MIMA: het museum dat geen museum wil zijn

Door op Mon Jun 27 2016 14:30:00 GMT+0000

Op de site van de voormalige brouwerij Belle-Vue in de veelbesproken gemeente Molenbeek is onlangs een nieuw museum voor actuele kunst geopend: het Millennium Iconoclast Museum of Art (MIMA). Niet alleen die naam klinkt licht paradoxaal, ook het opzet en de invulling van het project roepen nog veel vragen op. Kan je urban art überhaupt van straat halen?

Initiatiefnemers van het MIMA zijn cultureel ondernemers Michel en Florence de Launoit vanproductiehuis Tourne Sol en crowdfundingplatform/ platenmaatschappij Akamusic. Met hun idee voor een nieuw museum aan het Brusselse kanaal benaderden zij het curatorenduo Alice van den Abeele en Raphael Cruyt van Alice Gallery, die nu de programmering op zich nemen. De benodigde middelen zochten ze voor 17% samen uit diverse subsidiepotjes, maar het gros van het eerste jaarbudget van 600.000 euro moet van 30.000 bezoekers per jaar komen. Voor de vaste collectie op de twee bovenste verdiepingen deden mecenassen-collectioneurs hun duit in het zakje. De twee onderste etages zijn voorzien voor twee tijdelijke tentoonstellingen per jaar. Bijzonder dat het vandaag nog kan, een nieuwe museale plek van 800 m2 openen.

Het MIMA wil focussen op de kunst en expressie van de zogenaamde 2.0-cultuur: de cultuur van de eerste generatie die gevormd is door het internet. In het digitale tijdperk is alles en iedereen verbonden en treden kunstwerken (soms tegen wil en dank) buiten de strak gedefinieerde muren van het museum of de galerie. Sinds 2000 heeft zich een paradigmawijziging voorgedaan. Volgens Raphaël Cruyt hoeft een kunstenaar in deze ‘geconnecteerde’ tijden geen beroep meer te doen op de kunstmarkt. In de marge ervan is een generatie kunstenaars opgestaan, meestal street artists en DIY-kunstenaars, die zich liever de publieke ruimte toe-eigenen. Hun kunst is gekend en geliefd bij een lokale gemeenschap, die ze wereldwijd verspreidt via sociale media.

‘Die 2.0-cultuur is een heel democratische kunstvorm,’ stelt Cruyt. Haar populariteit wordt niet gemeten aan de hand van verkoopcijfers, maar van likes en shares op sociale media. Bovendien kent de artistieke kant van de 2.0-cultuur vaak een nauwe wisselwerking met een alternatieve muziekcultuur (punkrock, hiphop, e.a.), een bepaalde lichaamscultuur (tatoeages, piercings) en zelfs bepaalde sporten (skateboarden, surfen, e.a.). Het kunstwerk is in deze gevallen dus onderdeel van een subcultuur of alternatieve scene, en zet zich af tegen de perceptie van kunst als (ver)koopbaar object.

Een museum gewijd aan de 2.0-cultuur geeft dus stof tot nadenken. 2.0-kunst is per definitie ruimtelijk noch conceptueel gebonden aan een tentoonstellingsruimte. Is een museum volgens de bekende definitie – als eerder strakke ruimte voor het conserveren, definiëren en exposeren van kunst – dan in staat een platform voor déze kunst te bieden? Waar ligt de grens tussen de commerciëlekunstmarkt en de ‘democratische’ margekunst? Speelt de 2.0-kunst niet haar belangrijkste bestaansreden kwijt, wanneer ze zich van de publieke ruimte met haar toevallige kijkers naar een museum met doelbewuste (betalende) bezoekers verplaatst?

Van buiten naar binnen

Op een druilerige maandagochtend gidst Raphaël Cruyt me door de eerste MIMA-expositie, City Lights. Verbazend genoeg begint deze presentatie van vijf Amerikaanse artiesten in de kelder. Kunstenares Swoon stond er namelijk op haar werk te tonen in een ruimte die niet écht tot het museum behoort. Vanuit haar sociale bezorgdheid maakt zij hypergedetailleerde tekeningen op papier, die zich in de vorm van knipsels over de hele ruimte uitstrekken, rond de zuilen kronkelen en de bezoeker achter elke hoek besluipen. Swoons complexe tekeningen zijn beïnvloed door het Duits expressionisme, maar ook door Indonesische sierkunst: lijdende gezichten en hallucinante architectuur worden afgewisseld met mandala-achtige structuren. Tijdens het gesprek leunt Cruyt nonchalant tegen het extreem fragiele werk aan; Swoon maakt efemere werken, die niet gemaakt zijn om te bewaren, maar om in te leven en mee in dialoog te gaan. Een werk van haar hand siert ook een buitenmuur van het MIMA.

Het werk van het New Yorkse kunstenaarsduo Faile (Patrick McNeil and Patrick Miller) is veel minder rechtstreeks sociaal en minder efemeer. In het midden van hun exporuimte staat een boeddhistische gebedsmolen met kleurrijke, op pop-art en comics geïnspireerde uitsnijdingen. ‘Eerder stond deze molen op Times Square’, zegt Cruyt. ‘Daar leek het klein en liepen mensen er achteloos aan voorbij. Dat zegt veel over onze rigide manier van kijken naar kunst. Hier komen de visuele kwaliteiten ervan beter tot hun recht.’ In het museum gaat de oorspronkelijke kritische positie van het werk dan wel verloren, artistiek bekeken is deze gebedsmolen inderdaad een esthetisch verzadigend en inhoudelijk gelaagd kunstwerk. Cruyt benadrukt overigens dat het duo Faile eveneens verantwoordelijk was voor het pimpen van de toiletten en zo wél brak met de vastgelegde parameters van de tentoonstellingsruimte.

Komt urban art überhaupt tot haar recht op de binnenmuren van een gebouw?

Met kunst in de kelder en de toiletten wil het MIMA duidelijk investeren in een innovatief gevoel voor de bezoeker. Een traditioneel museum dat de tentoonstellingszalen zorgvuldig scheidt van de ‘achterkamers’, is deze nieuwe plek zeker niet. De vraag is echter of urban art überhaupt tot haar recht komt op de binnenmuren van een gebouw. In de kelder krijgt Swoon nog het meest kans om de feel van de straat te herscheppen, aangezien de muren daar beneden even ruw zijn als de buitengevels waarop haar werk doorgaans te zien is. Maar de zorgvuldig gepolijste en wit geschilderde muren van de tentoonstellingszalen vormen voor de street artists geen uitdaging.

Dat toont één verdieping hoger ook het oeuvre van MOMO. Hij onthulde een van zijn werken de dag na de aanslagen in Brussel. ‘Oorspronkelijk zou het museum openen op 23 maart’, zegt Cruyt. ‘Maar de opening werd uitgesteld en in de plaats ervan kwam het team van het MIMA samen, op zoek naar een manier om met deze gruwel om te gaan.’ MOMO bedekte een gekleurde muur met tape, die hij aanbracht in een gigantische spiraalvorm. Zijn performance op de voorziene opening van het MIMA bestond erin de tape in één beweging te verwijderen, een gekleurde spiraal onthullend, zonder dat die zou scheuren. Dat lukte. De euforie die in de video van de performance te zien is, getuigt van opluchting: daar, op die dag, betekende deze kleine maar complexe geste een overwinning van kunst op vernieling.

Ook Maya Hayuk houdt van binnen het museum rechtstreeks contact met de buitenwereld. In haar vibrerende en psychedelische muurschilderingen voel je niet alleen haar feeling voor muziek – ze begon haar carrière als concertfotografe in de New Yorkse punkrockscene – maar ook een sterke inspiratie vanuit de grootstedelijke hoogbouw. In het MIMA vult zij een hele kamer met fluorescerende kleuren, waarvan het patroon de krachtlijnen van de architectuur accentueert en doet denken aan een folkloristisch lappendeken. De ramen beplakt ze met gekleurd transparant papier. De stad die door het raam te zien is, lijkt warmer en veiliger dan ze buiten vaak voelt. Hayuk intervenieert niet in de misère van de stad, maar kleurt de blik van buitenaf.

Op de brug voor Molenbeek

Niet alleen de kunstwerken in de tijdelijke openingstentoonstelling City Lights, maar ook de stukken in de permanente collectie van het MIMA proberen rechtstreeks in de maatschappij in te grijpen – of manieren te bedenken om dat te doen. Bijna allemaal doorbreken ze ook minstens een paar vaste parameters van ‘de kunst’. Dat is een bewuste keuze, liet Raphaël Cruyt in recente interviews optekenen. Hij verklaarde dat hij het zo stilaan heeft gehad met de ‘commerciële dictaten van de hedendaagse kunst’ en dat hij rotsvast gelooft in het museum als een platform voor ‘participatieve democratie’ en ‘het scheppen van connecties en gemeenschappen’. Dat verklaart ook de term ‘iconoclasme’ in de naam van het museum: ‘We willen breken met een vastgeroest en achterhaald beeld van kunst. Een “iconoclastisch” museum moet zichzelf steeds opnieuw herdefiniëren en kunst bevorderen zonder het te sacraliseren.’

Kan en wil het MIMA met zijn urban art aansluiting vinden bij de (multiculturele) gemeenschap waarin het gehuisvest is?

Tegelijk is elke installatie in City Lights vergezeld van een video waarin de kunstenaar tekst en uitleg geeft bij het ontstaan en de context van het werk. Voor de bezoeker zijn deze video’s erg welkom: ze geven de installaties een persoonlijk aspect en tonen aan hoeveel denk- en handwerk er in de creatie sloop. Zo legt het MIMA bewust meer nadruk op het proces dan op het resultaat. Dat is een belangrijk verschil met de commerciële benadering van kunst, die enkel het zichtbare eindproduct als verkoopbaar beschouwt. Maar getuigt die documentatiedrang ook niet van het verlangen om iets wat per definitie vergankelijk is, toch te bewaren voor de eeuwigheid?

Naast het doorbreken van museale paradigma’s wachten het MIMA nog wel meer uitdagingen. Het museum is gevestigd in Molenbeek, de Brusselse gemeente die de internationale media afschilderen als een broeihaard voor radicaliserende moslimjongeren en terrorisme. Ziet het MIMA zich een rol spelen tegenover die negatieve beeldvorming? Kan en wil het met zijn urban art aansluiting vinden bij de (multiculturele) gemeenschap waarin het gehuisvest is? De vijf kunstenaars in City Lights zijn afkomstig uit New York, en dus is er van een rechtstreekse link met het lokale geen sprake. ‘Toch vertoont de identiteit van Molenbeek parallellen met de kunst hierbinnen’, stelt Cruyt. ‘Identiteit is steeds minder gebonden aan een lokale regio, we zijn steeds meer allemaal wereldburgers.’ Hij ziet het MIMA minstens als een brug, als een centrale plek waar ook een sociale mix kan ontstaan. ‘We verdedigen een multiculturele identiteit.’

Hoe die brug gebouwd moet worden, is minder helder. Op dit moment wordt in het MIMA kunst getoond die de cultuur van ‘buiten’ wel uitdrukt, maar is het museum zelf geen uitdrukking van een alternatieve wereldvisie. Helemaal anders is dat een gerespecteerd museum als WIELS, toevallig ook gevestigd in een oude brouwerij in Brussel. Dat geeft bijvoorbeeld regelmatig sociaalartistieke workshops met lokale organisaties, zoals Lire et Ecrire en Maison des Femmes. WIELS neemt zeer bewust een sociale functie op, en reikt de hand naar de buitenwereld. Bij het MIMA zijn zulke pistes nog pril. ‘We zijn nu in gesprek met een aantal scholen en organisaties, en nodigden reeds een kleine groep studenten uit om mee in debat te gaan’, verklaart Cruyt. Later geeft hij echter toe dat toeristen het eerste doelpubliek van het MIMA vormen. Zo hoopt hij één derde van de beoogde 30.000 bezoekers te vinden onder de gasten van de nieuwe aanpalende hotels Meininger en Bel-Vue. Wat de brug naar de gemeenschap betreft is Cruyt niet naïef, maar wel hoopvol: ‘Concrete plannen en verandering kosten tijd. We zijn nog maar net open.’

Time will tell

Elk nieuw museum is uiteraard goed nieuws voor de kunstwereld. Dat het MIMA iets unieks biedt, staat buiten kijf. Zeker het documenteren van de aangroeiende 2.0-cultuur geeft de nieuwe instelling een helder en zelfs noodzakelijk profiel. Maar een museum dat die per definitie efemere en publieke kunst wil vangen en afsluiten van haar natuurlijke context, riskeert zichzelf voorbij te lopen. 2.0-kunst is bij uitstek levende kunst, dat evenveel mensen raakt als onverschillig laat en dat te zijner tijd weer verdwijnt om plaats te maken voor nieuwe expressie. Sterft deze vluchtige en extraverte kunst achter de gesloten deuren van een museum niet een stille dood?

Zijn de eigenaars van een galerie trouwens wel de meest aangewezen figuren om kunst uit de publieke ruimte te verplaatsen naar een museum?

Net als vele street artists die het presenteert, wil het MIMA naar eigen zeggen een brug slaan tussen een wereld met een vaak elitaire en ontoegankelijke uitstraling, en een multiculturele gemeenschap voor wie die wereld soms een drempel is. Sleutelwoorden zijn dan participatie en democratie. maar of het MIMA die kan waarmaken binnen zijn museale context, kan enkel de tijd uitwijzen. Zijn de eigenaars van een galerie trouwens wel de meest aangewezen figuren om kunst uit de publieke ruimte te verplaatsen naar een museum? Dat Alice Gallery dit voorjaar ook zelf al het werk van Maya Hayuk exposeerde, bewijst dat beide werelden voor de initiatiefnemers toch niet zo gescheiden zijn, en dat zij het commerciële kunstgebeuren niet volledig achter zich laten. Voorlopig lijkt het MIMA vooral een operatie om de cultuur van de straat ‘veilig’ te maken, door ze te laten beleven en te bestuderen binnen een nauwkeurig gedefinieerde afgesloten ruimte.

Ook de vraag of het MIMA daadwerkelijk een sociale betekenis voor zijn lokale gemeenschap zal kunnen ontwikkelen, blijft open. De bedoelingen van de initiatiefnemers zijn ongetwijfeld eervol, maar wil dit nieuwe museum echt horizonten verruimen en bruggen bouwen, dan zal het zichzelf als ‘iconoclastisch’ museum, als instelling en als platform, continu in vraag moeten blijven stellen. Voor je het weet, raak je toch weer vastgeroest in de gevestigde museale normen.

City Lights loopt tot 28 augustus in het MIMA, Quai du Hainaut 39-41, Brussel.

Tamara Beheydt is Master in de Kunstwetenschappen en Bachelor in de Filosofie. Ze is werkzaam in het galeriewezen en publiceert regelmatig bijdragen voor verschillende blogs en magazines, waaronder Ik Kijk Kunst, Openbaar Kunstbezit Vlaanderen en Metropolis M.