: er was niet onderuit te komen.

Well-made plays hoefden alleen maar te amuseren. Maar dat was buiten Alexandre Dumas fils gerekend, die de formule begon te hanteren voor zijn thesis plays: toneelstukken over sociale vraagstukken. Henrik Ibsen gebruikte de formule ook, op zijn manier, en in zijn voetspoor volgden de naturalisten. Het fin de siècle was een tijdvak waarin schrijvers zochten naar een technologie van het toneelschrijven, en een genre met ijzeren wetmatigheden kon daarbij van nut zijn.

Als vandaag de Ierse schrijver Martin McDonagh De beauty queen van Leenane schrijft, gebruikt hij wel enkele conventies van het well-made play, maar louter entertainment kan je dat toch niet meer noemen. Hetzelfde geldt voor De bitterzoet, het well-made play gebaseerd op een boek van Dennis Potter waarmee het toenmalige Hollandia (samen met co-producent Antigone) het Theaterfestival 1998 won. Net als Vrijdag zijn dit dóórwerkingen van een oude vorm. Een mooi voorbeeld van evolutie: bepaalde kenmerken meenemen, anderen achterlaten. Wat zou er worden van het well-made play als het niet meer evolueerde? Antwoord: het zou tv-drama worden.

Canvas

Toevallig zag ik Vrijdag enkele dagen nadat de nieuwe Canvas-directeur zijn eerste interviews had weggegeven. Daaruit bleek dat Johan Op de Beeck een zeer vreemde definitie koestert van "cultuur" en "cultuurprogramma". Voor hem is ook Inspector Morse een cultuurprogramma, want het wordt gemaakt met de beste acteurs, regisseurs, enz. Als je die redenering doortrekt, is ook Tik Tak een cultuurprogramma, met de beste researchers, de meest natuurlijke peuter-acteurtjes, enz... Maar de vergelijking tussen cultuur en televisiedrama is nog niet zo gek. Er zijn zeker heel wat gelijkenissen tussen Inspector Morse en, bijvoorbeeld, Vrijdag door ZT Hollandia.

Het is twee keer fictie, en zoals bij elk fictief werk gaat het telkens om mengsels van realisme en eigenheid. In een Morse-mysterie is de psychologie van de personages bijvoorbeeld redelijk geloofwaardig, maar de snelheid waarmee moorden worden opgelost, en de steeds terugkerende plaats van de misdaad (Oxford) zijn dingen die alleen in de fictie-werkelijkheid kunnen. In Vrijdag is de schets van een arbeidersmilieu zeker realistisch te noemen, maar de terugkerende, bizarre katholieke symboliek is dat zeker niet, om nog maar te zwijgen over het nep-Vlaams dat Claus hier schrijft. In de versie van ZT Hollandia krijgt dat nep-Vlaams een extra twist: het wordt gesproken door Nederlandse acteurs. Die zijn het wel gewend om iemand aan te spreken met "gij", maar dan alleen in Griekse toneelklassieken. Dit Vlaams uit Nederlandse monden maakt een plechtstatige en kunstmatige indruk: het eerste kwartier heb je het vreemde gevoel dat je naar een klassieke tragedie zit te kijken. Maar ook dat went, en na een uurtje merk je het taalcuriosum haast niet meer op.

En daar zit opnieuw een gelijkenis tussen een Morse en Vrijdag: wat in het begin wordt neergezet, raakt niet meer van zijn plaats. Acteur John Thaw zal zijn personage niet opeens radicaal anders gaan spelen, en de conventies van het detective-verhaal blijven ook overeind. Televisiedrama is gebaseerd op conventies en wetten die slecht lichtjes afwijken van de wetten van het piece bien faite à la Eugène Scribe. Het is vreemd om te zien dat ook Vrijdag zo stabiel is: na een kwartiertje kan je alle regiekeuzes op een rijtje zetten en het enige wat je dan nog hoeft te doen, is wachten tot het verhaaltje uit is. Net als bij Inspector Morse, dus. Bij ontstentenis van nieuwe ingrepen kan alleen het verhaal de aandacht gaande houden. Regisseur Johan Simons lijkt zichzelf helemaal weggecijferd te hebben, ten gunste van het verhaal. Behoorlijk ongewoon is dat, in een toneellandschap als het Vlaamse, waarin de regisseur traditioneel veel macht heeft.

Stabiel versus instabiel

Neem twee totaal verschillende regisseurs uit de tijd van de "Vlaamse golf": Luk Perceval en Jan Fabre. De laatste heeft alle conventies van de moderne dans, het toneel en de performance-kunst doorbroken. Het is dan ook niet vreemd dat Fabre zeer populair is bij theaterwetenschappers, die al die ingenieuze rariteiten kunnen catalogeren. Perceval heeft ook behoorlijk wat grenzen verkend, maar bij hem ging het altijd om de machtsbalans tussen de regisseur en de tekst die hij op de planken brengt. Het is niet iedereen gegeven om alle koningsdrama's van Shakespeare zodanig achter elkaar te monteren dat ze totaal nieuw lijken en onbekende kantjes gaan tonen. De laatste jaren heeft Perceval zich bovendien gespecialiseerd in condensaties van teksten: in Asem en Andromak vertrok hij van gewone toneelteksten, waarin hij knipte, hakte en verschoof, totdat enkel de essentie en de sfeer van de tekst nog op het podium stond. Het kouwe kind is een nieuw, mijns inziens wat overladen condensatie-experiment, dat door Pol Arias al tot een mijlpaal in de Vlaamse toneelgeschiedenis werd gebombardeerd. Je zou dit instabiele stukken kunnen noemen: er is geen houvast voor de toeschouwer, die op zijn qui-vive moet zijn om de verschuivingen en nieuwe invalshoeken de hele voorstelling door te blijven volgen. De opeenvolging van koningen in Ten Oorlog! plaatst de voorafgaande koningen telkens in een ander daglicht; de taal verandert; het decor verwijst niet naar één ruimte, zoals in Vrijdag, maar is een multi-interpretabel ontwerp. Het is volstrekt onmogelijk om de voorstelling al na een kwartier te doorgronden: er blijven zich nieuwe inzichten aandienen, veranderingen in speelstijl, nuances van de fictie-werkelijkheid.

Vrijdag daarentegen is perfect stabiel: de opvoering vraagt een minimale inspanning van de kijker en schudt hem/haar onderweg niet meer door elkaar. Is dat oubollig? Neen, eerder consolidatie. Wat hier gebeurt is een soort Jurassic Park: een in barnsteen gestolde kunstvorm wordt bevrijd en weer ten tonele gevoerd. Het is een herhaling met minimale verschillen (en een groter budget). In Jurassic Park loopt dat catastrofaal af, op toneel is het alleen maar saai. Johan Simons heeft Claus' well-made play geregisseerd alsof het genre sinds het begin van de twintigste eeuw niet meer geëvolueerd is. En nochtans is dit geen logisch gevolg van de tekst. De "stabiliteit" van de opvoering is geen reflectie van de tekst: die is namelijk verre van gestold. Het is Claus' heel eigen bewerking van naturalistische en well-made play-conventies.

Het stuk Vrijdag verdiende beter. Kijken we een laatste keer naar Inspector Morse, dan zien we wat een fundamenteel verschil er is tussen maakwerk en kunstwerk. Net als in een well-made play krijg je bij Morse een geheim (de moord), scherpe dialogen (tussen Morse en zijn assistent), een perfect logische afwikkeling (de ontmaskering van de moordenaar), een zeker moralisme (bedenkingen van Morse bij de regeltjes die hij moet volgen), en met de obligate afsluiter na de onthulling van de moordenaar is er zelfs een scène à faire. Maar het belangrijkste is dat in een Inspector Morse-verhaal alles in het teken staat van de onthulling van het geheim: van bij het begin weten we hoe de afloop zal zijn. De moord vrààgt om een onthulling, zoals het aansteken van een lont vrààgt om een ontploffing. De thuiskomst van Georges, daarentegen, vraagt helemaal niet om een rituele laatste neukbeurt. Verhalen over Inspector Morse zijn als een ritje in de achtbaan: je kan voor verrassingen komen te staan als het ding zich in beweging heeft gezet, maar aan het eind ben je weer terug bij het begin. Dat is niet zo in Vrijdag (en overigens ook niet in de meeste voorbeelden van high culture). Het slot toont dezelfde twee personages in dezelfde kamer als bij het begin, maar er is een psychische verschuiving gekomen in de tussentijd. Het karretje is onderweg van de baan losgekomen en zelfs de personages weten nog niet waar ze geland zijn. Maar precies díe kwaliteit van de tekst komt niet uit de verf in de opvoering.

Vrijdag door ZT Hollandia. Regie Johan Simons. Spel Elsie De Brauw, Fedja Van Huêt, Bert Luppes, Yonina Spijker. Op 3 en 4 september om 20u te zien in De Singel in het kader van het Vlaams-Nederlands Theaterfestival. Info en tickets: www.desingel.be.