Meer onkruid in de Nederlandse cinema!

Door op Sat Jul 30 2011 19:26:32 GMT+0000

Terwijl de Belgische film met de broers Dardenne alweer meedingt naar de Gouden Palm, blijft de Nederlandse film zo goed als afwezig in Cannes. De laatste Nederlandse rolprent die tot de competitie doorstootte, was Mariken van Nieumeghen van Jos Stelling – in 1974! Het probleem van de Nederlandse cinema is dat hij, enkele uitzonderingen daar gelaten, niet durft te vervelen.

verstraten_Code-Blue-2Het gaat niet alleen over Cannes. Ook voor andere prestigieuze internationale festivals worden Nederlandse films slechts sporadisch geselecteerd. Dus zijn Hollanders al tevreden wanneer films doordringen in de bijprogramma’s van festivals. Zo wordt dit jaar in de Quinzaine des Réalisateurs in Cannes Code Blue vertoond, van de in Polen geboren Urszula Antoniak. Vorig jaar was enkel R U There van David Verbeek geselecteerd voor Un Certain Regard, een ander nevenprogramma in Cannes. Ook in Berlijn, eerder dit jaar, was Nederland slechts vertegenwoordigd met films in het nevenprogramma Forum.

Niet dat er geen interessante Nederlandse cineasten zijn. Esther Rots, David Lammers, Elbert van Strien, Sander Burger, Mijke de Jong en Cyrus Frisch verdienen vermelding naast de namen hierboven. Een aantal is bovendien in staat gebleken om een breder publiek te trekken, zoals Martin Koolhoven, Eddy Terstall en Dana Nechushtan. Maar de Nederlandse cinema ontbeert een (ophefmakende) blikvanger binnen het internationale arthouse-circuit, zoals sommige vergelijkbare landen die wel hebben: Lars von Trier in Denemarken, Michael Haneke in Oostenrijk, Cristian Mungiu in Roemenië, de broers Dardenne in België.

Dat Nederlanders niet weten door te stoten tot de hogere regionen van het festivalcircuit, wordt vooral geweten aan het filmklimaat zelf. Inhoudelijke bemoeienis van buitenaf legt de eigengereidheid van regisseurs lam. Een weerkerende klacht is ook dat de wet van het geld zwaarder weegt dan eigenzinnig talent. Regisseur Jos Stelling poneerde eens dat het veld wordt beheerst door allerlei ‘tuinmannen’, die van de Nederlandse film een netjes aangeharkt product hebben gemaakt. En op ‘brave Hendrik’-films zit de internationale goegemeente nu eenmaal niet te wachten. De Hollandse cinema zou geworteld zijn in een risicoloze en ‘drooggekookte’ realistische traditie. Er heerst een verstikkende overlegcultuur, verklaarde Ronald Rovers in de Filmkrant van oktober vorig jaar, waardoor men terugvalt op tandeloze en beproefde verhalen. Volgens Rovers is de Nederlandse cinema nog steeds goedlachs en ongevaarlijk, met slechts een paar films met een geheel eigen karakter.

Maar hoe zit het dan met die uitzonderingen? Om Rovers’ analyse concreter te maken, en het probleem van de Nederlandse cinema meer in detail bloot te leggen, vergelijk ik de twee films die geselecteerd werden voor het Forum in Berlijn: De engel van Doel van Tom Fassaert en Brownian Movement van Nanouk Leopold. Ze passen in twee verschillende categorieën.

DE ENGEL VAN DOEL

Tom Fassaerts documentaire De engel van Doel gaat over een Vlaams dorpje dat in zijn voortbestaan wordt bedreigd door de groei van de haven van Antwerpen. Fassaert registreert de impact van de leegloop door vooral te verwijlen bij inwoners op leeftijd, zoals de broze pastoor met zijn uitgedunde schare kerkgangers. Via de weemoedige Emilienne Driessen, die weigert haar woning te verlaten, legt Fassaert het verdriet over de afbraak vast. Tegelijk toont hij het contrast tussen de ‘echte’ Doelenaar en de groep krakers die het dorp annexeert als een vrijhaven van cultuur.

De engel van Doel is gunstig gerecenseerd. Een greep uit de loftuitingen: de film heeft een melancholische toon, maar is vrij van makkelijk sentiment; het gaat om een degelijk staaltje human interest, oogstrelend gefilmd in een subtiel palet van grijstinten. Er wringt iets: het schijnbare gemak waarmee critici Fassaerts film loven. Past De engel van Doel niet vooral als gegoten in een esthetiek die elke recensent stilzwijgend heeft geaccepteerd?

Vandaag moet film raadsels opwerpen, vragen stellen zonder antwoorden te geven

De film werd geschoten in uiterst secuur zwart-wit, met taferelen die niet zelden in beeld worden gebracht vanuit een hoge camerapositie of door kapotte ramen. Fassaert heeft een goed oog voor lege straten met af en toe een eenzame passant: de pastoor op zijn aangepaste rijwiel, een kind in een skelter, een voorbijtrekkende fanfare, de ezel met een protestdoek op zijn rug. Hij probeert het navrante en gegroefde dorpsleven zo esthetisch mogelijk vast te leggen op film, enigszins in de geest van de in de aftiteling genoemde fotograaf Stephan Vanfleteren. Het geeft een esthetiek die in de regel wordt gelauwerd, omdat de stijl nergens nadrukkelijk aan ons wordt opgedrongen. We merken de stijlkeuzes van Fassaert wel op, maar zien ook hoe functioneel ze zijn. Zijn kadrering is kenmerkend voor een ragfijn ironische houding, schipperend tussen mededogen met de inwoners en gepaste afstandelijkheid. Wie deze documentaire prijst, weet bij voorbaat dat hij zich geen buil zal vallen.

In die categorie van mild eigenzinnige cinema past ook de zo succesvolle debuutfilm Nothing Personal (2009) van Urszula Antoniak, die vooral prijzen won op het festival van Locarno. In de film zoekt een stugge, jonge vrouw (Lotte Verbeek) de eenzaamheid van het Ierse platteland op, waar ze een oudere weduwnaar (Stephen Rea) ontmoet. Antoniak belicht hun voorzichtige toenadering als een ironisch romantisch verhaal, op het minimalistische af. De kracht van Nothing Personal schuilt, behalve in het acteren, vooral in de superbe fotografie: de idyllische shots van de Ierse westkust compenseren het weinig verrassende verhaal. Hoe terecht de lof voor De engel van Doel en Nothing Personal ook is, ze opereren dankzij hun weldadige fotografie binnen de lijntjes van een onder critici breed aanvaarde culturele smaak.

BROWNIAN MOVEMENT

Zodra we ons bewust worden van de stijl, zo stelt Susan Sontag in haar essay On Style uit 1965, voelt dat aan als overbodige franje. Stijl wordt dan beschouwd als een gordijn dat we moeten opentrekken om zicht te krijgen op de inhoud. Dat is een valse voorstelling van zaken, aldus Sontag. De inhoud van een kunstwerk is enkel een voorwendsel, het lokaas om ons het unieke van het werk via stijl te doen ervaren. Inhoud is buitenkant, stijl zit aan de binnenkant.

verstraten_BrownianMovement2Nanouk Leopold verkent die binnenkant ten volle in Brownian Movement , zoals de cineaste dat ook al deed in Guernsey (2005) en Wolfsbergen (2007). Een dergelijke verkenning is niet tot ieders genot. ‘Moeilijk doen om moeilijk te doen’, luidde een kregelige kritiek op haar laatste film. Een andere criticus oordeelde dat de personages wel zetstukken lijken in een filosofische opstelling, suggererend dat de film een verhaal ontbeert. Zo’n indruk ontstaat, omdat een al te nadrukkelijke stijloefening de inhoud lijkt te overstemmen. Het onderwerp zelf wordt dan ook kunstmatig en cerebraal gevonden. Brownian Movement vertelt het verhaal van de arts Charlotte (Sandra Hüller), die in het geheim seks heeft met harige, dikke of oude patiënten. Als ze een van hen later weer ontmoet, begint ze hysterisch te krijsen. Niemand krijgt vat op haar psychologie. Uiteindelijk verliest ze haar baan en vertrekt ze naar India.

Leopold wil met haar cinema het onbekende exploreren. Haar hoofdpersonage kampt met een fantasie die haaks staat op elk rationeel belang. Leopold verklaart die ‘onlogica’ ook niet. In Nothing Personal werd evenmin veel uitgelegd, maar daar konden we met de nodige conventionele psychologische kennis zelf veel invullen over de achtergronden en drijfveren van de personages. Hun raadsels bleven voorstelbaar. Leopold daarentegen vergroot het mysterie van haar protagoniste uit, met een uitgebeende stijl en strakke kaders.

LEVE DE VERVELING

Leopolds werkwijze is sterk verwant aan die van de Franse ‘flandrien’ Bruno Dumont. Ook bij hem is een personage vaak stug en niet bij voorbaat innemend. Dumont vraagt zich af: kunnen we ook sympathie voelen voor een karakter, als we ons moeten inspannen om het te begrijpen? Tegelijk wordt het ‘consumeren’ van een Dumont- en een Leopold-film bemoeilijkt door hun tergend langzame beelden. Dumont heeft expliciet aangegeven dat hij wil dat het publiek zich verveelt, omdat het dan pas achteraf kan inzien welke indruk de film heeft gemaakt. Het trage ritme is nodig om de film te kunnen laten bezinken. En daartoe dient een scène te worden leeggemaakt, ‘zodat de kijker het met zijn eigen ogen kan zien, kan invullen’, aldus Dumont.

Ook David Verbeeks R U There – vorig jaar in Cannes – wordt gekenmerkt door eigenzinnig lef, ook al is de plot een stuk transparanter dan in Brownian Movement. Hier valt de fanatieke gamer Jitze (Stijn Koomen) aan verwarring ten prooi als hij geconfronteerd wordt met de drukte van het echte straatleven. Enkel virtueel contact met de masseuse Min Min (Huan-Ru Ke) in Second Life brengt weer ontspanning. Om die vervreemding aan te dikken, gebruikt R U There vooral in zijn eerste helft allerlei kunstgrepen: spiegelende opnames, lage en vooral veel hoge camerastandpunten, kil licht, een sinistere geluidsband, trage tracking shots en een voortdurend spel met focus. Soms is een personage of een object op de voorgrond onscherp, dan weer is het de achtergrond. Geïnspireerd door de cinema van de Taiwanees Tsai Ming-liang, deinst Verbeek niet terug voor uiterst langzame shots. Hoewel zijn stijl niet zo kaal is als die van Leopold, nemen zijn films net zo veel risico’s om als onbehaaglijk te worden afgeserveerd.

verstraten_ruthere_davidverbeek_2Compromisloze cinema als die van Leopold en Verbeek, traag en ietwat cerebraal, valt enkel te prijzen. In de jaren 1930 kon Walter Benjamin de ongewoon snelle opeenvolging van filmbeelden nog appreciëren, omdat die het publiek hielp wennen aan het hectische ritme van de moderne samenleving. Vandaag ligt de uitdaging anders. Hedendaagse burgers willen een antwoord op al hun vragen, verdragen geen onbegrijpelijkheid meer en bestrijden verveling met iPods, Facebook en gsm’s. Cinema kan een nuttig tegenwicht bieden, door zich te onttrekken aan die niet aflatende drang tot vermaak en consumptie. Vandaag moet film raadsels opwerpen, vragen stellen zonder antwoorden te geven. Kortom, dúrven vervelen en frustreren.

Alleen als de prominenten van de Nederlandse film – critici, geldschieters én officiële beoordelaars – die visie meer kansen bieden, kan er iets veranderen. Eigenzinnig gestileerde films dragen het risico van een mislukking in zich, erkent Stelling, maar ook de belofte van magie en verwondering bij het publiek. Tot die change of minds werkelijkheid wordt, blijft eigenzinnige cinema als die van Leopold en Verbeek (en van Felix van Cleeff in zijn no-budgetfilm De vreemdeling, 2011) het onkruid tussen de tegels van de Nederlandse film, dat zich niet laat wieden door de ‘tuinmannen’. Afgaande op de laatste berichten uit Cannes behoort ook Antoniaks Code Blue daartoe, als een serene en ongemakkelijke film over eenzaamheid en euthanasie, die bij de vertoning op het festival voorzien wordt van de waarschuwing dat de gevoelens van de kijker kunnen worden gekwetst. Zij bieden met hun minutieuze beeldtaal de broodnodige brandstof voor pogingen om buiten de oevers van de conventie te treden. En, wie weet, om na veertig jaar weer een Nederlandse film in de competitie van Cannes te krijgen.

Peter Verstraten is universitair docent film- en literatuurwetenschap in Leiden.