Misschien wel niet

Door Jannah Loontjens, op Wed Sep 25 2013 12:12:09 GMT+0000

‘Dames en heren, – ja, ik zie daar achterin toch ook twee heren.’

Gegniffel uit de zaal.

‘Beste mensen, ik wil het vanavond over een aantal zaken hebben, over nieuwe media, over ironie en doodsangst. Laat ik met dit laatste beginnen.’ Hij buigt zijn hoofd en blikt van onderaf de zaal in. ‘Dood komt aan het einde, maar gaat in zekere zin toch ook aan alles vooraf.’ Hij kijkt naar de aantekeningen die hij voor zich op de katheder heeft, pakt de papieren op en maakt er een stevig bundeltje van door de vellen met de korte zijde enkele malen op het hout te kloppen. Bij de laatste tik verslapt zijn greep en schuiven de papieren van elkaar. Hij schrikt – ik zie het voor me, een windvlaag blaast door het raam naar binnen, de papieren zwieren, zwiepen en bokken als koeien die na een lange winter op stal de wei in mogen. Maar hij pakt de stapel beheerst bijeen en weet te voorkomen dat de blaadjes in losbandige anarchie om hem heen de zaal in vluchten. Hij tikt nog eenmaal met de stapel op de katheder.

‘We zijn gewend ons leven als een verhaal te zien dat begint met de geboorte en eindigt met de dood. Toch zijn geboorte en dood juist de momenten die we ons nooit volledig zullen kunnen herinneren. De geboorte maken we mee zonder er duidelijke herinneringen van op te slaan, de dood maken we mee zonder het ooit na te kunnen vertellen. Je zou hierdoor denken dat we onze levens als fragmenten zien, verhalen met open eindes. Toch is dat niet zo. We blijven ons vasthouden aan het lineaire verhaal, met een begin en eind. We houden van afgeronde anekdotes. Verhalen met een richting, verhalen waar we iets van kunnen leren, of waar we om kunnen lachen. We negeren het ontbreken van een duidelijke richting, een afrondend einde van het leven, door ervan weg te kijken, door ons te concentreren op kleine betekenisvolle dingen, mooie gebeurtenissen, die we voor onszelf voorstellen als korte verhalen met een begin en een eind. We maken er een foto bij en plaatsen het op Facebook of een ander medium.’

‘Onzekere eindes zijn moeilijk te accepteren. Toch is het leven in essentie onzeker. De toekomst is onzeker. Van de ene op de andere dag kan het leven zomaar een wending nemen, we kunnen een auto-ongeluk krijgen, onze baan verliezen, onze geliefde, vrienden … De economie kan zomaar instorten. Een natuurramp zou ons land kunnen treffen en onze huizen verwoesten. Altijd bestaat de kans dat we plotseling dood gaan, niet aan het “eind” van ons leven, niet als afronding, afsluiting of voltooiing van een leven, maar nu, zomaar, vanuit het niets. Dit is de grootste, altijd aanwezige bron van onzekerheid.’

Hij neemt een adempauze en kijkt het publiek in. ‘Ja, de dood, mensen, de dood. De dood kan zich elk moment zomaar aandienen. Die gedachte beangstigt ons. Wij, mensen, zijn bange wezens. En wat doen we om de onzekerheid over de toekomst te compenseren? Wat doen we om onszelf een gevoel van controle te geven?’

‘We richten ons op objecten, op dingen die we kunnen kopen of maken, op spullen die we kunnen gebruiken en bezitten. In tegenstelling tot liefde, vreugde, de dagen die ons gegund zijn te leven, lijken spullen blijvend, controleerbaar, manipuleerbaar én beheersbaar.’

‘In deze hoedanigheid geven ze ons zekerheid. De objecten. Ze vormen onze houvast. De Duitse filosoof Heidegger heeft ons laten zien dat hierin een grote vergissing schuilt. Heidegger meent dat de mens zich van plant en dier onderscheidt, doordat hij zich kan verwonderen over het bestaan van de dingen. Plant en dier gaan in het geheel van alle zijnden op, terwijl de mens zich ertegenoverplaatst. In de lezing “Wozu Dichter?” verklaart de filosoof dat dit “er tegenover plaatsen” voortkomt uit het voor-stellend denken van de mens. Doordat de mens zich de dingen voor-stelt, stelt hij zich voor de wereld, ofwel tegenover de wereld.’

Geconcentreerd kijkt hij de zaal in zonder zijn publiek werkelijk te zien. Hij gaat in zijn verhaal op, ziet zijn ideeën voor zich als schimmen die het toneelstuk opvoeren dat hij moet vertolken, de souffleurs van zijn verhaal.

‘Wanneer de wereld als zodanig niet aan de voor-stelling van de mens voldoet, brengt de mens veranderingen aan en nieuwe dingen tot stand. De mens benadert de wereld als een beheersbaar, bruikbaar en omvormbaar grondmateriaal, dat hij in eigen dienst kan stellen. Heidegger verklaarde al dat dit “in eigen dienst stellen”, de bron is van de ononderbroken productiestroom en de toenemende macht van de commercie.’

‘En ik zou hieraan willen toevoegen: de toenemende technocratisering, informatisering en digitalisering van onze samenleving. Maar, beste mensen, ik ben hier niet om een onheilspellend doemscenario voor u te schetsen. Nee, dat zou te gemakkelijk zijn. Ik ben hier om samen met u enkele hedendaagse fenomenen, zoals de rol van nieuwe media in ons leven, te doordenken. Ik zal eerlijk toegeven: ik begrijp niets van deze nieuwe media. Ik snap niet hoe het kan dat mijn computer zomaar teksten en beelden op onzichtbare wijze naar de andere kant van de aarde stuurt. Ik snap niet hoe het kan dat ik met mijn telefoon zomaar een film uit de lucht kan plukken, die de dag ervoor op tv was, om het in perfect miniatuurbeeld, reizend met de trein – ja, de trein! Eén van de eerste, maar volhoudende technische wonderen – rustig in mijn handpalm terug te kijken. Ik. Snap. Daar. Niets. Van.’

Gegniffel uit de zaal.

‘Zou je de essentie – wat een ouderwets begrip, maar toch – zou je de essentie van iets kunnen doorgronden zonder de mechanische werking ervan te begrijpen?’

Grote stilte.

‘Ik denk van wel. En weet u waarom?’

Hoofdgeschud. Nee-gemompel.

‘Omdat ik denk dat zelfs de mensen die precies weten hoe het werkt – de computerprogrammeurs, de techneuten, de nerds – eigenlijk ook niet helemaal weten hoe het werkt. En waarom niet? Omdat hierin, in deze werking, het geheim van de natuur schuilt. De natuur van de materialen, van de geluidsgolven, van de ether, de straling die dit alles mogelijk maakt. Wat ze moeten doen, welke handelingen ze moeten uitvoeren, welke sommen ze moeten maken om de materialen zodanig te manipuleren dat de juiste werking in gang wordt gezet, dat weten de specialisten. Zeker, dat beslist. Maar hoe het mogelijk is dat deze manipulatie werkt, wat het geheim is achter deze logica, dat weten ze niet. Dat valt namelijk niet te doorgronden. Of misschien slechts door een enkeling. Want, zoals Heidegger benadrukt, het idee dat techniek pure manipulatie van stoffen en energieën is, pure uitvinding van mensen, dat is een misverstand. Het woord “ontdekken” bevestigt dit eigenlijk al. Als er een nieuwe uitvinding gedaan wordt, een nieuwe toepassing wordt gevonden, is dit altijd een “ontdekking”. Iemand, een wetenschapper, ont-dekt. Hij, of zij, onthult een mogelijkheid die er in potentie al was, hij trekt er als het ware de sluiter vanaf, de deken of de steen die deze mogelijkheid bedekte. Hij ont-dekt. Ont-hult.’

‘Dat is wat Heidegger benadrukt. Hoewel er natuurlijk gevaren schuilen in dit ontdekken – neem Einsteins ontdekking van de kernenergie – is het zien, het openstaan voor de mogelijkheden die in de materie besloten liggen, een intense vorm van vrijheid.’

Tom heeft het publiek in zijn greep, de stilte in het lokaal is gespannen. Hij loopt heen en weer en gaat dan op de hoek van de tafel zitten, een been licht gebogen, het andere nog stevig op de grond, klaar om weer op te veren. Met gedempte stem neem hij de draad van zijn betoog op.

‘De voordelen van de nieuwe media zijn duidelijk. Een van de grote voordelen is volgens mij niet zozeer het nieuws dat razendsnel verspreid wordt, evenmin de grote bron van kennis die altijd paraat staat, maar het feit dat we in gesprek kunnen gaan met mensen die we anders nooit zouden zien of tegenkomen. We gaan in gesprek met wildvreemden. We wisselen ervaring uit met mensen aan de andere kant van de wereld. We worden online verliefd op mensen die we nooit in levenden lijve hebben ontmoet.’

Vergis ik me, of keek hij mijn kant uit?

‘Het wonderlijke en mooie gegeven dat de meetbare afstand die zich tussen de mensen bevindt online wordt opgeheven, heeft tegelijkertijd een bevreemdend bijverschijnsel. We vergeten waar we daadwerkelijk zijn. Denk aan mensen in een café, die op hun smartphones aan het chatten zijn. De plaats, het “hier” van het “hier en nu” begint zijn betekenis te verliezen. We zijn nog altijd in het “nu”, maar we zijn niet meer zomaar “hier”. We zijn ook aan de andere kant van de stad, bij onze geliefde die niet meewilde vanavond maar wie we via WhatsApp van elke stap op de hoogte houden, we leven mee met protesterende jongeren in Caïro, met een oude bekende die in Ibiza op zoek is naar een jeugdliefde die hij via internet op het spoor is gekomen … om maar iets te noemen.’

‘We delen via onlinewegen het “nu” niet alleen met mensen die ver weg zijn, maar ook met bibliotheken, encyclopedieën en andere bronnen van informatie. Kennis hoeven we niet te onthouden, kennis is altijd ter beschikking, verspreid over de ruimte, maar op elke plaats zomaar op te roepen. Het onderscheid dat Schopenhauer maakte tussen kennis en inzicht heeft vandaag de dag nog een andere lading gekregen. De vorm van kennis die Schopenhauer zo bespotte, die je via boeken tot je nam en zo accuraat mogelijk probeerde te reproduceren, die vorm van kennis wordt vandaag de dag nog amper nagestreefd. Wij dragen allen een geheugen als een externe harde schijf in onze telefoons en computers. In feite is de noodzaak om iets te onthouden weggevallen. Kennis is niet meer iets dat je je toe-eigent, door lezen, herlezen, concentratie en oefening, maar iets dat voor handen is. Je kunt onwetend en ongeïnteresseerd zijn en toch beschikking hebben over eindeloze bronnen aan kennis. Internet maakt geen onderscheid, als er maar bereik is. Hoe staat het dan tegenwoordig met “inzicht”? Kunnen we ons nu misschien beter op het zoeken naar inzicht concentreren, nu we ons niet meer bezig hoeven te houden met het ouderwetse onthouden van feitjes?’

‘Helaas lijkt met het wegvallen van de moeite die het kostte om kennis en inzicht te verwerven, ook het verlangen, of zelfs de waardering voor inzicht te verdwijnen. We vertrouwen op de hulpstukken die ons begeleiden en hoeven niet zo nodig meer zelf te weten of te begrijpen. We vertrouwen op onze apps die ons de weg door het leven wijzen, zoals we op onze tomtoms vertrouwen om de weg te vinden in stad en land.’

‘Wij zien techniek en technische vooruitgang als een ontwikkeling die de mens dient. Wij zijn de meester, de technische snufjes de hulpstukken. Maar is dat nog wel zo? Hebben wij de nieuwste iPhone om ons dichter bij een doel te brengen, of is de iPhone het doel zelf? Of worden wijzelf het doel? Het instrument van de iPhone? Is de iPhone handig of een verslaving? Gebruiken wij Twitter of gebruikt Twitter ons? Doen wij een beroep op Facebook of doet Facebook een beroep op ons?’

‘Als ik sta te koken en ik laat het vlees te lang op het vuur, kan ik daar altijd nog een leuke statusupdate van maken. De kleine mislukkingen in ons leven lijken weer zin te krijgen, want we kunnen onze volgers of Facebookvrienden ermee aan het lachen maken. Sommigen kijken zelfs onophoudelijk met een social-media-blik naar de wereld: altijd op zoek naar een mogelijke tweet of een mogelijke statusupdate. Dit is op zich misschien niet kwalijk. Schrijvers hebben altijd al met deze gulzige roofdierblik naar de wereld gekeken: als een vat vol mogelijk materiaal. Kan ik deze ervaring voor mijn verhaal gebruiken? Is dit gesprek met deze sul misschien toch geen tijdsverspilling omdat ik hem kan gebruiken voor een komische portrettering van personage X?’

‘Het schrijven van statusupdates en Twitterberichten leert ons om elke gebeurtenis, elke dagelijkse handeling in de vorm van een kleine anekdote te gieten. Door de meest gewone gebeurtenissen te transformeren in een mini-narratief en dat te delen met een onbekend aantal lezers, krijgen we een gevoel van zingeving; we sublimeren het alledaagse, dat ons anders chagrijnig had kunnen maken, door er een leuke ironische anekdote van te maken. Als je kunt schrijven over je doorweekte kleren, de aangebrande cake of de ontroerende opmerking van je zoontje, geeft die beschrijving een extra glans aan de dag, die nog eens wordt versterkt door de duimpjes die eronder worden aangeklikt. Komt deze sublimatie van het kleinste moment, de verslaving aan sociale media misschien ook voort uit een angst voor de dood? Angst voor vergetelheid?’

‘Hannah Arendt schreef in 1958 al over het netwerk van intermenselijke betrekkingen, dat we reeksen gebeurtenissen tot verhalen maken, waarin we degene die erin voorkomt tot de “held” van het verhaal maken. Held, zo vertelt Arendt, betekende vroeger, in de Homerische tijd, niet veel meer dan de moed hebben om jezelf als personage in een verhaal op te voeren. Deze moed wordt tegenwoordig als “gewoon” ervaren. Er zijn niet veel mensen die het nog werkelijk eng vinden om een anekdote over zichzelf op Facebook te zetten.’

‘Arendt schreef dat er vooral moed voor nodig is om jezelf als lafaard in een verhaal af te schilderen. Maar tegenwoordig, in onze tijd waarin de ironie hoogtij viert, spreekt het bijna voor zich om jezelf als laf of onhandig af te schilderen. Hierin schuilt de knipoog. We presenteren onszelf elke dag opnieuw voor een onbekend aantal vrienden, volgers, lezers, kijkers, maar nemen die presentatie niet al te serieus. Dat moet ook wel. Als we die statusupdates echt serieus zouden nemen, zouden we te lang nadenken en zou het “momentum” al voorbij zijn. We vertrouwen op de vluchtigheid; de vluchtigheid van het lezen, begrijpen en ervaren. Het gaat in deze tijd meer dan ooit om timing, om het juiste moment, de geestigheid van een snedige reactie, op eigen belevenissen en de actualiteit, die een paar uur later al verouderd en achterhaald zou zijn. We leven misschien wel meer dan ooit in het nu. Toch komt dit niet voort uit een bewustzijn van tijd en vergankelijkheid, eerder komt het voort uit een verlies aan richting.’

‘Het lijkt of we het geloof in de macht van het individu, de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op het wereldgebeuren, kwijt zijn. Onze ouders waren nog zo naïef om te geloven in een betere wereld als we bij onszelf begonnen, maar wij weten dat uiteindelijk de multinationals, de banken, de grote bedrijven en aandeelhouders bepalen welke richting we uitgaan. Dit zijn de dooddoeners die elk idealisme de kop indrukken. Enerzijds is dit een begrijpelijke houding, maar anderzijds is het een gevaarlijke houding die passiviteit, nihilisme en onverschilligheid in de hand werkt. Alsof we nergens verantwoordelijkheid voor dragen en alles ons overkomt. Diezelfde houding zie ik tegenover nieuwe media. De opkomst en ontwikkeling van de nieuwe media en de verspreiding ervan is in razend tempo verlopen. Er zijn er maar weinigen die er niet aan meedoen. Je kunt tegenwoordig niet zonder, is wat veel mensen zeggen en denken. Maar is dat waar? Kunnen we echt niet zonder? Kunnen we niet anders?’

‘Natuurlijk kunnen we anders! Maar wij doen alsof de wereld ons stuurt, alsof wij mee een richting uit moeten, omdat de hele wereld nu eenmaal die richting uitgaat. Dit is een drogreden. We gaan die kant uit, omdat we stuk voor stuk beslissen geen andere kant uit te gaan. Natuurlijk kunnen we zonder smartphones, natuurlijk kunnen we ze uitzetten wanneer we willen. Natuurlijk kun je als ouder het gebruik van internet en telefoons van je kinderen beperken.’

‘Als straks een heel deel van onze generatie hersentumoren blijkt te hebben als gevolg van straling, gaan we dan massaal de producenten van iPhones, Androids en BlackBerries aanklagen? Of zullen we het aankunnen de verantwoordelijkheid daarvoor zelf te dragen? Nu ontwijken we de vraag van verantwoordelijkheid door een ironische houding. Zullen we kwaad worden op Maurice de Hond en Steve Jobs, als na jaren blijkt dat kinderen van de iPadscholen kampen met sociale, motorische en cognitieve achterstand? Of kunnen we het aan daar nu al over na te denken en onze verantwoordelijkheid te nemen?’

‘Ik wil niet zeggen dat onze nieuwe techniek enkel gevoelsarmoede, stress, kanker en sociaal onvermogen teweeg brengt, maar ik vraag me wel af of we niet bewuster naar de razendsnelle ontwikkeling ervan zouden moeten kijken en naar de ingrijpende invloed ervan op ons sociale leven, de onlinerelaties en vriendschappen en grappen en porno en pesterijen … Hoe gaan we daarmee om? Ik zal eerlijk zijn, ik heb er geen kant-en-klaar antwoord op, maar moeten we er niet méér over nadenken, in plaats van blindelings met alle nieuwste snufjes en ontwikkelingen mee te gaan? Worden we niet te veel geleefd door onze apparaten? Worden onze dagen niet te veel bepaald door onze mobieltjes en de hoeveelheid aan apps, die een beroep op ons doen? Zijn wij slaven van apparaten geworden?’

Tom valt stil. Het duurt even voordat de zaal doorheeft dat dit het einde is van zijn betoog, maar dan stijgt er een aarzelend, aanzwellend applaus uit de zaal op.

Tom pakt zijn papieren op en tikt er opnieuw mee op de katheder. Een van de aantekeningen weet nu toch aan het regime van rechthoekige orde te ontsnappen en zweeft nietsvermoedend de zaal in, als een blaadje dat na wekenlang trillen aan een takje aan de boom zich plotseling vrij voelt, zo’n vrijheid heeft het nooit eerder ervaren, zomaar mee te zweven met de luchtstroom, vlak voor het ter aarde zal vallen om daar te vergaan. Er wordt gelachen. Een vrouw op de voorste rij pakt het velletje op en geeft het glimlachend aan Tom, verguld dat het papier haar voeten had uitgekozen om op te landen.

De mevrouw die de lezingencyclus organiseert beent naar voren en staat glimlachend naast hem. Als het applaus verstilt, neemt ze het woord:

‘Ik wil Tom Lanen van harte bedanken voor zijn inspirerende lezing deze avond. En ik wil u erop attenderen dat er nog drankjes zijn na afloop in de Mensa. Maar voor we die kant uitgaan, wil ik nog enkele luisteraars de gelegenheid geven om een vraag aan onze spreker te stellen.’

Ze glimlacht verwachtingsvol naar de zaal. Het blijft stil.

Net als de organisatrice weer haar mond wil openen, staat een magere, lange vrouw in het midden op.

‘Ik wilde een vraag stellen. Ik volg op Facebook de levens van enkele van mijn vriendinnen. Ik ben van alles op de hoogte zonder dat ik ze hoef te zien of spreken. Ik denk dan altijd: schamen ze zich niet?’ Even zwijgt ze, haar blik omlaag. ‘Veel van mijn vriendinnen zetten op Facebook dat ze cakejes aan het bakken zijn en dat de mixer stukgaat. Dat soort dingen.’

‘Hm.’

Stilte.

‘Vind jij dat niet schaamteloos?’ vraagt ze aan Tom.

‘Hoe bedoelt u dat?’ Tom kijkt haar vriendelijk aan.

‘Zoiets zet je toch niet op Facebook? Who the fuck cares of je cakejes aan het bakken bent en of je mixer het wel of niet doet?’

‘Vriendinnen misschien?’

‘Nou, ik niet.’

‘Toch leest u het.’

‘Ja. Eigenlijk ben ik niet in die berichtjes geïnteresseerd en toch lees ik ze!’ Ze klinkt kwaad, alsof het iets is dat haar wordt aangedaan.

Er klinkt instemmend gemompel uit de zaal.

‘Ik denk dat dit juist is wat velen erin aantrekt,’ zegt Tom. ‘De schaamteloosheid ervan. Net als bij reality-tv. Eigenlijk zijn die programma’s vreselijk. Het enige interessante eraan is de schaamteloosheid ervan. Het verval van de mens.’ Hij kijkt de zaal in. ‘Schaamt u zich snel?’ vraagt hij aan de vrouw die net het woord nam.

‘Nou, eh, wat een persoonlijke vraag.’

‘Ja, ik dacht ineens, misschien keurt u de afwezigheid van schaamte bij anderen af, omdat zij iets durven wat u niet durft. Dan zou uw gevoel van afkeur uit afgunst voortkomen.’ Tom staart over de hoofden van het publiek, richting uitgang. ‘Ik zeg dit niet om u te veroordelen, het is misschien zelfs meer een analyse van mezelf.’

‘Ik begrijp niet helemaal wat je bedoelt,’ zegt de mevrouw. Haar nek en wangen kleuren rood.

‘Het was ook maar een mijmering.’ Opgewekt kijkt hij de zaal in. ‘Volgens mij zijn we toe aan een drankje. We kunnen ons gesprek voortzetten met een glas wijn.’

Er barst nu echt een applaus los. De stoelen worden rumoerig achteruit geschoven.

Jannah Loontjes (1974) is filosofe en auteur. Ze doceert literatuurtheorie en literair schrijven aan o.a. ArtEz en de Gerrit Rietveld Academie. Deze bijdrage is een fragment uit haar roman in wording Misschien wel niet.