Mishalle & co: samen authentiek

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Waarom stromen allochtone jongeren niet door in ons muziekonderwijs? Waarom spelen ze met zo weinig in onze harmonieën en fanfares? Het antwoord is complex, maar een deel ervan vind je bij de interculturele muziekpraktijk van Luc Mishalle & Co. Zijn werk, na meer dan dertig jaar mooi gekaderd in het boek Een stoet van kleur en klanken van Paul De Bruyne, toont dat het anders kan.

De Bruyne voorzag zijn publicatie van een poëtische en treffende titel. Treffend omdat 'kleur en klanken' wijst op visuele en auditieve waarneming. Muzikanten uit onze regio's spelen op zicht, lezen van een partituur, kijken naar een dirigent, zien kleur en brengen klank. Onze muziekopleiding is dan ook gebaseerd op schriftelijke overdracht van notenleer, daarna komt pas het instrument. Muzikanten uit Afrika, de Arabische wereld en verder spelen echter op het gehoor, brengen kleur door klank en ritme te horen. Willen we meer allochtonen op onze conservatoria, of gewoon meer uitwisseling tussen beide muziektradities, dan moeten we misschien leren om iets uit te leggen zonder het op papier te zetten.

Luc Mishalle (1953) betracht dat boeiende samenspel tussen wereldwijde verschillen al drie decennia. Muziek maken is voor hem altijd 'Mishalle & Co': een sociaal groepsproces, samen met en voor anderen. Altijd zijn er mensen van diverse origine in het spel. Vandaar die 'stoet', tevens een verwijzing naar de hafabra-opstelling (harmonieën, fanfares en brassbands) van de vele muziekgroepen die Mishalle in het leven heeft geroepen. Zijn werk, net als dat van een handvol andere multiculturele kunstpioniers, dringt echter niet door in onze maatschappij. Erger nog, het blijft buiten de artistieke wereld vrijwel onbekend.

MULTI VAN NATURE

Een stoet van kleur en klanken schetst in de eerste plaats het indrukwekkende en onvoorspelbare muziektraject van Mishalle. Sinds 1976 werkt hij met multiculturele groepen en projecten die elkaar opvolgen of overlappen, die soms met succes, soms minder geslaagd eindigen. Behalve tenor- en sopraansaxofonist is Mishalle ook een verdienstelijk initiatiefnemer, organisator, curator, componist en dirigent. Via zijn stichting MET-X werkt hij met allochtone en autochtone jongeren die als amateur of professioneel muziek willen maken. Dat maakt hem tot een dankbaar aanspreekpunt voor ook andere verenigingen die producties willen opzetten met allochtonen. De educatieve kant van Mishalle is sterk ontwikkeld.

Die veelzijdigheid is opmerkelijk en uitzonderlijk. Zelf noemt Mishalle zich een generalist die niet graag in één vak gestopt wil worden. Ook zijn muziek is niet onder één noemer te vangen, schuurt langs de rafelige randen van freejazz, wereldmuziek, urban music en nieuwe muziek. Hij mixt oud en nieuw, westerse improvisatie en uitheemse (vooral Noord-Afrikaanse) patronen. Van oorsprong is Mishalle jazzmuzikant, maar hij koos voor een heel eigen klank, omdat hij als goede jazz- of klassieke muzikant alleen maar jazz of klassiek zou kunnen spelen. Daarvoor vindt hij zichzelf niet kundig genoeg, en bovendien te ongeduldig.

De helft van het boek volgt Mishalles 'Marokkaanse piste', die na wat voorwerk begon bij Belçikal. Tegelijk speelde hij in diverse groepen een scala van freejazz tot Marokkaanse trouwfeestmuziek. Er volgden projecten voor Antwerpen '93, alsook de creatie van de bigband Marakbar. Met Brussel <st1:metricconverter productid="2000 in">2000 in</st1:metricconverter> zicht ontdekte Mishalle de urban art. Al Harmoniah, een opleidingsproject voor (meestal Belgische) saxofonisten en (vooral Marokkaanse) percussionisten, groeide uit tot een volksfanfare, waarin onze fanfaretraditie hand in hand ging met de Noord-Afrikaanse roots van de nieuwe Belgen. De opening van Brussel 2000 en de Zinneke Parade 2000 met zijn straatfanfare Fanfarrah en later Fanfakids, vormden een kantelmoment: de stoetvorm en dus de straatmuziek nam de plaats in van het theaterpodium. Deze urban spektakels verwezen naar de traditie van het politieke theater van dertig jaar geleden. De Bruyne maakt hier een sprong naar de eerste ervaringen van Mishalle bij het Engelse Welfare State International, waar hij leerde werken met minderheden. Aansluitend speelde hij toen in producties van de Internationale Nieuwe Scène en Tiedrie van Tone Brulin. Die eerste stappen in het theater blijven in het boek wat onderbelicht, hoewel Mishalles band met Brulin wel aandacht krijgt.

SCHUIVEN MET MUZIEK

Een stoet van kleur en klanken gaat echter veel breder dan het traject van Luc Mishalle & Co, wat het een vlot en toegankelijk boek voor een breed publiek maakt. Secuur probeert De Bruyne de verschuivingen in Mishalles muziek te kaderen binnen de evolutie van de podiumkunsten: van het kritische theater uit de jaren zeventig tot de urban art vanaf 2000. Een rode draad vormt Mishalles zoektocht naar de ideale integratie tussen muziekculturen en -stijlen. Jaarlijks trekt hij naar Marokko om er een beter begrip te krijgen van de traditionele muziek. De kloof met zijn jazzachtergrond lijkt groot, maar anders dan Vlaamse traditionele muziek zit die Maghrebijnse muziek vol improvisatie en is ze tegelijk hoogst actueel. Daar houdt Mishalle van. In essentie wil hij dat muziek een dialoog aangaat met de controversiële actuele samenleving. Zijn muziek paste bijvoorbeeld wonderwel in de politiek na Zwarte Zondag in 1991. Net op het moment dat het politieke theater van de jaren zeventig het liet afweten, gaf Mishalle door zijn interculturele muziek en bezetting een sterk politiek signaal.

Toch bestaat het gevaar dat het vermengen van jazz, allerhande volksmuziek, hedendaagse muziek, soms hiphop en drum 'n' bass, resulteert in een ondefinieerbare brij. In zogenaamde fusion restaurants heb ik te vaak 'vis noch vlees'-fusion gegeten. Hetzelfde gevoel kan ik hebben bij podiumkunsten. Een al te gemixte puree van stijlen en disciplines smaakt mij nooit zo goed als authentiek theater. Authenticiteit wijst op een intense creatie. En dat is precies wat Mishalle onderscheidt: zijn noodzaak om te creëren en te musiceren in het hier en het nu. Hij maakt altijd improvisatiemuziek — jazz was immers zijn basis — en geen reproductie van bestaande muziek.

In die ervaring is ook hij moeten groeien. Drie realisaties die me zijn bijgebleven, duiden hoe zijn eigenzinnige integratie van kleur en klanken een kwestie van gecombineerde eigenheden werd, meer dan van in elkaar opgaande verschillen.

1. Begin de jaren tachtig klonk Belçikal in onze onwennige oren heel Marokkaans, exotisch en gedurfd. Dat die muziek bij Marokkanen even vreemd en onwennig klonk, drong niet tot ons door. De Berberse muzikant Hassan Erraji kende westerse notenleer en perkte het schuivende karakter en de toonaard van zijn traditionele muziek in ter wille van zijn Europese medespelers en publiek. Hoewel intrigerend, ging het resultaat de kant op van 'vis noch vlees'-fusion. Mishalles poging tot versmelting was hier zo sterk dat Vlaming noch Marokkaan zich erin herkende. Zo kwam eind de jaren tachtig een eind aan Belçikal, en niet alleen omdat de samenwerking muzikaal doodliep. Ook voerde het schaduwpoppentheater dat in de productie werd opgenomen, de druk op om religieuze elementen in te voeren. Die stap wilde Mishalle niet zetten. 'Een dialoog met een andere cultuur betekent in de eerste plaats een behoefte aan ontwikkeling van je eigen cultuur', aldus De Bruyne. Een belangrijk inzicht, dat De Bruyne nog steeds herkent bij MET-X. Daar wordt een voorzichtig pleidooi gehouden 'voor het bewaren van een zekere afstand tussen verschillende culturen, om ieders eigen identiteit beter te garanderen door haar in samenspraak en niet door versmelting, met andere identiteiten te ontwikkelen'.

2. Al Harmoniah klinkt in mijn geheugen warm, licht, vrolijk en toegankelijk, een melting pot van traditionele Marokkaanse muziek, hafabra, jazz en funk. De bizarre fanfare bracht feestmuziek gebaseerd op Marokkaanse en oriëntaalse ritmes. Van die sprankelende cocktail bleef je de ingrediënten proeven. De toon was overheersend jazzy, het ritme klonk als Afrikaanse Shaabi, terwijl het tromgeroffel soms deed denken aan Sevilliaanse processies. Met Al Harmoniah ontwikkelde Mishalle een soort volksfanfare met een ruwe, nooit gladde klank.
3. Bij Muziek LOD maakte hij in 1998 Tongues & Savage/Love: een kleine voorstelling waarin muziek en theater perfect geïntegreerd werden. Naast hun tekst bespeelden de acteurs instrumenten die ze al jaren hadden verwaarloosd. Mishalle nam zijn jeugdinstrument banjo ter hand, zijn compagnon Veronique Delmelle wisselde de sax voor een viool. Samen gaf dat iets tussen een improvisatie en een repetitie in, met een spontane naturel die veel lof kreeg. Hier was geen spoor van fusion, het klonk authentiek à la Mishalle. De sleutel? Muziekinvloeden bleven ondergeschikt aan de creatie. Mishalle wil nooit koste wat het kost grenzen breken. Voor hem komt het eropaan interessante muziek te maken en speelt het weinig rol of de muzikanten amateurs of profs zijn, en hoe de diverse stijlen en culturen wel gemixt zijn. Het creatieve resultaat telt. Wat ik van Luc Mishalle & Co zie en hoor, voelt fris en levendig aan.

Zo geeft Mishalle zelf het antwoord op de vraag waarom allochtonen niet staan te springen voor ons muziekonderwijs, onze orkesten en harmonieën. Zij willen niet vastlopen in de strakke patronen van onze westerse klassieke en moderne muziekpatronen. De levendigheid en het nieuwe van zijn eigen muziek slaan wel aan bij jonge muziekmakers van vreemde afkomst. Pas als onze muziekopleiding zich wil openstellen voor zulke experimenten en vreemde invloeden, zullen allochtonen onze muziek verrijken. Of zoals auteur Paul De Bruyne het stelde in een interview over zijn boek voor Klara: 'Hoe kunnen wij het ons permitteren in onze muziekscholen in volle eenentwintigste eeuw de agenda van de negentiende eeuw uit te voeren? Dat is een groot probleem waarover we dringend een discussie moeten voeren.'

Paul De Bruyne, Een Stoet van Kleur en Klanken / De Muziek van Luc Mishalle & Co, Gent, Academia Press, 2009, pp. 215, ISBN 978 90 382 1384 2